paard / paard ( het (o) | znw | paarden )
1馬
dood paard
死馬
死馬
2ナイト [(schaakstuk)]
Spreekwoord(en)/gezegde(s)
aan een dood paard trekken (iets doen wat zinloos is)
無駄骨を折る
無駄骨を折る
Kruisverwijzing
paard
lemma | meaning |
---|---|
abareuma-暴れ馬 | onhandelbaar paard |
abu-虻 | daas; paardenvlieg; horzel |
agaki-足掻き | het krabben [schrapen] over de grond (b.v. met de hoeven door een paard) |
agaku-足掻く | (van paarden met hun voorpoten) het klauwen [krabben] over de grond |
ageuma-上げ馬 | het laatste paard als afsluiting bij een wedstrijd boogschieten te paard |
aiba-愛馬 | lievelingspaard; geliefd [favoriet] paard |
aiba-愛馬 | van paarden houden; het liefdevol verzorgen van een paard |
akuba-悪罵 | een wild [ontembaar] paard |
akushootoshi-悪所落し | (op een paard) over een steile weg naar beneden rijden |
anba-鞍馬 | (turntoestel) paard |
animaru・supōtsu-アニマル・スポーツ | diersporten; sport met dieren (zoals paardrijden, hondensleeën, etc.) |
ao-青 | blauwzwart (paard) |
aori-障泥 | (paardrijden) een leren spatlap aan een zadel |
aouma-青馬 | een blauwachtig zwart paard; een zwart paard met blauwe glans |
arabu-アラブ | Arabische volbloed (paard) |
arauma-荒馬 | een wild [ongetemd] paard |
asagake-朝駆け | het paardrijden vroeg in de ochtend |
asagakesuru-朝駆けする | paardrijden vroeg in de ochtend |
ashige-葦毛 | grijs (vachtkleur van paarden) |
ba-馬 | (in kanji-combinaties) paard |
baba-馬場 | paardenrenbaan |
bafun-馬糞 | paardenvijg; paardenmest; paardendrek |
bagu-馬具 | paardentuig |
bahitsu-馬匹 | paarden |
bajō-馬上 | op een paard; te paard |
bajō-馬上 | het paardrijden |
bajō-馬上 | paardrijder; ruiter |
bajō-馬上 | oorlogvoering te paard |
bajutsu-馬術 | paardrijderskunst; rijkunst |
baken-馬券 | weddenschapskaart voor paardenraces |
bakurō-博労 | paardenhandelaar |
bakyaku-馬脚 | been [voet] van een paard |
banba-輓馬 | trekpaard |
baniku-馬肉 | paardenvlees |
banushi-馬主 | paardeneigenaar; bezitter van paarden |
banushi-馬主 | eigenaar [bezitter] van racepaarden |
ban'eikeiba-輓曳競馬 | soort van Japanse paardenraces (waarbij trekpaarden zware sleeën zandhellingen optrekken) |
ban'eikyōsō-輓曳競走 | soort van Japanse paardenraces (waarbij trekpaarden zware sleeën zandhellingen optrekken) |
barei-馬齢 | leeftijd van een paard |
bariki-馬力 | paardenkracht |
baryō-馬糧 | paardenvoer |
basha-馬車 | paardenkoets; paard-en-wagen; rijtuig |
bashauma-馬車馬 | rijtuigpaard; koetspaard; trekpaard |
bashu-馬主 | paardeneigenaar; bezitter van paarden |
bashu-馬主 | eigenaar [bezitter] van renpaarden |
basori-馬橇 | arrenslee; paardenslee |
batei-馬丁 | paardenknecht; oppasser van een officier; lakei |
batei-馬蹄 | paardenhoef |
bazoku-馬賊 | bandieten te paard (specifiek in de Chinese Qing dynastie) |
butchigiru-打っ千切る | met een ruime marge winnen (m.n. bij paardenraces) |
chikuba-竹馬 | hobbelpaard |
chītā-チーター | jachtluipaard; cheeta |
chōba-跳馬 | (turnen) paardsprong |
chōkyōshi-調教師 | dierentemmer (paarden, honden, of wilde dieren in een circus) |
daba-駄馬 | werkpaard; lastpaard; pakpaard |
dāto・kōsu-ダート・コース | (paardenrennen of motor races) onverharde baan |
dōmoto-胴元 | (paardsport, etc) bookmaker, bookie |
ekisha-駅舎 | (vroeger) de halteplaats voor postkoetsen, paarden, koeriers en reizigers (diende tevens als herberg) |
ema-絵馬 | votief plankje waar men een verzoek [dankbetuiging] op kan schrijven in een heiligdom of tempel (oorspronkelijk met een afbeelding van een paard erop) |
geiinbashoku-鯨飲馬食 | drinken (m.n. alcohol) als een walvis en eten als een paard |
gejō-下乗 | het uitstappen; afstappen; afstijgen (van een paard) |
gejō-下乗 | verbod om te paard [in een voertuig] het terrein van een tempel [schrijn; heiligdom] op te gaan |
gunba-軍馬 | legerpaard; strijdros; oorlogspaard |
gyosuru-御する | een paard berijden; een koets besturen |
gyūba-牛馬 | koeien en paarden |
gyūinbashoku-牛飲馬食 | gulzig eten en drinken (lett. drinken als een rund en eten als een paard) |
hai-はい | hup; hop; vooruit; vort! (als aansporing aan paarden, e.d.) |
hajikakureru-恥隠る | de schaamte bespaard [niet geopenbaard] worden |
hakku-白駒 | schimmel (wit paard) |
hakuba-白馬 | een wit paard |
hami-馬銜 | bit (metalen mondstuk voor een paard of ander trek- of lastdier) |
haneru-跳ねる | springen; opspringen; stuiteren (van een bal); steigeren (van een paard) |
hatago-旅籠 | (Edo-periode) mand [kist] met het voedsel voor de paarden op reis |
hatsunori-初乗り | de eerste rit (paard, auto, trein, etc.) in het nieuwe jaar |
hayaashi-早足 | draf (van een paard) |
hayauchi-早打ち | spoedkoerier; een zeer snel postpaard; het snel verzenden [bezorgen] {van een boodschap) |
hazuna-端綱 | (paarden)halster |
hihīn-ヒヒーン | (onomatopee) hinnik (van een paard) |
hiku-引く | trekken (aan); slepen; leiden (een paard, e.d.) |
hinoeuma-丙午 | het vuurpaard, een teken van de Chinese dierenriem (de 43e combinatie van de sexagesimale cyclus) |
hōka-砲架 | kanonwagen; affuit; (marine) rolpaard [rampaard} |
honmatsutentō-本末転倒 | verkeerd beoordelen wat belangrijk en onbelangrijk is; het paard achter de wagen spannen |
hoshiashige-星葦毛 | grijs gevlekt (kleur van paard) |
hyō-豹 | luipaard; panter |
hyōhen-豹変 | (verwijzing naar de vacht van een luipaard) plotselinge verandering van gedrag (en taalgebruik) |
ikiuma-生き馬 | een levend paard |
jajauma-じゃじゃ馬 | een onhandelbaar [weerspannig] paard |
jimichi-地道 | normale loopsnelheid (van een paard e.d.) |
jinba-人馬 | man [ruiter] en paard |
jōba-乗馬 | paardrijden |
jōbasuru-乗馬する | paardrijden |
jokkī-ジョッキー | jockey (paardrijder) |
kaba-河馬 | nijlpaard |
kachiku-家畜 | vee; levende have (koeien, paarden, varkens, schapen, etc.) |
kaiba-海馬 | zeepaardje |
kanagutsuwa-金轡 | metalen bit (mondstuk voor paarden) |
kanba-悍馬 | een onstuimig [onhandelbaar; weerbarstig] paard |
kanba-汗馬 | een bezweet [zwetend] paard |
karasuki-唐鋤 | ploeg (getrokken door een os of paard) |
karu-駆る | voortdrijven; voortjagen; opdrijven (van vee); het paard de sporen geven |
kei-桂 | het paard in het Japans schaakspel shōgi |
keiba-競馬 | de paardenrennen; paardenraces |
kenba-犬馬 | honden en paarden |
kiba-騎馬 | het paardrijden |
kiba-騎馬 | paardrijder; ruiter |
kibakeikan-騎馬警官 | bereden politie; politie te paard |
kibakyokugei-騎馬曲芸 | acrobatiek [stunts; kunstjes] te paard |
kijō-騎乗 | het paardrijden |
kikan-旗艦 | vlaggenschip (fig.); paradepaardje |
kirin-騏驎 | mythisch dier in het oude China (met lichaam van een hert, staart van een koe, en hoeven van een paard) |
kisha-騎射 | het boogschieten te paard |
koma-駒 | (klein) paard; pony; veulen |
kouma-子馬 | veulen; jong paard |
kuchitori-口取り | een paard (bij de teugels) leiden |
kurige-栗毛 | een kastanjekleurig paard |
kurūpu-クループ | kroep (het achterste deel van de romp van het paard) |
kusakeiba-草競馬 | lokale paardenrace (op het platteland) |
kutsuwa-轡 | bit (mondstuk voor paarden) |
kyakushitsu-脚質 | racestijl (paardenrennen, fietsen, e.d.) |
kyūmuin-厩務員 | paardenknecht; verzorger van paarden (m.n. racepaarden); stalknecht |
kyūsha-厩舎 | paardenstal; koeienstal |
mago-馬子 | een pakpaard voerman [menner] |
maguso-馬糞 | paardenvijg; paardenmest; paardendrek |
maronie-マロニエ | witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) |
marunomi-丸呑み | iets accepteren zoals het is; een gegeven paard niet in de mond kijken |
medama-目玉 | pronkstuk; hoofdattractie; paradepaardje (fig.); meest belangrijke item; kernpunt |
mete-馬手 | de rechterhand (waarmee men de teugels van een paard vasthield) |
mezu-馬頭 | (boeddh.) demoon (beeld) met het hoofd van een paard en het lichaam van een mens |
mirugai-海松貝 | paardenschelp; gaperschelp (Tresus keenae) |
mokuba-木馬 | houten paard; hobbelpaard |
mokuba-木馬 | paard (turntoestel) |
momu-揉む | aanzwepen (om paarden harder te laten rennen) |
muchiuchi-鞭打ち | deel van het lichaam van paarden waar de ruiter op slaat met zijn zweep |
mujirushi-無印 | een atleet of paard met weinig kans om te winnen. |
mukabaki-行縢 | (his.) een van herten- of berenbont gemaakte beenbekleding (voor krijgers bij het paardrijden of de valkenjacht) |
musutangu-ムスタング | mustang (Noord-Amerikaans prairiepaard) |
naito-ナイト | ridder; paard (schaken) |
netsu-熱 | een ziekte die gepaard gaat met) hoge koorts |
nigeuma-逃げ馬 | koploper (paardenraces) |
nitōdate-二頭立て | tweespan; rijtuig voor twee paarden |
ogasawararyū-小笠原流 | een school die gespecialiseerd is in krijgsvoering en strategieën [of in boogschieten en paardrijden] |
oikiri-追い切り | (bij paarden) een trainingsrace; testrit (om de conditie van het paard vast te stellen voor de echte race) |
oikirichōkyō-追い切り調教 | een snelheidstraining (van paarden) |
oosoto-大外 | (bij paardenraces) de buitenkant [buitenbocht] van het parcours |
padokku-パドック | omheinde weide voor paarden (bij een paardenstal of renbaan) |
pegasasu-ペガサス | Pegasus (gevleugeld paard in de Griekse mythologie) |
pegasosu-ペガソス | Pegasus (gevleugeld paard in de Griekse mythologie) |
pī・esu-ピー・エス | (Pferdestärke) paardenkracht |
pokkuri-ぽっくり | het geluid van de hoeven van een paard dat stapvoets loopt |
ponī-ポニー | pony (klein paardenras) |
ponītēru-ポニーテール | paardenstaart (haardracht met het haar samengebonden in een staart) |
raidingu-ライディング | paardrijden |
raido-ライド | een rit; het rijden (in een auto, etc); het berijden (van een paard, e.d.) |
rakuba-落馬 | een val van een paard |
rakubasuru-落馬する | van een paard vallen [geworpen worden] |
renzen'ashige-連銭葦毛 | grijs gevlekt (kleur van paard) |
reopon-レオポン | leopon (kruising tussen een leeuwin en een mannelijke luipaard) |
rōba-老馬 | een oud paard; paard op leeftijd |
ryūma-竜馬 | een zeer goed [uitmuntend] paard |
ryūme-竜馬 | een zeer goed [uitmuntend] paard |
sadoru-サドル | zadel (voor paard, fiets, etc.) |
saodachi-竿立ち | (van paarden, e.d.) het recht overeind staan; op de achterpoten staan; steigeren |
sarabureddo-サラブレッド | raspaard; volbloed; stamboekdier; rasdier |
sashiashi-差し足 | (bij paardenraces) de laatste spurt waarmee een paard de anderen inhaalt en net als eerste over de finish komt |
seiba-征馬 | reispaard; paard om op reis te gaan |
seiba-征馬 | oorlogspaard |
seiyōtochinoki-西洋栃の木 | witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) |
semeru-責める | (een paard) temmen |
sensha-戦車 | (arch.) strijdwagen (met twee of vier paarden) |
shaba-車馬 | (lett. wagen en paard) paard en wagen; voertuig |
shaba-車馬 | trekpaard; werkpaard |
shiba-死馬 | dood paard |
shinme-神馬 | heilig paard (in een shinto schrijn) |
shirouma-白馬 | een wit paard |
shukueki-宿駅 | pleisterplaats; poststation (om van paarden te wisselen) |
shunba-駿馬 | excellent (ren)paard |
shunme-駿馬 | excellent (ren)paard |
shutsuba-出馬 | (te paard) eropuit gaan [vertrekken] (b.v. naar het slagveld) |
sōgoginkō-相互銀行 | coöperatieve spaarbank, een financiële instelling die eigendom is van haar spaarders of klanten |
sokuho-速歩 | draf (van paard) |
sugina-杉菜 | (paardenstaart) Heermoes (een plant, Equisetum arvense) |
sutekki-ステッキ | zweep (paardenraces) |
sutēkusu-ステークス | (paarden)race met prijzengeld |
tamaru-貯まる | gespaard worden; zich opstapelen |
tanpopo-蒲公英 | paardenbloem (Taraxacum) |
tatsunootoshigo-竜の落とし子 | zeepaardje |
tazuna-手綱 | teugels; toom (voor paarden) |
tenkan-天冠 | traditioneel hoofddeksel gedragen tijdens boogschieten te paard, kagura-dans, e.d. |
tenma-伝馬 | postpaard; pakpaard |
tobinoru-飛び乗る | op (een paard) springen; in een (rijdende) trein [bus, e.d.] springen; aan boord springen |
tochinoki-栃の木 | Japanse paardenkastanje (Aesculus turbinata) |
tokusa-木賊 | schaafstro (een plant, Equisetum hyemale; paardenstaartenfamilie) |
tomonau-伴う | met zich meebrengen; resulteren; gepaard gaan met |
toraashige-虎葦毛 | grijs gevlekt (kleur van paard) |
uma-午 | paard (7de Chinese sterrenbeeld) |
uma-午 | (oude tijd notatie) uur van het paard (rond het middaguur) |
uma-馬 | paard |
umabune-馬槽 | voerbak [trog] voor een paard |
umadashi-馬出し | een rechte paardenrenbaan |
umagaeshi-馬返し | het punt op een bergpas waar het te steil wordt, waardoor een paard niet meer verder kan en moet omkeren |
umanori-馬乗り | het paardrijden |
umanori-馬乗り | paardrijder; ruiter |
umanori-馬乗り | schrijlingse zitpositie (alsof je op een paard zit, soms om iemand in bedwang te houden) |
umanushi-馬主 | paardeneigenaar; bezitter van paarden |
umanushi-馬主 | eigenaar [bezitter] van renpaarden |
wanori-輪乗り | het paardrijden in een cirkel |
yabusame-流鏑馬 | het boogschieten te paard; een boogschutter te paard |
yūshun-優駿 | renpaard; racepaard |