arau-洗う | wassen; schoonmaken; afspoelen; wegspoelen (door regen, etc.) (goed) wasbaar zijn |
atokatazuke-後片付け | het opruimen; afruimen; schoonmaken; op orde brengen |
fukisōji-拭き掃除 | het dweilen; schrobben; schoonmaken |
fukisōjisuru-拭き掃除する | dweilen; schrobben; schoonmaken |
sendekisuru-洗滌する | schoonmaken; reinigen; wassen |
senjōsuru-洗浄する | schoonmaken; reinigen; wassen |
sōji-掃除 | schoonmaak; het schoonmaken [vegen; schrobben; boenen] |
sōjisuru-掃除する | schoonmaken; vegen; poetsen; schrobben; boenen |
susuharai-煤払い | het huis schoonmaken op oudjaar (ter voorbereiding op het nieuwe jaar) |