ai-愛 | liefde; genegenheid; affectie |
aibo-愛慕 | liefde; genegenheid; verbondenheid |
aichō-愛寵 | liefde; genegenheid; (speciale) voorkeur; gunst |
aijō-愛情 | liefde; genegenheid; affectie; tederheid |
ainen-愛念 | sterke liefde [genegenheid] |
airen-愛憐 | liefde; affectie; genegenheid; tederheid; mededogen; medelijden |
akinoōgi-秋の扇 | herfstwaaier, metafoor voor een vrouw die de genegenheid of interesse van een man heeft verloren (uit een oud Chinees verhaal) |
bojō-慕情 | het verlangen [de liefde; genegenheid] |
chōai-寵愛 | gunst; steun; sympathie; genegenheid; liefde |
chōaisuru-寵愛する | sympathie [genegenheid] hebben; liefhebben; beschermen; (iem.) protegeren |
jōai-情愛 | affectie; genegenheid; liefde |
kōi-好意 | genegenheid; sympathie |
miren-未練 | blijvende [kwijnende] affectie [genegenheid]; niet willen opgeven; niet kunnen loslaten; spijt |
oyaomoi-親思い | liefde [genegenheid] voor je ouders |
renbo-恋慕 | liefde; tedere gevoelens; genegenheid |
shinkinkan-親近感 | genegenheid; affiniteit; sympathie |
shitashimi-親しみ | vertrouwdheid; intimiteit; genegenheid; affectie |
sōshi-相思 | wederzijdse liefde [vriendschap; genegenheid] |
sōshisōai-相思相愛 | wederzijdse liefde [vriendschap; genegenheid] |