hoop2 / hoop ( de (m) | znw | hopen )
1山; 山積み; 積み重ね [stapel; berg]
2沢山; 大勢; 山ほどの量 [hoeveelheid]
3うんこ; うんち [ontlasting; poep]
Kruisverwijzing
hoop
lemma | meaning |
---|---|
abikyōkan-阿鼻叫喚 | de wanhoopskreten van iemand die lijdt in de hel van Avīci |
arekashi-有れかし | (de gebiedende wijs van het werkwoord ある, drukt uit: hoop; wens; graag willen |
arinotō-蟻の塔 | mierenhoop |
arizuka-蟻塚 | mierenhoop; mierennest |
ate-当て | hoop; kans; mogelijkheid; gissing; veronderstelling; verwachting; vooruitzicht |
atekomi-当て込み | ergens op rekenen [hopen]; iets ergens van verwachten; verwachting; hoop |
atekomi-当て込み | in het theater het publiek bespelen in de hoop applaus te krijgen |
atekoto-当て事 | verwachting(en); hoop; berekening |
buunchōkyū-武運長久 | oorlogsgeluk; (hoop op) voortdurende overwinningen |
chirakaru-散らかる | verspreid [overhoop] liggen; in wanorde verkeren |
esupowāru-エスポワール | hoop; verwachting |
fukiyoseru-吹き寄せる | bij elkaar [op een hoop] waaien [blazen] |
hame-羽目 | benarde [lastige] situatie; puinhoop; penarie |
hidama-火玉 | brandend hoopje tabak in een pijpenkop |
hisshi-必死 | wanhoop; wanhopigheid |
hōpu-ホープ | hoop; verwachting |
ikkiichiyū-一喜一憂 | afwisselend blij [vrolijk] en verdrietig [angstig]; tussen hoop en vrees |
jibōjiki-自暴自棄 | wanhoop; vertwijfeling |
kana-かな | (aan het einde van een zin, met een ontkenning) ik wens dat; ik hoop dat; ik wou dat |
kanaa-かなあ | (aan het einde van een zin, met een ontkenning) ik wens dat; ik hoop dat; ik wou dat |
kaosu-カオス | chaos; wanorde; puinhoop |
kibō-希望 | hoop; verwachting |
kitai-期待 | verwachting; hoop |
konmori-こんもり | (onomatopee) opgehoopt; opgestapeld |
maegeiki-前景気 | verwachting; hoop; vooruitzicht(en) |
morijio-盛り塩 | een hoopje zout bij de voordeur (van restaurants, etc.) als gelukaanbrenger |
myaku-脈 | (fig.) hoop |
nagori-名残 | gevoel van wanhoop [verdriet] bij een afscheid |
nen-念 | verlangen; wens; hoop |
netsubō-熱望 | sterk verlangen; vurige hoop |
nozomi-望み | hoop; verwachting |
orikasanaru-折り重なる | op elkaar liggen; op een hoop liggen; opgestapeld zijn |
oshikakeru-押しかける | (van mensen) te hoop lopen; toestromen; met z'n allen tegelijk naar binnen gaan |
ranzatsu-乱雑 | wanorde; verwarring; puinhoop; warboel |
seisan-成算 | hoop op succes; kans van slagen |
shinimonogurui-死に物狂い | wanhopige vastberadenheid; met de moed der wanhoop; een strijd op leven en dood |
shisokonau-為損なう | falen; een fout maken; blunderen; ergens een puinhoop van maken |
shisonjiru-仕損じる | falen; een fout maken; blunderen; ergens een puinhoop van maken |
shitsubō-失望 | teleurstelling; wanhoop |
shūjin-集塵 | een hoop [ophoping van] stof [afval; rommel] |
soradanomi-空頼み | ijdele hoop |
taihitsumi-堆肥積み | composthoop |
taiyō-太陽 | bron van geluk [vreugde; hoop]; licht (fig.) |
tanoshimi-楽しみ | plezier; hoop; voorpret |
teruterubōzu-照る照る坊主 | pop van wit papier of katoen, opgehangen aan de dakrand in de hoop om daardoor de volgende dag mooi weer te krijgen |
uree-憂え | verdriet; rouw; wanhoop |
urei-憂い | verdriet; rouw; wanhoop |
uzutakai-堆い | opgestapeld; op een hoop |
yaburekabure-破れかぶれ | wanhoop; verlies aan zelfbeheersing |
yake-自棄 | wanhoop |
yakenomi-自棄飲み | het drinken uit wanhoop; zijn verdriet verdrinken |
yama-山 | stapel; hoop; veel; berg (fig.) |
yamahodo-山ほど | veel; een hoop [stapel; berg] (van...) |
yamamori-山盛り | een hoop; een berg; volle maat; extra veel |
yukiyama-雪山 | een berg [hoop] sneeuw |
zatsuzen-雑然 | wanorde; warboel; puinhoop |
zetsubō-絶望 | wanhoop |