Kruisverwijzing
plant
lemma | meaning |
---|---|
ai-藍 | Indigo plant (Polygonum tinctorium; Persicaria tinctoria) |
airisu-アイリス | iris (plant) |
akajiso-赤紫蘇 | rode perilla [shiso] (plant, Perilla frutescens var. acuta) |
akamegashiwa-赤芽柏 | Mallotus japonicus (plant) |
akane-茜 | Aziatische meekrap (plant, Rubia akane); meekrapwortel |
akane-茜 | meekraprood (kleur (die van de wortel van de plant gemaakt wordt) |
akaza-藜 | (plant) ganzenvoet (Chenopodium album var. centrorubrum) |
akikusa-秋草 | herfstbloem; plant die bloeit in de herfst |
akinotamurasō-秋の田村草 | (plant) Salvia japonica |
akizakura-秋桜 | een andere naam voor de plant cosmos (Cosmos bipinnatus) |
amadokoro-甘野老 | welriekende salomonszegel (plant: Polygonatum odoratum) |
anpera-アンペラ | (Maleis) ampela, een vaste plant van de zeggefamilie |
anperasō-アンペラ草 | een vaste plant van de zegefamilie (Lepironia) |
ao-青 | (de kleur) blauw (v.d. lucht, zee); groen (stoplicht, planten, etc.) |
aoi-葵 | (plant) malve; kaasjeskruid; stokroos |
aojiso-青紫蘇 | groene perilla [shiso] (plant, Perilla frutescens var. acuta f. virilis) |
aroe-アロエ | aloë (vetplant) |
arufarufa-アルファルファ | alfalfa (plant: Medicago sativa) |
asa-麻 | hennep plant (Cannabis sativa) |
asuparagasu-アスパラガス | asperge (plant) |
azami-薊 | distel (plant, Cirsium) |
bashō-芭蕉 | Japanse bananenplant (Musa basjo) |
beddo-ベッド | (planten) perk; zaaibed |
begonia-ベゴニア | begonia (plant) |
bijozakura-美女桜 | verbena (plant) |
binīru・hausu-ビニール・ハウス | plastic plantenkas |
bōfū-防風 | (medicinale) plant, Saposhnikovia divaricata |
bōfū-防風 | (afk. voor hamabōfu) plant, Glehnia littoralis (seizoenwoord voor de lente) |
bonsai-盆栽 | miniatuurboom ontworpen als potplant |
budō-葡萄 | druif (plant of vrucht) |
būgenbiria-ブーゲンビリア | bougainville (tropische plant) |
buraidaru・bēru-ブライダル・ベール | bruidssluier (klimplant) |
butakusa-豚草 | alsemambrosia (plant, Ambrosia artemisiifolia) |
byōgai-病害 | schade aan (landbouw) gewassen door plantenziekten |
chanoki-茶の木 | theeplant (Camellia sinensis) |
chikusuijitsu-竹酔日 | 13 mei (maankalender), de dag waarop traditioneel in China bamboe werd geplant (lett. dronken bamboe-dag) |
chōga-頂芽 | eindknop; apicale knop (het primaire, dominante, groeipunt is aan de punt van de stengel of tak van de plant) |
chōgayūsei-頂芽優勢 | (plantkunde) apicale dominantie (d.w.z. dat de top een plant sterker uitgroeit dan de zijtakken) |
chūbaika-虫媒花 | insectenbloemige plant (plant waarvan het stuifmeel door insecten wordt overgebracht) |
dōdantsutsuji-満天星 | pronkklokje (plant, Enkianthus Perulatus) |
dokusō-毒草 | een giftige plant |
ebine-海老根 | Galante discolor (plant) |
eimei-英名 | Engelse naam [benaming] (b.v. voor dieren en planten) |
ekiga-腋芽 | okselknop; laterale knop (bevindt zich op de kruising van het blad en de stengel van een plant) |
ekijū-液汁 | sap (van vruchten, planten, bomen, etc.) |
fūbaika-風媒花 | windbloemige plant (plant waarbij het stuifmeel door de wind wordt overgebracht) |
fukube-瓠 | kalebasplant (variant van de fleskalebas) |
fukyū-普及 | verspreiding; voortplanting; propagatie |
fukyūsuru-普及する | verspreiden; zich voortplanten |
futoi-太藺 | ruwe bies (plant, Schoenoplectus tabernaemontani) |
gairaishu-外来種 | uitheemse plant- of diersoort; exoot |
ganpi-雁皮 | gampi (Diplomorpha sikokiana, van de vezels van deze plant wordt in Japan washi papier gemaakt) |
gibōshi-ギボウシ | hosta (plant) |
gibōshu-擬宝珠 | hosta (plant) |
gobō-牛蒡 | grote klit; grote klis (plant, Arctium lappa) |
ha-葉 | een blad (van een plant, boom, of bloem) |
habitatto-ハビタット | (van mens, plant of dier) natuurlijk leefgebied; habitat |
hagi-萩 | Hagi, Japanse klaverstruik (van de plantensoort Lespedeza) |
hahako-母子 | (bloeiende plant) Gnaphalium affine |
hahakogusa-母子草 | (bloeiende plant) Gnaphalium affine |
haiburiddo-ハイブリッド | (planten, dieren) kruising; bastaardvorm |
haimatsuwaru-這い纏わる | vastklampen; (omhoog) kruipen [klimmen] (van planten) |
hairu-入る | vrucht dragen (van bomen, planten, e.d.) |
hakka-薄荷 | Japanse munt (plant, Mentha arvensis var. piperascens) |
hakobe-繁縷 | vogelmuur (plant, Stellaria media) |
hamabōfū-浜防風 | plant, Glehnia littoralis (seizoenwoord voor lente) |
hamono-葉物 | bladgroente; groene groente; bladgewas; bladplant |
hanakanzashi-花簪 | een eenjarige plant uit de familie Asteraceae (ook gebruikt als droogbloem) |
hanamagari-鼻曲がり | mannelijke zalm met een uitpuilende snuit tijdens het voortplantingsseizoen |
hanamoji-花文字 | hoofdletters; letters versierd met bloemdessins; bloemen geplant in de vorm van letters |
hanamono-花物 | bloeiende plant |
hangā・puranto-ハンガー・プラント | hangplant |
hangeshō-半夏生 | de plant Saururus chinensis (ook wel Aziatische hagedisstaart genoemd) |
hanmo-繁茂 | weelderige (planten)groei; woekering (van onkruid) |
hanshoku-繁殖 | voortplanting; fokkerij; vermeerdering; vermenigvuldiging |
haruta-春田 | een lente rijstveld (een veld waar de oude rijst al geoogst is en de nieuwe rijst nog geplant moet worden) |
hausu-ハウス | plastic plantenkas |
henrūda-ヘンルーダ | wijnruit (plant, Ruta graveolens) |
hishinkei-披針形 | (blad van planten) lancetvorm |
hishitsu-皮質 | (plantkunde) bast; schors |
hitomoto-一本 | eén stuk hout; eén boom [plant, e.d.] |
hōkigusa-箒草 | (plant, Bassia scoparia) studentenkruid; studentenhaver; knuffelplant |
hoozuki-酸漿 | Lampionplant (Physalis alkekengi var. francheti) |
hoozuki-酸漿 | een kelkblad van de lampionplant dat fungeert als fluitje waar kinderen op blazen |
hoozukiichi-酸漿市 | de lampionplant markt gehouden in de tempel Sensōji in Tokio op 9-10 juli |
hoppu-ホップ | hop (plant: Humulus lupus); vruchtkegels van de hop-plant |
howata-穂綿 | het pluis van de grote lisdodde plant (Typha latifolia), wordt ook als katoen gebruikt |
hyakunichisō-百日草 | zinnia (plant) |
i-藺 | pitrus (waterplant, Juncus effusus) |
igusa-藺草 | pitrus (plant: Juncus effusus) |
ikeru-生ける | (bloem)schikken; planten |
ikusei-育成 | het fokken (van dieren); het kweken (van planten) |
ine-稲 | rijst(plant) |
inyū-移入 | immigratie van een uitheemse plant [exoot] |
ishoku-移植 | het overplanten; uitplanten |
ishoku-移植 | transplantatie |
ishokukōdinētā-移植コーディネーター | transplantatie coördinator |
janohige-蛇の髭 | slangenbaard (plant: Ophiopogon japonicus) |
janohige-蛇の鬚 | slangenbaard (plant, Ophiopogon japonicus) |
japonika-ジャポニカ | japonica, wetenschappelijke naam voor plant-variëteiten |
jinpi-靭皮 | (plantkunde) bastweefsel; floëem |
jiseishokubutsu-自生植物 | inheemse plant (groeiend in eigen verspreidingsgebied) |
junsai-蓴菜 | de waterplant Brasenia schreier (waarvan de jonge loten en bladeren in Japan gegeten worden) |
ka-科 | classificatie van organismen en virussen; familie (van planten) |
kaga-夏芽 | zomerknoppen (bloem- of bladknoppen die aan planten en bomen groeien in de zomer, en dan later in het jaar uitkomen) |
kagosō-夏枯草 | gewone brunel (plant, Prunella vulgaris) |
kakeawaseru-掛け合わせる | kruisen (planten en dieren) |
kaname-要 | (afk. voor) Japanese photinia (plant, Photinia glabra) |
kanamemochi-要黐 | Japanese photinia (plant, Photinia glabra) |
kanmei-漢名 | Chinese benaming (van dieren, planten, etc.) |
kanna-カンナ | canna (plant) |
kansaku-間作 | tussencultuur; tussenbouw (teeltsysteem waarbij kortetermijngewassen tussen rijen andere gewassen worden geplant) |
kan'yōshokubutsu-観葉植物 | bladplant; sierplant (decoratief vanwege mooie bladeren) |
karasubishaku-烏柄杓 | driebladige pinellia (plant, Pinellia ternata) |
karegare-枯れ枯れ | droog; verdord (bij planten) |
kariue-仮植え | tijdelijke aanplanting; tijdelijk beplanting |
kashoku-仮植 | tijdelijke aanplanting; tijdelijk beplanting |
kazura-葛 | klimplant; liaan |
keitō-鶏頭 | zilveren hanenkam (plant, Celosia argentea) |
kemansō-華鬘草 | (plant) gebroken hartje; tranend hartje (Dicentra spectabilis) |
kengai-懸崖 | overhangende planten |
kenkashokubutsu-顕花植物 | fanerogamen; zaadplanten |
kennawa-間縄 | een touw dat wordt gebruikt om de plantafstand te markeren bij het zaaien of planten van zaailingen |
kikashokubutsu-帰化植物 | een exoot; een uitheemse plant (die buiten zijn eigen verspreidingsgebied groeit) |
kina-キナ | kina; quina (plant) |
kingyosō-金魚草 | leeuwenbek (plant, Antirrhinum) |
kiritsugi-切り継ぎ | het enten (planten en bomen) |
kiritsugisuru-切り継ぎする | het enten (planten en bomen) |
koke-苔 | mos (plant) |
kokuhanbyō-黒斑病 | sterroetdauw (een schimmelziekte op planten) |
konmō-根毛 | (plantkunde) wortelhaar; rizoïde |
konnyaku-蒟蒻 | konjak (plant, Amorphophallus konjac) |
konsai-根菜 | eetbare plantenwortels; wortelgroente (wortelen; radijs, etc.) |
konsairui-根菜類 | eetbare plantenwortels; wortelgroente (wortelen; radijs, etc.) |
koshōhakka-胡椒薄荷 | pepermunt (plant, Mentha piperita) |
kuchikura-クチクラ | beschermend laagje op plantenblad |
kuki-茎 | de stengel [steel] (van een plant of bloem) |
kukicha-茎茶 | soort van (Japanse) groene thee (gemaakt van de takjes van de theeplanten) |
kun-薫 | aangenaam ruikende bomen of planten |
kurōkasu-クローカス | krokus (plant) |
kurokkasu-クロッカス | krokus (plant) |
kusa-草 | gras; kruid; (wilde) plant(en); onkruid |
kusabana-草花 | boeiende plant; bloem |
kusaki-草木 | bomen en planten; vegetatie |
kusatake-草丈 | de hoogte van een (rijst)plant |
kuzu-葛 | kudzu (klimplant, Pueraria montana) |
kuzuko-葛粉 | kudzu-poeder (zetmeel uit de wortels van de kudzu-plant) |
kyozetsuhannō-拒絶反応 | (na orgaantransplantatie) afweerreactie; afstotingreactie |
kyūkei-球茎 | (plantk.) knol; (bloem)bol |
kyūkeishokubutsu-球茎植物 | knolgewas (een uit een knol voortspruitende plant) |
mabiku-間引く | (planten) uitdunnen |
makihige-巻き鬚 | (gedraaide) hechtrank (van een plant) |
matatabi-木天蓼 | zilverwingerd (plant: Actinidia polygama) |
mesu-雌 | vrouwelijk (van plant, dier); vrouwtje |
mimoza-ミモザ | mimosa (plant, Leguminosae) |
mishō-実生 | zaailing; jong plantje |
mizukusa-水草 | waterplant |
mogusa-艾 | bijvoet (plant) |
mogusa-藻草 | waterplant; wier; alg |
mōhatsu'ishoku-毛髪移植 | haartransplantatie |
mokubu-木部 | (plantkunde) xyleem (houtachtig weefsel) |
monsutera-モンステラ | gatenplant; monstera (deliciosa) |
mosamosa-もさもさ | behaard (persoon); dichtbegroeid (planten) |
mozaiku-モザイク | (biologie: dier of plant met genetische eigenschappen van verschillende soorten) hybride; entbastaard |
mugifumi-麦踏み | het vertrappen van tarweplanten in de winter (om de koudebestendigheid te vergroten en de stengelvoeten van het gewas sterker te maken) |
mugura-葎 | bodembedekker(s); kruipplant(en); woekerende plant(en) |
mukago-零余子 | broedknop; propagule (plantaardig materiaal) |
mukagoirakusa-零余子蕁麻 | een plant: Laportea bulbifera (van de plantenfamilie (brand)netels, Urticaceae) |
murasaki-紫 | de plant Lithospermum erythrorhizon, paars parelzaad |
murasakiumagoyashi-紫馬肥 | alfalfa (plant: Medicago sativa) |
musu-生す | groeien (van planten) |
naedoko-苗床 | (planten) perk; zaaibed |
nanten-南天 | Nandina domestica (een plant, ook wel hemelse bamboe genoemd) |
naridoshi-生り年 | mastjaar (bij bosbouw en natuurbeheer een benaming voor een jaar waarin bomen en planten veel meer vrucht dragen dan normaal) |
narukosuge-鳴子菅 | soort kleine rietplant (Carex curvivicollis) |
narukoyuri-鳴子百合 | (lett. ratel-lelie) Salomonszegel (plant: Polygonatum falcatum) |
natsudori-夏鳥 | zomervogels; trekvogels die in de zomer komen nestelen [zich voortplanten], en in de herfst wegtrekken naar warmere streken om te overwinteren |
natsuhaze-夏櫨 | een bladverliezende struik van de het plantengeslacht Azalea |
natsuimo-夏芋 | (dialect) een taro (eetbare knol van de plant Colocasia antiquorum) |
natsume-夏芽 | bloem- of bladknoppen die aan planten en bomen groeien in de zomer, en dan later in het jaar uitkomen; zomerknoppen |
natsushirogiku-夏白菊 | witte zomerchrysant, een meerjarige plant van het plantengeslacht Matricaria |
natsutōdai-夏灯台 | een 2-jarige plant van het plantengeslacht Euphorbia |
natsuume-夏梅 | zilverwingerd (plant: Actinidia polygama) |
natsuzuisen-夏水仙 | de zomerbloeiende giftige plant Lycoris squamigera |
nawashiro-苗代 | een kweekveld voor jonge rijstplantjes (zaailingen) |
nazuna-薺 | (plant) herderstasje |
ne-根 | wortel (van een plant, haar, tand, etc.) |
nekko-根っこ | wortels (van planten en bomen) |
nenashigusa-根無し草 | eendenkroos (waterplant, Lemna) |
nigera-ニゲラ | Nigelle (plant, Ranonkelfamilie) |
ninensei-二年生 | tweejarige plant |
nobiru-野蒜 | sierlook, Allium grayi (een lilaroze bloeiende plant) |
nogusa-野草 | wilde grassen [planten; bloemen] |
nukaboshisō-糠星草 | Luzula plumosa (plant) |
nukago-零余子 | broedknop (een vorm van ongeslachtelijke voortplanting bij planten) |
okera-朮 | Atractylodes japonica (een vaste plant uit de familie Asteraceae) |
okura-オクラ | okra (plant: Abelmoschus esculentus) |
omodaka-沢瀉 | (plant) driebladig pijlkruid (Sagittaria trifolia) |
onshitsu-温室 | broeikas; plantenkas; serre |
ooamana-大甘菜 | gewone vogelmelk (plant, Ornithogalum umbellatum) |
oshiroibana-白粉花 | (plant, Mirabilis jalapa) nachtschone; wonder van Peru |
osu-雄 | mannelijk (van plant, dier); mannetje |
papurika-パプリカ | paprika (plant; specerij) |
pepāminto-ペパーミント | pepermunt (plant, Mentha piperita) |
poinsechia-ポインセチア | kerstster; poinsettia (plant, Euphorbia pulcherrima) |
purantā-プランター | bloembak; plantenbak; bloempot |
purantā-プランター | plantmachine; zaaimachine |
purantēshon-プランテーション | plantage |
puranto-プラント | plant; gewas; het planten |
rabēji-ラベージ | lavas (plant, Levisticum officinale) |
ran-藍 | indigo, donkerblauwe kleur (verkregen uit de Chinese indigo plant, Polygonum tinctorium; Persicaria tinctoria) |
rashishokubutsu-裸子植物 | gymnosperm; naaktzadige plant |
renge-蓮華 | de plant Astragalus sinicus |
rengesō-蓮華草 | de plant Astragalus sinicus |
robēji-ロベージ | lavas (plant, Levisticum officinale) |
rōreru-ローレル | laurier (plant: Laurus nobilis) |
rūtsu-ルーツ | wortel(s) (van een plant) |
ryokka-緑化 | aanplant van bomen; bebossing; vergroening |
saishoku-菜食 | plantaardig voedsel; een groente-fruit dieet |
sakuyō-腊葉 | geperst en gedroogd exemplaar [specimen] van een plant |
sakuyu-搾油 | olie-extractie, (het persen van zaden, vruchten of planten om olie te verkrijgen) |
sakuzuke-作付け | het planten [aanplanten; zaaien] van gewassen |
sanae-早苗 | net ontkiemde rijstplant; jong rijstplantje |
sanaeda-早苗田 | rijstveld met net ontkiemde rijstplantjes |
sansai-山菜 | eetbare wilde planten (die in de bergen groeien) |
saotome-早乙女 | jonge vrouw die rijst plant |
sarubia-サルビア | vuursalie (plant, Salvia splendens) |
satoimo-里芋 | taro (plant, Colocasia esculenta) |
seisokubasho-生息場所 | (van mens, plant of dier) natuurlijk leefgebied; habitat |
seitai-成体 | organisme dat voldoende volgroeid is om zich voort te planten |
seitaiishoku-生体移植 | transplantatie van een levende donor |
senburi-千振 | (plant) Swertia japonica |
shakujōsō-錫杖草 | stofzaad (vaste plant, Monotropa hypopitys) |
shanku-シャンク | stengel; steel (van plant) |
shida-歯朶 | varen (plant) |
shikuramen-シクラメン | cyclaam (plant, Cyclamen persicum) |
shimogare-霜枯れ | het verwelken en verschrompelen van planten door vorst |
shineraria-シネラリア | cineraria (plant) |
shinzōishoku-心臓移植 | harttransplantatie |
shiraneaoi-白根葵 | (plant) Glaudicium palmatum |
shiso-紫蘇 | shiso, eenjarige plant van de muntfamilie (Perilla frutescens) |
shitaiishoku-死体移植 | transplantatie van een overleden donor |
shitakusa-下草 | bodembedekker (planten) |
shitamoe-下萌え | een jonge plantenscheut [loot] die uit de grond komt |
shiyūdōshu-雌雄同株 | (plantkunde) eenhuizig zijn |
shiyūishu-雌雄異株 | (plantkunde) tweehuizig zijn |
shokubutsu-植物 | plant(en); vegetatie; gewas |
shokubutsugaku-植物学 | botanie; botanica; plantkunde |
shokubutsukai-植物界 | hert plantenrijk |
shokubutsusei-植物性 | het vegetatief [plantaardig] zijn |
shokubutsuseishibō-植物性脂肪 | plantaardig vet |
shokubutsuyu-植物油 | plantaardige olie |
shokubutsuyushi-植物油脂 | plantaardige oliën en vetten |
shokuhi-植皮 | huidtransplantatie |
shokuju-植樹 | het planten van bomen |
shokumō-植毛 | haartransplantatie |
shokumōjutsu-植毛術 | haartransplantatie (operatie) |
shokunikushokubutsu-食肉植物 | vleesetende plant |
shokusaichi-植栽地 | bebost [beplant] gebied |
shōyaku-生薬 | natuurgeneesmiddel; natuurlijk medicijn (plantaardig of dierlijk) |
shushishokubutsu-種子植物 | zaadplant |
shuzoku-種族 | dieren- of plantensoort [familie] |
soba-蕎麦 | boekweit (plant: Fagopyrum esculentum) |
sōden-桑田 | moerbeiboomgaard; moerbeiplantage |
soegi-添え木 | plantensteun (stok, paaltje) |
sōhon-草本 | (niet-houtige gewassen) kruiden; planten |
sokuga-側芽 | laterale knop; okselknop (bevindt zich op de kruising van het blad en de stengel van een plant) |
sōmoku-草木 | bomen en planten; vegetatie |
sōshokudōbutsu-草食動物 | herbivoor; planteneter |
sugina-杉菜 | (paardenstaart) Heermoes (een plant, Equisetum arvense) |
suiba-酸葉 | veldzuring (plant: Rumex acetosa) |
suikō-水耕 | hydrocultuur; watercultuur (planten kweken in water) |
suisō-水草 | waterplant |
sutokku-ストック | violier (plant, Matthiola incana) |
tabako-煙草 | tabaksplant |
tabirako-田平子 | Lapsanastrum apogonoides (een plant) |
tachigare-立ち枯れ | het staand verwelken [verdorren] (van planten) |
taiza-胎座 | placenta bij planten; zaadlijst; zaaddrager |
takana-高菜 | Japanse grote rode mosterdplant (Brassica juncea var. integrifolia) |
take-竹 | bamboe (plant; materiaal) |
taroimo-タロイモ | taro (plant) |
taue-田植え | het planten van rijst |
tekishin-摘心 | het dieven [weghalen] van takken [knoppen] van een plant (om de groei van vruchten te bevorderen) |
tekki-適期 | juiste tijd; geschikte periode (b.v. om te planten of te oogsten) |
tennenkinenbutsu-天然記念物 | een beschermde diersoort [plantensoort] |
teue-手植え | zelf [persoonlijk; handmatig] planten (van bomen en planten) |
tokusa-木賊 | schaafstro (een plant, Equisetum hyemale; paardenstaartenfamilie) |
tsubomi-蕾 | knop (van een plant) |
tsumikusa-摘み草 | het plukken van (wilde) planten, kruiden en bloemen |
tsuwabuki-石蕗 | (plant) Farfugium japonicum |
tsuzura-葛 | klimplant; liaan |
tsuzura-葛 | kudzu (een klimplant, Pueraria lobata) |
tsuzura-葛 | Sinomenium acutum (klimplant) |
tsuzurafuji-葛藤 | Sinomenium acutum (klimplant) |
udo-独活 | udo (plant: Aralia cordata) |
udonge-優曇華 | (plant) ficus racemosa |
udonge-優曇華 | (Sanskriet) udumbara (een mythische plant die zogezegd eens in de 3000 jaar bloeide), wordt gebruikt als metafoor voor iets dat uiterst zeldzaam is |
uekaeru-植え替える | overplanten; verplanten |
uekibachi-植木鉢 | bloempot; plantenpot |
uekomu-植え込む | (in groepen bij elkaar) planten; volplanten |
uekomu-植え込む | implanteren |
ueru-植える | planten; poten; telen |
ukon-鬱金 | kurkuma; geelwortel (plant, Curcuma longa) |
uri-瓜 | meloenplant |
urushimake-漆負け | huiduitslag door gifsumak (van de plant Rhus radicans) |
utena-台 | (plantkunde) (bloem)kelk |
utsubogusa-靫草 | gewone brunel (plant, Prunella vulgaris) |
uwaru-植わる | geplant worden |
uyoku-羽翼 | vleugelvormig orgaan (b.v. bij planten) |
wakagi-若木 | jong boompje; jonge plant |
wamei-和名 | Japanse naam [benaming] (i.t.t. de wetenschappelijke naam, b.v. van planten en dieren) |
waremokō-吾木香 | grote pimpernel (plant) |
warunasubi-悪茄子 | een meerjarige plant van de plantensoort aubergine |
wasabi-山葵 | (plant) Eutrema japonicum |
washintonjōyaku-ワシントン条約 | Washington conventie (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde dieren en plantensoorten) |
wata-綿 | katoenplant (Gossypium) |
yabukōji-藪柑子 | (plant) Ardisia japonica (marlberry) |
yachigusa-八千草 | veel [verscheidene] planten [kruiden] |
yadorigi-宿り木 | maretak (plant: Viscum album); mistletoe |
yagurumasō-矢車草 | schout-bij-nacht (plant: Rodgersia podophylla) |
yarimizu-遣り水 | planten water geven |
yasatsu-野冊 | plantenpers (twee bamboe plankjes waartussen bladeren en bloemen geperst worden om ze te drogen) |
yasō-野草 | wilde grassen [planten; bloemen] |
yatsude-八つ手 | vingerplant (Fatsia japonica) |
yukigakoi-雪囲い | strodek voor planten of bomen als bescherming voor sneeuw |
yukinoshita-雪の下 | steenbreek; moederplant (Saxifraga stolonifera) |
yukka-ユッカ | yucca (plant) |
yuri-百合 | een lelie (plant, Lillium) |
zairaishu-在来種 | inheemse plant- of siersoort |
zetsumetsukigushu-絶滅危惧種 | bedreigde diersoorten [plantensoorten] |
zōkiishoku-臓器移植 | orgaantransplantatie |
zokusei-簇生 | het (dicht) bij [door] elkaar groeien (bv. van planten, bomen, maar ook van tanden en kiezen) |
zuiki-芋茎 | stengels van de taro plant (Colocasia esculenta) |
zukan-図鑑 | veldgids; identificatie-gids (b.v. voor planten of dieren) |