integriteit / in-te-gri-teit ( de (v) | znw | integriteiten )
1廉潔れんけつ; 整合性せいごうせい [rechtschapenheid; onomkoopbaarheid]
2誠実せいじつ [oprechtheid]
3不可ふかしん [onschendbaarheid]
4きず; 完全かんぜん状態 じょうたい [in ongeschonden toestand]