abarekurū-暴れ狂う | razen; tieren; herrieschoppen |
abaremawaru-暴れ回る | wild rondrennen; relschoppen |
abareru-暴れる | gewelddadig zijn; herrieschoppen; reltrappen |
doyasu-どやす | intimideren; (naar iem.) schreeuwen [schoppen; slaan] |
ishikeri-石蹴り | hinkelen; hinkelspel (waarbij kinderen een steentje schoppen op vlakken die op de grond zijn getekend) |
kechirasu-蹴散らす | rondschoppen; een nederlaag toebrengen |
kekorobasu-蹴転ばす | neerschoppen; onderuit schoppen |
kekorosu-蹴殺す | doodschoppen; doodtrappen |
keotosu-蹴落とす | naar beneden [onderuit] schoppen; verslaan |
keru-蹴る | schoppen; trappen |
ketobasu-蹴飛ばす | wegschoppen; (er)uit schoppen |
konbājon-コンバージョン | (rugby) conversie (na een try mag het team proberen de bal tussen de palen en boven de lat van het doel te schoppen) |
pī・kēsen-ピー・ケー戦 | (penalty kick shoot-out) strafschoppenserie om een wedstrijd te beslissen |
supēdo-スペード | schoppen (in kaartspel) |
supekyurēshon-スペキュレーション | (bij kaartspel) de schoppenaas |