bajō-馬上 | paardrijder; ruiter |
funzoku-フン族 | de Hunnen (nomadisch ruitervolk uit Mongolië) |
hakusha-拍車 | spoor (van een ruiter) |
jinba-人馬 | man [ruiter] en paard |
jinzaisukauto-人材スカウト | headhunten; headhunter; recruiter |
ki-騎 | woord gebruikt om ruiters te tellen |
kiba-騎馬 | paardrijder; ruiter |
kihei-騎兵 | cavalerie; ruiterij; cavalerist |
kishu-騎手 | ruiter; jockey |
kyōdo-匈奴 | volksstam in Noord China; nomadische ruiters uit Mongolië; de Hunnen |
muchiuchi-鞭打ち | deel van het lichaam van paarden waar de ruiter op slaat met zijn zweep |
oiwakebushi-追分節 | een oud volksliedje (dat werd gezongen door ruiters, oorspronkelijk uit het dorpje Oiwake, in de Nagano Prefectuur, in de Edo periode) |
umadashi-馬出し | een aarden wal voor een kasteel (om vertrek en aankomst van ruiters niet aan de vijand te laten zien) |
umanori-馬乗り | paardrijder; ruiter |