adokenai-あどけない | onschuldig; engelachtig |
ganzenai-頑是ない | naïef; onschuldig; hulpeloos |
haiiromuzai-灰色無罪 | (lett. grijze onschuld) onschuldig ondanks verdenking (vanwege onvoldoende bewijs) |
hare-晴れ | (na verdachtmakingen, bewezen) onschuld |
junshin-純真 | zuiverheid; puurheid; reinheid; onschuld |
junshinmuku-純真無垢 | zuiver [rein] en onschuldig |
keppaku-潔白 | onschuldigheid; integriteit; puurheid |
kodomogokoro-子供心 | kinderziel; het (onschuldige) gemoed [hart; gevoel] (als) van een kind |
mugai-無害 | onschadelijkheid; onschuld |
mujaki-無邪気 | onschuld; eenvoud; naïviteit |
mujitsu-無実 | onschuld |
mushin-無心 | onschuld; zonder kwade bedoelingen |
musumegokoro-娘心 | meisjesachtige geest [hart; aard]; meisjesachtige onschuld |
muzai-無罪 | onschuld |
seijun-清純 | zuiver [puur; onschuldig] zijn |
seppaku-雪白 | onschuldigheid; puurheid; integriteit |
shirakeru-白ける | (arch.) huichelen; veinzen onschuldig te zijn |
shiroi-白い | onschuldig |
shirokuro-白黒 | goed of [en] slecht; onschuldig of [en] schuldig |
suiteimuzai- 推定無罪 | vermeende onschuld; vermoeden van onschuld |
sureru-擦れる | onschuld verliezen |
tenshinranman-天真爛漫 | naïviteit; onschuld |
ubu-初 | naïviteit; onbedorvenheid; onschuldigheid |
uiuishii-初初しい | naïef; onschuldig; puur |
urawakai-うら若い | jong (en onschuldig); pril |
zaijōninpi-罪状認否 | voorgeleiding met het schuldig of onschuldig pleiten (van de tenlastelegging) |