arigachi-有り勝ち | gewoon [frequent] zijn; neiging (tot) |
baiasu-バイアス | neiging; tendens; aanleg |
dōkō-動向 | tendens; trend; neiging; houding |
gachi-勝ち | (als suffix achter zelfst.naamwoorden of de renyōkeivorm van werkwoorden) de neiging hebben om; iets frequent [vaak] doen |
hashiru-走る | zich wenden tot; een sterke neiging hebben tot; zich storten in |
henkō-偏向 | neiging; geneigdheid; inclinatie |
hōrōheki-放浪癖 | neiging [instelling] tot zwerven (als levenswijze) |
jōshūsei-常習性 | handeling [drang; neiging] uit gewoonte; recidivisme |
keikō-傾向 | neiging; tendens; trend |
ki-気 | neiging; voorkeur; interesse |
kokoroiki-心意気 | karakter; neiging; inborst; temperament; geaardheid |
kuse-癖 | (vaak slechte) gewoonte; neiging |
yokkyū-欲求 | drang; aandrang; neiging |