Kruisverwijzing
kind
lemma | meaning |
---|---|
abarekko-暴れっ子 | ondeugend kind; wildebras |
abarenbō-暴れん坊 | wild [druk] kind; agressieve [onbesuisde] jongen |
adaruto・chirudoren-アダルト・チルドレン | volwassen kinderen (volwassenen die zich nog als kind gedragen) |
agaki-足掻き | het ondeugend en luidruchtig zijn (van een kind) |
aiji-愛児 | geliefd kind; oogappel |
ainokesshō-愛の結晶 | een kind uit een liefdesrelatie; de vrucht der liefde |
ainoko-合いの子 | halfbloed (kind van gemengde afkomst) |
aison-愛孫 | geliefd [lief] kleinkind |
aizakari-愛盛り | heel erg schattig [lief; snoezig]; de periode dat een kind het schattigst is |
akachin-赤チン | mercurochroom; kinderjodium |
akahon-赤本 | sprookjesprentenboeken voor kinderen (met rode kaft) |
ako-吾子 | mijn (eigen) kind |
ako-吾子 | een term om (op een vriendelijke manier) naar iemands kinderen of ondergeschikten te wijzen (in de tweede persoon) |
akudō-悪童 | een ondeugend kind; een kwajongen |
amaenbō-甘えん坊 | een verwend [lastig] kind; een kleine dwingeland |
amaeru-甘える | verwend willen worden; zich gedragen als een verwend kind |
amattareru-甘ったれる | je kinderachtig gedragen; je gedragen als een verwend kind; je vastklampen aan iemand; krampachtig [kruiperig] proberen vrienden te maken |
an'yo-あんよ | (in kindertaal) been; voet |
an'yo-あんよ | (in kindertaal) lopen; waggelen |
aobana-青洟 | groene snottebel (van een kind) |
asameshimae-朝飯前 | heel gemakkelijk; een fluitje van een cent; kinderspel |
atai-私 | (eerste persoon enkelvoud, gebruikt door vrouwen of kinderen uit de kasteelstad (shitamachi), of de demi-monde) ik; mij |
ayasu-あやす | (een baby of kind) knuffelen; liefkozen; sussen; in de armen wiegen |
baa-ばあ | (onomatopee) troostend geluid (voor een kind) |
basshi-末子 | het jongste kind; het laatstgeboren kind |
bebe-べべ | kleding in kindertaal |
bebī-ベビー | baby; zuigeling; klein kind |
bebī・fēsu-ベビー・フェース | babyface; persoon met kinderlijk gezicht |
benkyōzukue-勉強机 | (lett. studie-bureau) bureau; schrijftafel (m.n. in een kinderkamer om huiswerk aan te doen) |
bōji-亡児 | een overleden kind |
boku-僕 | jij (gebruikt door volwassenen tegen kinderen) |
boshi-母子 | moeder en kind |
chairudo・shīto-チャイルド・シート | kinderzitje (in auto) |
chakushi-嫡子 | een wettig kind |
chakushutsushi-嫡出子 | een wettig kind |
chan-ちゃん | klankverandering van het achtervoegsel -san, gebruikt voor meer vertrouwelijkheid of voor kinderen |
chi-稚 | (in samenstellingen) jong; kinderlijk |
chibanare-乳離れ | het van de borstvoeding afgaan; stoppen met borstvoeding (omdat een kind te groot wordt) |
chibi-ちび | klein kind; kleintje; onderdeurtje |
chibikko-ちびっ子 | klein kind; kleintje |
chinpira-ちんぴら | snotaap; rotkind; blaag |
chisetsu-稚拙 | ongekunsteldheid; naïviteit; kinderachtigheid |
chitoseame-千歳飴 | een rood-witte snoepstok verkocht op festivals voor kinderen |
dadakko-駄駄っ子 | onhandelbaar [verwend] kind |
dinkusu-ディンクス | (double income, no kids) tweeverdieners zonder kinderen |
dōga-童画 | kinderportret; tekening [schilderij] van kinderen |
dōga-童画 | kindertekening; tekening [schilderij] gemaakt door kinderen |
dōgan-童顔 | (iemand met) een kinderlijk gezicht; babyface |
dōji-童子 | een kind; een kleine jongen; een klein meisje |
dōjo-童女 | en kind; een klein meisje |
dōyō-童謡 | kinderliedje; kinderversje |
ekiri-疫痢 | dysenterie bij kinderen |
enji-園児 | kleuter [kind] op de kleuterschool |
famirī・baiku-ファミリー・バイク | gezinsfiets (fiets met aangepast (langer) frame om een voorzitje voor kinderen te kunnen monteren) |
fujoshi-婦女子 | vrouwen en kinderen |
fushi-父子 | vader en kind [zoon; dochter] |
gaki-餓鬼 | (kleinerend) deugniet; snotaap; rotkind; blaag; snotneus; kwajongen; halfwas |
gakidaishō-ガキ大将 | snotaap generaal; kinderbende leider; kind dat de buurt terroriseert |
gakudō-学童 | schoolkind; schooljongen; schoolmeisje |
gakugeikai-学芸会 | schoolevenement waarbij kinderen van de lagere school en van (de eerste jaren van) de middelbare school hun muziek- en theaterkunsten vertonen |
gishi-義子 | geadopteerd kind; adoptiekind; adoptiefkind |
gishi-義子 | schoonkind; schoondochter; schoonzoon |
gogatsuningyō-五月人形 | een (samoerai) pop die wordt uitgestald in mei ter gelegenheid van het kinderfestival van jongens |
gotoobi-五十日 | vijftigste dag na de geboorte van een kind |
gyomi-魚味 | (afk. voor) Viering van de vissmaak (ceremonie waarbij kinderen voor het eerst sinds de geboorte vis eten) |
gyominoiwai-魚味の祝い | Viering van de vissmaak (ceremonie waarbij kinderen voor het eerst sinds de geboorte vis eten) |
hahako-母子 | moeder en kind |
hanagusuri-鼻薬 | snoep dat men geeft aan een kind om het te troosten [rustig te krijgen] |
hanemūn・bebī-ハネムーン・ベビー | kind dat is verwekt tijdens de huwelijksreis |
harachigai-腹違い | halfzus of halfbroer; (kinderen) van verschillende moeders |
hatsumago-初孫 | eerste kleinkind |
hatsuzan-初産 | eerste bevalling; bevalling van het eerste kind |
hekoobi-兵児帯 | soepele obi (kimono-ceintuur) voor mannen en kinderen |
hensei-編製 | het opstellen [samenstellen] van een familieregister [kiesregister, schoolkinderen register, e.d.] |
himago-曾孫 | achterkleinkind |
himanji-肥満児 | een dik kind; een kind met overgewicht |
hobo-保母 | een werkneemster bij een kinderopvang (zoals peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, etc.) |
hoikusho-保育所 | crèche; kinderdagverblijf; peuterspeelzaal |
hōkeru-呆ける | seniel [kinds] worden |
hōmu・songu-ホーム・ソング | eenvoudige liedjes die zowel door kinderen als volwassenen gezongen worden |
hoozuki-酸漿 | een kelkblad van de lampionplant dat fungeert als fluitje waar kinderen op blazen |
ienoko-家の子 | kind geboren in een voorname [gegoede; oude] familie |
ifuku-異腹 | kinderen (halfbroers, halfzusters) van verschillende moeders |
iji-遺児 | wees; weeskind |
ikenaiko-いけない子 | een ondeugend kind |
ikuji-育児 | kinderopvoeding; kinderzorg; kinderverzorging |
ishi-遺子 | wees; weeskind |
ishikeri-石蹴り | hinkelen; hinkelspel (waarbij kinderen een steentje schoppen op vlakken die op de grond zijn getekend) |
isshi-一子 | één kind; enig kind |
itokenai-幼けない | jong; kinderlijk; onvolwassen |
itoshigo-愛し子 | dierbaar [geliefd] kind |
jidō-児童 | kind (6-15jr.); schoolkind |
jidōbungaku-児童文学 | (vanaf 1920) kinderliteratuur; boeken voor kinderen |
jidōfukushishisetsu-児童福祉施設 | instituut [instelling] voor het kinderwelzijn [welzijn van kinderen] |
jidōsho-児童書 | kinderboek |
jidōteate-児童手当 | kinderbijslag |
jiheishōji-自閉症児 | een autistisch kind |
jiyūhōnin-自由放任 | anderen (b.v. kinderen) vrij hun gang laten gaan zonder ingrijpen; de dingen op zijn beloop laten |
kagefumi-影踏み | (kinderspel) schaduwtikkertje; schaduwtrappen |
kagikko-鍵っ子 | sleutelkind |
kamideppō-紙鉄砲 | proppenschieter (kinderspeelgoed) |
kappa-河童 | (lett. rivierkind) een (aap-kikkerachtig) watermonster uit de Japanse mythologie, met een met vocht gevulde holte op het hoofd waar hij kracht uit put |
karako-唐子 | een kind gekleed in traditioneel Chinees gewaad |
kateiran-家庭欄 | (in krant of tijdschrift) sectie met artikelen over familiezaken (zoals huishouden, tuinieren, kinderopvang, etc.) |
kawatarō-河太郎 | (lett. rivierkind) een (aap-kikkerachtig) watermonster uit de Japanse mythologie, met een met vocht gevulde holte op het hoofd waar hij kracht uit put |
kazaguruma-風車 | molentje (kinderspeelgoed) |
keisanpu-経産婦 | multipara; vrouw die meerdere kinderen heeft gebaard |
keishi-継子 | stiefkind |
kesshokujidō-欠食児童 | ondervoede kinderen |
kiddo-キッド | kind |
kikokushijo-帰国子女 | een kind dat na een lang verblijf in het buitenland is teruggekeerd naar Japan |
kikushi-鞠子 | jong kind |
ko-子 | kind |
kobonnō-子煩悩 | het erg veel van je kind(eren) houden |
kobonnō-子煩悩 | iemand die erg veel van zijn kind(eren) houdt |
kobukusha-子福者 | een persoon die gezegend is met veel kinderen |
kodakusan-子だくさん | veel kinderen hebben |
kodomo-子供 | kind; kinderen |
kodomobeya-子供部屋 | kinderkamer |
kodomogokoro-子供心 | kinderziel; het (onschuldige) gemoed [hart; gevoel] (als) van een kind |
kodomorashii-子供らしい | kinderlijk; kinderachtig |
koji-孤児 | wees; weeskind |
kōshin-孝心 | toewijding aan [respect voor] ouders [ouderen] van kinderen |
kosodate-子育て | (kinder)opvoeding; ouderschap |
kōtei-孝悌 | (confucianisme) eerbied voor ouderen; kinderlijke gehoorzaamheid; vroomheid; broederliefde |
koyaku-子役 | kindacteur; jeugdacteur |
kozure-子連れ | (je) kind meenemen [meebrengen] |
kuriishi-栗石 | kassei; kinderhoofdje; kinderkopje; straatkei |
kyōgoin-教護院 | opvoedingsgesticht; instelling voor kinderen die ontspoord zijn |
kyōikumama-教育ママ | (een moeder die haar kind(eren) streng opvoedt om ze zo goed mogelijk te laten presteren) tijgermoeder; tijgermama |
kyōji-驕児 | een verwend [onhandelbaar] kind |
mago-孫 | kleinkind; kleinzoon; kleindochter |
maigo-迷子 | een verdwaald [vermist] kind |
mamagoto-飯事 | (kinderspel) vadertje en moedertje spelen; theepartijtje, e.d. houden met speelgoedservies |
mamako-継子 | stiefkind |
masshi-末子 | het jongste kind; het laatstgeboren kind |
mekakushi-目隠し | (kinderspel) blindemannetje |
mezamashi-目覚まし | snoep dat aan een kind wordt gegeven als het wakker wordt |
mijukuji-未熟児 | prematuurtje; te vroeg geboren kind |
misanpu-未産婦 | nullipara; een vrouw die nooit kinderen heeft gebaard |
mizugo-水子 | foetus; doodgeboren [geaborteerd] kind |
mizuko-水子 | foetus; doodgeboren [geaborteerd] kind |
mōbosansennooshie-孟母三遷の教え | het belang van het creëren van een goede leeromgeving voor een kind (naar een oud verhaal over Mencius' moeder die 3 keer verhuisde daarvoor) |
momizumu-モミズム | buitensporige aandacht van een overbezorgde of aanhankelijke moeders voor haar kind |
moraigo-貰い子 | een geadopteerd kind; adoptiefkind |
mushifūji-虫封じ | bezwering [spreuk; amulet] tegen ziekte (door insecten of bacteriën) bij kinderen |
naison-内孫 | erfgenaam; oudste kind |
nasanunaka-生さぬ仲 | ouder-kind relatie zonder biologische verwantschap |
neeya-姉や | (aanspreekvorm voor) kinderoppas; dienstmeisje |
nenne-ねんね | (kindertaal) een slaapje [slapie-slapie] doen |
nenne-ねんね | het zich als een baby [klein kind] gedragen; kinderachtig doen |
nenneko-ねんねこ | (kindertaal) kat; poes |
nenneko-ねんねこ | (kindertaal) een slaapje [slapie-slapie] doen |
nerukohasodatsu-寝る子は育つ | Een kind dat goed slaapt, groeit goed. |
nigiribashi-握り箸 | het stevig met de vuist omklemmen van eetstokjes (meestal bij kinderen) |
ninchi-認知 | wettelijke erkenning (van kind door vader) |
nisei-二世 | tweede generatie Japanner (of Koreaan); kind van een Japanner die in het buitenland is geboren (en die nationaliteit heeft) |
nisetaijūtaku-二世帯住宅 | één huis dat opgedeeld is in twee huishoudens (zodat twee generaties, ouders en kinderen, apart kunnen wonen) |
nyannyan-ニャンニャン | (kindertaal) kat; poes |
nyūgyō-乳業 | melkindustrie; zuivelindustrie |
nyūji-乳児 | zuigeling; baby; (pasgeboren) kind |
ochiba-落ち葉 | onwettig kind (van een hooggeplaatste man) |
oiboreru-老い耄れる | oud [afgetakeld; seniel; kinds] worden |
oitachi-生い立ち | jonge jaren; kinderjaren; jeugd |
okata-御方 | eretitel voor de vrouw, concubine of kind van een edelman |
onba-乳母 | min; zoogster; kindermeisje |
onigo-鬼子 | een kind dat niet op de ouders lijkt |
onigo-鬼子 | een kind geboren met reeds ontwikkelde tanden |
onigo-鬼子 | een kind dat wild [onhandelbaar] is als een duivel [monster] |
onigokko-鬼ごっこ | (kinderspel) tikkertje; krijgertje |
osanagao-幼顔 | babyface; kinderlijk gezicht |
osanai-幼い | kinderlijk; kinderachtig; onvolwassen |
otedama-お手玉 | kinderspelletje met (stoffen) zakjes met bonen |
otoshidama-御年玉 | (klein) geldgeschenk in het nieuwe jaar (aan kinderen, of aan personeel in familiebedrijven, e.d.) |
otoshigo-落とし子 | onwettig [onecht] kind; bastaard |
oyabaka-親馬鹿 | iemand die (overdreven) dol is op zijn kind(eren) (en blind is voor de tekortkomingen) |
oyagokoro-親心 | ouderliefde; liefde van ouders voor hun kind |
oyako-親子 | ouder(s) en kind(eren) |
petto-ペット | lieveling; favoriete [liefste] kind |
porio-ポリオ | polio (poliomyelitis); kinderverlamming |
reison-令孫 | (beleefd) uw kleinkind (kleinzoon of kleindochter); het kleinkind van een ander |
rōji-聾児 | een doof kind |
ronpāsu-ロンパース | (kinderkleding) romper; kruippakje |
rōyō-老幼 | oude mensen en kinderen |
saishi-妻子 | (iemand's) vrouw en kinderen; gezin |
sakago-逆子 | kind dat in stuitligging geboren wordt |
sanke-産気 | signalen in de laatste fase van bevalling dat het kind geboren gaat worden |
sansen-三遷 | (afk. voor) het belang van het creëren van een goede leeromgeving voor een kind |
sansennooshie-三遷の教え | (afk. voor) het belang van het creëren van een goede leeromgeving voor een kind |
sansuru-産する | (een kind) baren; bevallen (van een kind) |
santarō-三太郎 | verdwaald [vermist] kind |
satogo-里子 | pleegkind |
satokata-里方 | familie van een schoondochter of pleegkind |
seichōki-成長期 | groeiperiode van kinderen |
sekijo-石女 | onvruchtbare vrouw; een vrouw die geen kinderen kan baren |
sensōkko-戦争っ子 | oorlogskind |
shiseishi-私生子 | een buitenechtelijk kind |
shitei-子弟 | kinderen |
shizan-死産 | geboorte van een dood kind; doodgeboorte |
shizanji-死産児 | doodgeboren kind |
shōfuku-妾腹 | een buitenechtelijk kind; bastaard |
shōgaishakyōiku-障害者教育 | special onderwijs (voor mensen [kinderen]) met een beperking |
shōni-小児 | kind; peuter; zuigeling |
shōnibyō-小児病 | kinderziekte |
shōnika-小児科 | kindergeneeskunde; pediatrie |
shōnikai-小児科医 | kinderarts; pediater |
shōnimahi-小児麻痺 | kinderverlamming; poliomyelitis; polio |
shōnin-小人 | kind; jongere |
shosanpu-初産婦 | primipara; vrouw die voor het eerst een kind heeft gebaard; vrouw die in verwachting is van haar eerste kind |
shoshi-庶子 | een buitenechtelijk kind; bastaard |
shōshika-少子化 | daling van het geboortecijfer; vermindering van het aantal kinderen |
shussansuru-出産する | bevallen (van een kind); een kind baren |
soejisuru-添え乳する | (een kind) borstvoeding geven |
suekko-末っ子 | het jongste kind; het laatstgeboren kind |
sukinshippu-スキンシップ | intimiteit [huidcontact] tussen moeder en kind |
sutego-捨て子 | vondeling; een in de steek gelaten kind |
taiji-胎児 | foetus; ongeboren kind |
tebanare-手離れ | (van een kind) het niet meer constante zorg van de moeder nodig hebben |
tensai-天才 | genie; wonderkind; natuurtalent |
teshio-手塩 | liefdevolle zorg (voor een kind) |
toshigo-年子 | een kind dat geboren is binnen een jaar na broer of zus; kinderen (van een gezin) die minder dan een jaar schelen |
toto-とと | een term die kinderen gebruiken om naar hun vader te verwijzen |
toto-とと | een term die kinderen gebruiken om naar een vogel, kip, vis, etc. te verwijzen |
tsumako-妻子 | (iemand's) vrouw en kinderen; gezin |
tsureko-連れ子 | stiefkind; kind uit een eerder huwelijk |
uchimago-内孫 | oudste kind; erfgenaam |
uimago-初孫 | eerste kleinkind |
uizan-初産 | voor de eerste keer een kind baren |
umazume-石女 | onvruchtbare vrouw; een vrouw die geen kinderen kan baren |
umiotosu-産み落とす | (een kind) baren; bevallen; ter wereld brengen |
wakibara-脇腹 | een buitenechtelijk kind |
wanwan-わんわん | (kindertaal) hond(je) |
warabe-童 | kind |
waranbe-童 | kind |
yadosu-宿す | zwanger zijn; een kind dragen |
yō-幼 | kindertijd; peutertijd |
yō-幼 | jong kind |
yōchi-幼稚 | kinderachtigheid; kinderlijkheid |
yōchienji-幼稚園児 | kleuter [kind] op de kleuterschool |
yōikuhi-養育費 | kinderalimentatie |
yōikuhi-養育費 | de kosten van de zorg voor [opvoeding van] kinderen |
yōshi-養子 | geadopteerd kind; pleegkind (meestal mannelijk) |
yōshiengumi-養子縁組 | adoptie; het adopteren van een kind |
yōshōki-幼少期 | kindertijd; jeugd |
yotsumi-四つ身 | een speciale manier om stof voor een kimono voor kinderen (van 4-12 jaar) te knippen |
yunisefu-ユニセフ | UNICEF, het Kinderfonds van de Verenigde Naties (United Nations International Children's Emergency Fund, nu genoemd: United Nations Children's Fund) |
zashikiwarashi-座敷童 | (Tohoku-regio in de prefectuur Iwate) geestachtige wezens, vaak in de verschijning van een jong kind met een rood gezicht en kortgeknipt haar |
zerosaiji-ゼロ歳児 | een kind jonger dan één jaar |