Kruisverwijzing
kok
lemma | meaning |
---|---|
ada-婀娜 | mooie [kokette] vrouw |
akunuki-灰汁抜き | het wegnemen van een bittere [wrange] smaak van iets (b.v. groente) (door het eerst te weken of koken) |
atsuatsu-熱熱 | kokende hitte |
atsuryokugama-圧力釜 | een snelkookpan; snelkoker; hogedrukpan |
atsuryokunabe-圧力鍋 | een snelkookpan; snelkoker; hogedrukpan |
boiru-ボイル | koken |
budōkyūkin-葡萄球菌 | stafylococcus; stafylokok |
chōri-調理 | het koken [bereiden] van eten |
chūjin-厨人 | kok |
daikokuten-大黒天 | Daikokuten (Mahākāla), god van rijkdom en handel (meestal afgebeeld met een houten hamer), 1 van de 7 geluksgoden uit de Japanse mythologie |
dasutā-ダスター | vuilniskoker; afval stortkoker; vuilnis stortkoker |
dasuto・shūto-ダスト・シュート | vuilniskoker; afval stortkoker; vuilnis stortkoker |
dennetsukoiru-電熱コイル | elektrische (waterkoker) spiraal |
dōko-銅壺 | koperen ketel (om water te koken) |
ea・shūto-エア・シュート | pneumatische transmissiebuis; luchtkoker voor vervoer van voorwerpen |
ebira-箙 | pijlkoker |
fudeire-筆入れ | pennendoos; pennenkoker; etui; penselenkoker |
fuku-噴く | uitstoten; uitbarsten; overkoken; spuiten |
futsu-沸 | verhitten; koken; opwarmen; fermenteren; smelten |
futsufutsu-沸沸 | sudderend; pruttelend; opborrelend; kokend |
ganpi-雁皮 | gampi (Diplomorpha sikokiana, van de vezels van deze plant wordt in Japan washi papier gemaakt) |
gyūtō-牛刀 | koksmes |
hanasu-放す | (bij het koken) stukjes [plakjes] (groente, aardappel, etc.) toevoegen aan water of bouillon |
horudā-ホルダー | (iets) houder; etui; koker |
Ikkoku-一石 | één koku (oude volume eenheid) |
itaba-板場 | (Kansai dialect) kok |
itamae-板前 | (Japanse) kok; chef |
jōgo-漏斗 | koker; trechter |
kama-釜 | kookpot; (hemelwater) ketel; rijstkoker |
ketoru-ケトル | ketel; waterketel; fluitketel; waterkoker |
kibutsu-器物 | koker; houder; container; vat |
kokeshi-こけし | kokeshi-pop (traditionele houten pop zonder ledematen) |
koketisshu-コケティッシュ | koket; behaagziek |
kokettorī-コケットリー | koketterie; behaagzucht |
kokin-古今 | (afk. voor) Kokin Wakashū (oude dichtbundel) |
kokinwakashū-古今和歌集 | Kokin Wakashū (dichtbundel uit de Heian periode) |
kokku-コック | kok |
kokkuchō-コック長 | chef; chef-kok |
kokonatsu-ココナツ | kokosnoot |
kokonattsu-ココナッツ | kokosnoot |
kokonattsu・jūsu-ココナッツ・ジュース | kokossap |
kokonattsu・miruku-ココナッツ・ミルク | kokosmelk |
kokonattsu・oiru-ココナッツ・オイル | kokosolie |
kokoyashi-ココ椰子 | kokospalm; klapperboom (Cocos nucifera) |
kokuheichūsha-国幣中社 | kokuhei-chūsha (middelste klassering van een Shintō heiligdom in een prefectuur) |
kokuheishōsha-国幣小社 | kokuhei-shōsha (lage klassering van een Shintō heiligdom van een prefectuur) |
kokuheitaisha-国幣大社 | kokuhei-taisha (hoge klassering van een Shintō heiligdom in een prefectuur) |
kopura-コプラ | kopra (gedroogd kiemwit van de kokosnoot) |
kukkingu-クッキング | het koken; de kookkunst |
kyōtai-嬌態 | koketterie; geflirt |
kyūkin-球菌 | (bolvormige bacterie) coccus; kok; kogelbacterie |
makanai-賄い | kok; cateraar |
makanaifu-賄い婦 | kokkin; vrouwelijke kok |
makanaikata-賄い方 | (chef)kok |
mirin-味醂 | mirin, een zoete rijstwijn die voornamelijk gebruikt wordt als ingrediënt bij het koken |
mizukagen-水加減 | de juiste hoeveelheid water om een gerecht klaar te maken (b.v. rijst te koken) |
mizuni-水煮 | het koken in water |
mizunisuru-水煮する | koken in water |
mukumuku-むくむく | (onomatopee) opstijgend; golvend; kokend |
nata・de・koko-ナタ・デ・ココ | kokosgel (gelei uit gefermenteerd kokoswater) |
neru-練る | stof [weefsel] zacht maken door het te koken |
nettō-熱湯 | heet [kokend] water |
nikuzure-煮崩れ | het inkoken [zacht koken] van voedsel; het uit elkaar vallen van voedsel tijdens het koken |
nimono-煮物 | het koken van voedsel; gekookt voedsel |
nishimeru-煮染める | laten inkoken; stoven |
nitsukeru-煮付ける | (groente en vis) goed (laten) doorkoken (in bouillon of sojasaus, zodat de smaak er goed intrekt) |
nitsumaru-煮詰まる | inkoken |
niyasu-煮やす | (fig.) koken van binnen; koken van woede |
niyasu-煮やす | laten koken |
onagadori-尾長鳥 | kippenras met een uitzonderlijk lange staart (uit Kōchi, Shikoku) |
ryōri-料理 | het koken; kookkunst; gerecht |
ryōrichō-料理長 | chef; chef-kok |
ryōrinin-料理人 | kok |
ryōrisuru-料理する | koken; eten klaarmaken [bereiden] |
saigokusanjūsansho-西国三十三所 | Saikoku pelgrimage naar 33 tempels gewijd aan Kanon (in de Kansai regio van Japan) |
sekisaba-関鯖 | Seki makreel (vis die wordt gevangen in de Bungo zeestraat, tussen Shikoku en Kyushu)) |
sengokubune-千石船 | een schip dat ongeveer 1000 koku rijst kan vervoeren |
shafutsu-煮沸 | het koken; kooksel |
shefu-シェフ | chef; chef-kok |
shichfukujin-七福神 | de 7 geluksgoden uit de Japanse mythologie (Hotei, Jurōjin, Fukurokuju, Bishamonten, Benzaiten, Daikokuten, en Ebisu) |
shichifukujin-七福神 | de 7 geluksgoden (Daikokuten, Ebisu, Bishamonten, Benzaiten, Fukurokuju, Jurōjin en Hotei) |
shikoku-四国 | Shikoku (een van de vier hoofdeilanden van Japan) |
shikokuhachijūhakkasho-四国八十八箇所 | de 88 tempels van Shikoku |
shina-科 | geflirt; koketterie |
shitaaji-下味 | het vooraf (voor het koken, braden, etc.) kruiden van voedsel |
shitagoshirae-下拵え | ingrediënten klaarmaken voor het eten; voorbereidingen voor het koken; het voorkoken |
shōrai-松籟 | het geluid van een kokende theeketel |
shūto-シュート | stortkoker, glijgoot; helling |
suien-炊煙 | kooklucht; rookwalm tijdens het koken [uit de keuken] |
suihanki-炊飯器 | (elektrische) rijstkoker |
surību-スリーブ | koker; huls; hoes |
tabekata-食べ方 | bereidingswijze; manier van koken |
taku-炊く | (eten) koken |
togu-研ぐ | wassen van rijst (voor het koken) |
torigai-鳥貝 | zeeschelp; kokkel (Fulvia mutica) |
torobi-とろ火 | klein [laag] vuurtje (om te koken) |
uchigama-内釜 | de binnenpan van een rijstkoker |
utsubo-靫 | pijlkoker |
wakokutairan-倭国大乱 | Wakoku rebellie (de grote opstand van Wa) |
washoku-和食 | Japans eten [koken]; Japanse gerechten; de Japanse keuken |
yakan-薬缶 | ketel; waterketel; waterkoker |
yashinomi-椰子の実 | kokosnoot |
yashiyu-椰子油 | kokosolie |
yōshoku-洋食 | westers eten [koken]; westerse gerechten [keuken] |
yudaki-湯炊き | rijst koken door het direct in kokend water te doen |
yudooshi-湯通し | het blancheren [voorkoken] van voedsel |
yugi-靫 | pijlkoker |
zuimakuenkin-髄膜炎菌 | meningokok (bakterie) |