Kruisverwijzing
pijn
lemma | meaning |
---|---|
aibetsuriku-愛別離苦 | de kwelling [pijn] bij het afscheid van een dierbaar familielid |
asari-浅蜊 | Filipijnse tapijtschelp (Ruditapes philippinarum) |
biribiri・piripiri-びりびり・ぴりぴり | continue (scherpe) pijn of irritatie |
chikachika-ちかちか | pijnprikkels |
chikuh・chikuri・chikun-ちくっ・ちくり・ちくん | de pijnscheut (op het moment dat men geprikt wordt met een naald, etc.) |
chintsū-鎮痛 | pijnbestrijding; pijnverlichting |
chintsūyaku-鎮痛薬 | pijnstiller |
chintsūzai-鎮痛剤 | pijnstiller; analgeticum (medicijn) |
dontsū-鈍痛 | een doffe [matte] pijn |
firipin-フィリピン | Filipijnen |
fukubarahappu-フクバラハップ | Hukbalahap, de militaire tak van de Communistische Partij in de Filipijnen (in 1942 opgerichte verzetsbeweging om de Japanners te bevechten) |
fukugōseikyokushotōtsūshōkōgun-複合性局所疼痛症候群 | (CRPS) complex regionaal pijn syndroom |
fukutsū-腹痛 | buikpijn; maagpijn |
gekitsū-激痛 | intense [scherpe; stekende] pijn |
gikkurigoshi-ぎっくり腰 | spit; lumbago (acute scherpe pijn in de onderrug) |
gingin-ぎんぎん | barstende hoofdpijn |
haita-歯痛 | kiespijn |
haraita-腹痛 | buikpijn; maagpijn |
himekomatsu-姫小松 | kleine [lage] den [pijnboom] |
hirihiri-ひりひり | prikkelend [stekend; brandend] gevoel (van pijn) |
hirih・pirih-ひりっ・ぴりっ | acuut pijngevoel; pijnscheut; het heet [scherp] zijn van eten |
iinikui-言い難い | moeilijk om te zeggen; pijnlijk; delicaat; gênant |
itai-痛い | pijnlijk |
itamashii-痛ましい | pijnlijk; schrijnend; treurig; triest |
itami-痛み | (lichamelijke) pijn |
itami-痛み | (geestelijke) pijn; bezorgdheid; angst; verdriet |
itamidome-痛み止め | pijnstiller(s) |
itamu-痛む | pijn hebben; (pijn) lijden; pijn doen; kwetsen; pijnlijk zijn |
itatsuki-労 | pijn; last; moeite; bezorgdheid; angst |
itazuki-労き | pijn; last; moeite; bezorgdheid; angst |
itsū-胃痛 | maagpijn |
jinjin-じんじん | tintelend [pijnlijk; verdoofd; stekend] gevoel |
junan-受難 | zware beproeving(en); onheil; (pijn) lijden |
karai-辛い | pijnlijk; bitter; moeilijk |
keikai-軽快 | (van ziekte, pijn, e.d.) verlichting; verbetering; herstel |
kikigurushii-聞き苦しい | pijnlijk [onaangenaam; moeilijk] om te horen |
kimazui-気不味い | onaangenaam; gênant; ongemakkelijk; pijnlijk |
kinchōgatazutsū-緊張型頭痛 | spanningshoofdpijn |
kirisainamu-切り苛む | kwellen; pijnigen; martelen; verscheurd worden |
kizutsukeru-傷つける | (iem.) kwetsen; bezeren; verwonden; pijn doen (ook fig.) |
kokorogurushii-心苦しい | meelevend; medelijdend; pijnlijk; spijtig |
ku-苦 | pijn, lijden; ontbering |
kujū-苦汁 | een bittere pil; een pijnlijke ervaring |
kujū-苦渋 | moeilijke [pijnlijke] ervaring [tijd] |
kunan-苦難 | kwelling; marteling; pijniging; foltering; het lijden; ontbering |
kurō-苦労 | moeite; pijn; ontbering; tegenslag |
kurushii-苦しい | pijnlijk; moeilijk; zwaar (te verduren) |
kūtū-クートゥー | #KuToo (een woordspeling van kutsu = schoenen en kutsū = pijn), protest van Japanse vrouwen tegen het moeten dragen van hoge hakken op het werk |
kyōtsū-胸痛 | pijn op de borst |
kyūseiyōtsūshō-急性腰痛症 | acute lage rugpijn [lumbago] |
matsu-松 | den; dennenboom; pijnboom (Pinus) |
matsubokkuri-松毬 | dennenappel; pijnappel |
matsufuguri-松陰嚢 | dennenappel; pijnappel |
matsukasa-松毬 | dennenappel; pijnappel |
matsukasatokage-松毬蜥蜴 | pijnappelskink; dennenappelskink (hagedissoort: Tiliqua rugosa) |
matsunomi-松の実 | pijnboompit; pijnpit |
migurushii-見苦しい | lelijk; onfatsoenlijk; pijnlijk [onaangenaam] om te zien |
mimodae-身悶え | het kronkelen; krimpen (van pijn; angst, e.d.) |
modaeru-悶える | kronkelen (van de pijn) |
mon-悶 | zielenpijn; (ondraaglijke) pijn; kwelling |
mutsū-無痛 | pijnloosheid |
nan'yō-南洋 | de eilanden in de Stille Zuidzee (zoals de Filippijnen, Indonesië, e.a.) |
nayami-悩み | smart; leed; angst; kwelling; (ziele)pijn |
notautsu-のた打つ | kronkelen; wriemelen; (ineen)krimpen (van de pijn) |
pein・kurinikku-ペイン・クリニック | pijnpoli |
peso-ペソ | peso (munteenheid, tegenwoordig van diverse Zuid-Amerikaanse landen en de Filipijnen) |
risai-罹災 | kwelling; lijden; pijn; onheil |
rishū-離愁 | pijn [verdriet] van het afscheid(nemen) [scheiden] |
rojin-ロジン | colofonium; spiegelhars; vioolhars; pijnhars (natuurlijke hars gewonnen uit naaldbomen, Pinus) |
sashikomi-差し込み | acute scherpe pijn; pijnscheut |
seiritsū-生理痛 | menstruatiepijn |
semesainamu-責め苛む | mishandelen; martelen; pijnigen; kwellen |
setsunai-切ない | pijnlijk; hartverscheurend; verstikkend |
shiboru-絞る | (zich) inspannen; (de hersens) pijnigen; forceren |
shiburibara-渋り腹 | tenesmus; (pijnlijke) stoelaandrang |
shichitenbattō-七転八倒 | ondraaglijke pijn lijden; kronkelen van de pijn |
shikuhakku-四苦八苦 | ellende; leed; angst; verdriet; pijn; grote tegenspoed |
shikushiku-しくしく | doffe knagende pijn |
shinkeitsū-神経痛 | zenuwpijn; neuralgie |
shitsū-歯痛 | kiespijn |
shōkatei-松果体 | epifyse; pijnappelklier |
shōrai-松籟 | het geluid van de wind die waait door pijnbomen |
tadareru-爛れる | pijnlijk [ontstoken; geïnfecteerd; branderig] zijn |
tashinameru-窘める | (iem.) fysiek of mentaal pijnigen |
terekusai-照れくさい | gênant; pijnlijk; beschamend; vernederend; ongemakkelijk |
tokihogusu-解きほぐす | ontspannen; verlichten (van pijn, e.d.) |
tsūkaku-痛覚 | pijngevoel; pijnsensatie |
tsūku-痛苦 | leed; pijn; verdriet; smart |
tsurai-辛い | pijnlijk; moeilijk; zwaar; hartverscheurend; wreed |
wabishii-侘しい | verdrietig; triest; troosteloos; somber; pijnlijk |
wakamatsu-若松 | jonge pijnboom [den] |
waruyoi-悪酔い | een kater; hoofdpijn door te veel alcohol drinken |
yakeru-焼ける | heet [droog; branderig; pijnlijk] worden; verdorren |
yōtsū-腰痛 | lagerugpijn; spit; lumbago |
yūtsūsei-有痛性 | pijnlijk zijn |
zukizuki-ずきずき | (onomatopee) kloppend (pijn); hartenpijn; pijn van een gebroken hart |
zukī・zukiri・zukin-ずきっ・ずきり・ずきん | (onomatopee) scherpe [heftige; stekende; kloppende] pijn |
zutsū-頭痛 | hoofdpijn |