afwezig / af-we-zig ( bn )
1不在の; 欠席の; 欠勤している [niet aanwezig]
2ぼんやりして (いる) ; 上の空の; 放心状態の [in gedachten verzonken; verstrooid]
Zie ook: absent
Kruisverwijzing
afwezig
lemma | meaning |
---|---|
akkerakanto-あっけらかんと | afwezig; wezenloos; verstrooid |
arinashi-有り無し | wel of niet; ja of nee; aanwezigheid of afwezigheid |
auē-アウエー | weg; afwezig (Eng.: away) |
bonyarishita-ぼんやりした | afwezig; verstrooid |
bosatto-ぼさっと | (onomatopee) afwezig; verstrooid; nietsdoend; nutteloos |
boyaboya-ぼやぼや | (onomatopee) afwezig; verstrooid; nietsdoend; nutteloos |
fukafuka-ふかふか | (onomatopee) zacht; donzig, pluizig; afwezig; verstrooid; achteloos; onnadenkend |
fusan-不参 | afwezigheid; absentie; verzuim |
fusen-不戦 | (vechtsport) niet doorgaan van het gevecht wegens afwezigheid van een deelnemer |
gaishutsu-外出 | het uitgaan; het naar buiten gaan; weggaan; afwezig zijn (van kantoor, e.d.) |
gobusata-御無沙汰 | langdurige afwezigheid van communicatie; iemand lange tijd niet bezoeken of schrijven |
haiwē・hipunōshisu-ハイウェー・ヒプノーシス | polderblindheid (verminderde opmerkzaamheid in het verkeer veroorzaakt door een afwezigheid van externe prikkels) |
kagezen-陰膳 | een maaltijd klaarmaken voor een afwezige persoon (met een gebed voor diens veilige terugkeer) |
kesseki-欠席 | afwezigheid |
kessekisuru-欠席する | afwezig zijn |
ketsujo-欠如 | gebrek; tekort; afwezigheid (van iets); ontbering |
kinda-勤惰 | ijver en luiheid; aanwezigheid en afwezigheid (op het werk) |
kintai-勤怠 | ijver en luiheid; aanwezigheid en afwezigheid op het werk |
kōsokudōrosaimingenshō-高速道路催眠現象 | polderblindheid (verminderde opmerkzaamheid in het verkeer veroorzaakt door een afwezigheid van externe prikkels) |
kotowaru-断る | weigeren; afhouden; afslaan; afwijzen; zich verontschuldigen (voor afwezigheid) |
kunigarō-国家老 | hooggeplaatste samoerai-ambtenaar in dienst van een daimyō (die in diens afwezigheid het domein beheert) |
mosatto-もさっと | verstrooid; afwezig |
pokanto-ぽかんと | afwezig; leeg; wazig |
pokarito-ぽかりと | leeg; afwezig; wezenloos |
pokatto-ぽかっと | leeg; afwezig; wezenloos |
rusu-留守 | niet thuis zijn; afwezigheid |
shukketsu-出欠 | aanwezigheid en afwezigheid |
tobokeru-惚ける | verstrooid [afwezig; vaag; nietszeggend] zijn |
tsukunento-つくねんと | afwezig; verstrooid; zonder nadenken |
ukkari-うっかり | (onomatopee) vergeetachtig; afwezig; gedachtenloos; onbewust; ongemerkt |
umu-有無 | wel of niet; ja of nee; aanwezigheid of afwezigheid |
yasumu-休む | verzuimen; afwezig zijn; vrij zijn [nemen] (van werk, etc.) |