Kruisverwijzing
gezicht
lemma | meaning |
---|---|
akanbē-あかんべえ | gezichtsuitdrukking waarbij men het onderste ooglid met een vinger naar beneden drukt en het rode gedeelte zichtbaar maakt (minachtend of afkeurend) |
akaragao-赤ら顔 | een rood gezicht (rode vlekken op gezicht) |
akarameru-赤らめる | blozen; rood aanlopen (van gezicht) |
anguru-アングル | gezichtspunt; oogpunt; optiek |
anjigao-案じ顔 | een bezorgd gezicht |
anshi-暗視 | nachtvisie; gezichtsvermogen in het donker |
anten-暗点 | een gedeeltelijke uitval van het gezichtsveld; blinde vlek; scotoom |
aomukeru-仰向ける | naar boven gaan kijken [draaien] ; met het gezicht naar boven gaan liggen |
aomuku-仰向く | omhoog [naar boven] kijken; met het gezicht naar boven liggen |
aori-煽り | lage gezichtshoek (fotografie) |
asupekuto-アスペクト | aspect; oogpunt; gezichtspunt |
bakazura-馬鹿面 | een domme blik op iemands gezicht |
bebī・fēsu-ベビー・フェース | babyface; persoon met kinderlijk gezicht |
bijon-ビジョン | gezichtsvermogen; visie |
byūpointo-ビューポイント | standpunt; gezichtspunt |
chinoke-血の気 | blos; kleur (van gezicht) |
chōkanzu-鳥瞰図 | bovenaanzicht; gezicht vanuit de lucht; vogelperspectief |
dōgan-童顔 | (iemand met) een kinderlijk gezicht; babyface |
fanī・fēsu-ファニー・フェース | een uniek [aantrekkelijk; leuk] gezicht (vooral gezegd van vrouwen) |
fēsu-フェース | gezicht; gelaat; gezichtsuitdrukking |
fukaamigasa-深編み笠 | gevlochten kegelvormig hoofddeksel (dat deels het gezicht verborg, en werd gedragen door samoerai en komuso) |
fukan-俯瞰 | overzicht; panoramische blik; gezicht van bovenaf |
fukanzu-俯瞰図 | bovenaanzicht; gezicht vanuit de lucht; vogelperspectief |
fūkei-風景 | landschap; uitzicht; vergezicht |
furugao-古顔 | een (oude) bekende; bekend gezicht; oudgediende |
fuseru-伏せる | plat op de grond [met het gezicht naar beneden] liggen |
gankai-眼界 | gezichtsveld; gezichtsafstand |
ganshoku-顔色 | gezicht; gelaat; gezichtsuitdrukking |
gyōsō-形相 | boos gezicht; woeste [kwade] blik [gelaatsuitdrukking] |
hachimenreirō-八面玲瓏 | n alle opzichten [vanuit alle gezichtspunten] mooi [prachtig; helder] zijn |
hachimenroppi-八面六臂 | een standbeeld van een Boeddha met 8 gezichten en 6 armen |
haji-恥 | gezichtsverlies; schande; oneer; schaamte |
hakumen-白面 | lichte gelaatskleur; bleek gezicht |
hakumen-白面 | onopgemaakt gezicht; gezicht zonder make-up |
higezura-髭面 | behaard [bebaard] gezicht |
hikimekagibana-引き目鉤鼻 | een schildertechniek voor het tekenen van menselijke gezichten (gebruikt in Yamato-e tijdens de Heian-periode) |
hitomebore-一目惚れ | liefde op het eerste gezicht |
hoezura-吠え面 | een betraand gezicht |
hoo-頬 | wang (in het gezicht) |
hoozue-頬杖 | met je kin [gezicht] op je handen |
hyōjō-表情 | gezichtsuitdrukking; gelaatsuitdrukking; blik |
ikigao-生き顔 | het gezicht van een levende (mens) |
jakushi-弱視 | amblyopie; verminderd gezichtsvermogen |
jigao-地顔 | gezicht zonder make-up |
jōkisuru-上気する | blozen; rood (in het gezicht) worden |
kangaeyō-考え様 | denkwijze; manier van denken; gezichtspunt; kijk (op dingen) |
kansō-観相 | fysionomie; iemands gezicht of uiterlijk beschouwd als spiegel van zijn aard en karakter |
kanten-観点 | gezichtspunt; standpunt |
kao-顔 | gezicht; gelaat |
kao-顔 | gelaatstrekken; gezichtsuitdrukking |
kao-顔 | gezicht (fig.); representant; vertegenwoordiger |
kaodachi-顔立ち | gezicht; gelaatstrekken; uiterlijk; uiterlijke kenmerken |
kaodashisuru-顔出しする | verschijnen; acte de présence geven; je gezicht laten zien |
kaoiro-顔色 | gezichtsuitdrukking |
kaokatachi-顔形 | uiterlijk; gezichtskenmerken; gelaatstrekken; gelaatsuitdrukking |
kaomishiri-顔見知り | het kennen van iem. (alleen) van gezicht |
kaomuke-顔向け | zijn gezicht laten zien; onder ogen komen |
kaoninshiki-顔認識 | gezichtsherkenning |
kaotsuki-顔つき | gelaatstrekken; gezicht; gezichtsuitdrukking; uiterlijk |
kasumime-翳み目 | aandoening waarbij het gezichtsvermogen is verslechterd door ouderdom, ziekte, etc.; slechtziendheid |
katamen-片面 | de helft van het gezicht |
kenchi-検地 | gezichtspunt; standpunt |
konaoshiroi-粉白粉 | gezichtspoeder |
kurayamizaiku-暗闇細工 | spelletje waarbij men geblinddoekt de verschillende delen van een papieren gezicht op een plaat prikt (traditioneel gespeeld op Nieuwjaarsdag) |
magao-真顔 | een ernstig gezicht; serieuze blik |
manako-眼 | blik; oogopslag; zicht; gezichtsveld |
manmen-満面 | het hele gezicht |
manmoku-満目 | zover het oog reikt; het hele gezichtsveld |
marugao-丸顔 | een rond gezicht |
marumaru-丸丸 | rond; vol (gezicht); mollig; vet |
marupocha-丸ぽちゃ | rond; mollig; vol (gezicht) |
me-目 | oog (fig.); opinie; gezichtspunt; inzicht |
me-目 | gezichtsvermogen; gezichtsveld |
mebunryō-目分量 | een meting op het gezicht [oog]; ruwe schatting (alleen door te kijken) |
meji-目路 | gezichtsveld; gezichtsafstand |
men-面 | (gezichts)masker |
menba-面罵 | het iemand openlijk [ronduit; in zijn gezicht] beledigen |
menbō-面貌 | uiterlijk; gezichtsuitdrukking; uiterlijke kenmerken |
menboku-面目 | uiterlijk; voorkomen; gezicht; aanzien; eer; reputatie; prestige; waardigheid |
menchō-面疔 | een karbonkel [steenpuist] in het gezicht |
menkui-面食い | iemand die alleen maar op het gezicht [uiterlijk] afgaat |
menmon-面門 | (zen boeddhisme) mond; gezicht |
menpi-面皮 | gezichtshuid |
menpi-面皮 | gezicht; uiterlijk; voorkomen |
mensō-面相 | gelaatstrekken; gelaatsvorm; gezichtsvorm |
mensō-面相 | (afk. voor) een penseel met een smalle lange punt voor het schilderen van details in het gezicht, e.d. |
mensōfude-面相筆 | een penseel met een smalle lange punt voor het schilderen van details in het gezicht, e.d. |
mentei-面体 | vorm van het gezicht; uiterlijk |
meshō-目性 | de ogen; gezichtsvermogen; visie |
miharashi-見晴らし | uitzicht; vergezicht; zichtbaarheid |
mikata-見方 | zienswijze; standpunt; gezichtspunt |
mime-見目 | uiterlijk; voorkomen; gezicht; gelaatstrekken |
mishiru-見知る | herkennen; van gezicht kennen; kennismaken met |
misomeru-見初める | (op het eerste gezicht) verliefd worden |
mitooshi-見通し | gezichtspunt; uitzicht; vergezicht |
mōten-盲点 | (med.) een blinde vlek (in het gezichtsveld); een scotoom |
muhyōjō-無表情 | uiterlijke onbewogenheid; expressieloos [strak] gezicht; uitdrukkingsloosheid |
mukaiawase-向かい合わせ | het tegenover elkaar [oog in oog} staan; van aangezicht tot aangezicht |
mukōkizu-向こう傷 | wond op iemands voorhoofd [gezicht; voorkant] |
nagame-眺め | uitzicht; vergezicht; landschap |
nakibeso-泣きべそ | met een gezicht dat op huilen uitbarsten staat |
nakitsura-泣き面 | een betraand [behuild] gezicht |
nakittsura-泣きっ面 | een betraand [behuild] gezicht |
namidagao-涙顔 | een betraand gezicht |
ninsō-人相 | gelaatstrekken; gezichtsuitdrukking; fysionomie |
nozomu-臨む | uitzien (naar; op); zijn gezicht richten (naar; op); recht t.o. zijn |
nyū・fēsu-ニュー・フェース | nieuw gezicht (film, tv, e.d.); nieuwe ster |
omodachi-面立ち | gezicht; gelaatstrekken; uiterlijk; uiterlijke kenmerken |
omokage-面影 | (herinnering aan een) gezicht [uiterlijk] |
omokata-面形 | gezichtsvorm; vorm van een gezicht |
omote-面 | gezicht; (Nō) masker |
omowa-面輪 | gezicht; gelaatstrekken |
omozashi-面差し | uiterlijk; gezicht; gelaatstrekken |
ongan-温顔 | vriendelijk gezicht; vriendelijke uitdrukking (op het gezicht) |
onigawara-鬼瓦 | (ook figuurlijk gebruikt voor) een lelijk gezicht |
osanagao-幼顔 | babyface; kinderlijk gezicht |
oshiroi-白粉 | witte (gezichts)poeder [make-up poeder] |
piero-ピエロ | clown; pierrot (trieste clown, met witgeschminkt gezicht) |
pōkāfēsu-ポーカーフェース | pokerface; onbewogen gezicht |
ruikon-涙痕 | de sporen die tranen nalaten (op het gezicht) nadat men heeft gehuild |
saido-サイド | kant; zij; flank; gezichtspunt |
shichōkaku-視聴覚 | de zintuigen gezicht en gehoor (zien en horen) |
shigusa-仕草 | gebaar; nonverbale communicatie; bewegingen en gezichtsuitdrukkingen (b.v. van acteurs) |
shikai-視界 | gezichtsveld |
shikamettsura-顰めっ面 | grimas; fronzen gezicht |
shingao-新顔 | een nieuwkomer; nieuw gezicht |
shinigao-死に顔 | het gezicht van een dode (mens) |
shiryoku-視力 | gezichtsvermogen; zicht; visus |
shisen-視線 | blik; gezichtslijn; oogopslag |
shishinkei-視神経 | gezichtszenuw (nervus opticus) |
shisō-死相 | de schaduw des doods (op iemand's gezicht); doodsblik |
shisō-死相 | het gezicht van een dode |
shiten-視点 | standpunt; gezichtspunt; oogpunt |
shitsumei-失明 | verlies [vermindering] van gezichtsvermogen |
shiya-視野 | gezichtsveld |
shiya-視野 | gezichtspunt; oogpunt; standpunt; mening |
shiyakyōsaku-視野狭窄 | gezichtsveldbeperking |
shiza-視座 | standpunt; gezichtspunt; mening |
sōgō-相好 | uiterlijk; gezicht |
sōkō-相好 | uiterlijk; gezichtsuitdrukking |
songan-尊顔 | (respectvol woord voor het gezicht van iemand anders) uw gezicht [gelaat; voorkomen] |
son'yō-尊容 | uw gelaat [gezicht] (beleefde term) |
son'yō-尊容 | het gelaat [gezicht] van een Boeddhabeeld |
sugao-素顔 | onopgemaakt gezicht; gezicht zonder make-up |
sugao-素顔 | echt gezicht (zonder modificatie zoals met fotoshoppen e.d.) |
sukōpu-スコープ | gezichtsveld; vizier |
sukurabu-スクラブ | scrub (gezichtsreiniging) |
sumitsuki-墨付き | gezichtskleur; teint; stemming |
taimenkōtsū-対面交通 | met het gezicht naar [aan de kant van de weg van] tegemoetkomend verkeer lopen |
temae-手前 | mijn gezichtspunt |
tsura-面 | gezicht |
tsuranokawa-面の皮 | gezichtshuid; aangezicht |
uranari-末生り | metafoor voor (een zwak) iemand met een bleek gezicht |
uraomote-裏表 | twee gezichten hebben; hypocriet zijn |
waraigao-笑い顔 | (glim)lachend gezicht |
yōbō-容貌 | gelaatstrekken; gelaatsvorm; gezichtsvorm |
zashikiwarashi-座敷童 | (Tohoku-regio in de prefectuur Iwate) geestachtige wezens, vaak in de verschijning van een jong kind met een rood gezicht en kortgeknipt haar |