Kruisverwijzing
ei
lemma | meaning |
---|---|
abiriti-アビリティ | bekwaamheid; vermogen |
abuhachitorazu-虻蜂取らず | tussen de wal en het schip vallen [geraken]; noch het een nog het ander (twee dingen tegelijkertijd proberen te doen, maar in geen van beide slagen) |
abunagaru-危ながる | bang zijn (om te); aarzelen; terugdeinzen |
abunagenai-危なげない | veilig; zeker |
abunai-危ない | gevaarlijk; riskant; onveilig |
abunai-危ない | ernstig; kritiek; bedreigend |
abunai-危ない | smal; kleine marge |
aburake-脂気 | vettigheid; olieachtigheid |
aburashō-脂性 | (van huid) vettigheid; vettig zijn |
ada-仇 | wrok; wrevel; rancune; haat; boosaardigheid |
ada-徒 | vruchteloosheid; ijdelheid; nutteloosheid |
adabana-徒花 | kortstondige bloei |
adagoto-徒事 | een onbelangrijke iets; zaak [geval] van weinig belang |
adagoto-徒言 | onwaarheid; leugen |
adaorosoka-徒疎か | verwaarlozing; nalatigheid |
adappoi-婀娜っぽい | verleidelijk; sexy |
adashi-徒し | wispelturigheid; grilligheid |
adazakura-徒桜 | de kortstondige bloei van kersenbloesems |
adohokurashī-アドホクラシー | adhocratie (bestuursvorm); ad hoc beleid |
adoribu-アドリブ | (naar Latijn: ad libitum) ad lib; naar eigen believen [keuze]; improvisatie (zn); geïmproviseerd (bnw) |
aegu-喘ぐ | lijden; te lijden hebben; het moeilijk hebben |
aeka-あえか | (poëtische term) teerheid; zachtheid; vluchtigheid |
afureru-溢れる | overstromen; overvloeien; overlopen |
agaki-足掻き | het worstelen (b.v om uit een moeilijke situatie te komen) |
agari-上がり | einde; afloop |
ageku-挙げ句 | uiteindelijk; ten slotte |
agemaki-揚巻 | ouderwetse traditionele haarstijl van jongens (met een scheiding in het midden) |
agemaki-揚巻 | dameskapsel uit de Meiji-periode |
agesage-上げ下げ | het (iemand) prijzen en kleineren |
ageuma-上げ馬 | strijdros met boogschutter tijdens ceremonieën in heiligdommen |
agitopunkuto-アギトプンクト | (Eng.: agitating point) schuilplaats; onderduikadres; geheim (commando)centrum |
agohige-顎鬚 | sik; geitensik; geitenbaard |
agora-アゴラ | agora (centraal stadsplein in het oude Griekenland) |
agorafobia-アゴラフォビア | agorafobie; pleinvrees |
ahō-阿呆 | dwaasheid; een dwaas; een idioot; een zot; een gek |
ai-合い | tussenseizoen (lente- of herfst) kleding |
ai-埃 | eenheid van lengte (ångström) |
ai-愛 | liefde; verliefdheid; passie; hartstocht |
ai-愛 | liefde; genegenheid; affectie |
ai-愛 | vriendelijkheid; hoffelijkheid; liefdadigheid; onbaatzuchtigheid |
ai-愛 | barmhartigheid; erbarmen |
ai-愛 | (boeddh.) begeerte; lust; gehechtheid aan wereldse dingen |
ai-隘 | (in kanji combinaties) smal; moeilijk |
aibetsuriku-愛別離苦 | de kwelling [pijn] bij het afscheid van een dierbaar familielid |
aibiki-逢い引き | geheime ontmoeting; rendez-voua |
aibī・karejji-アイビー・カレッジ | Ivy College (universiteit in Amerika) |
aibī・rukku-アイビー・ルック | Ivy League is een stijl van (heren)kleding (populair aan het einde van de jaren 1950) |
aibī・sutairu-アイビー・スタイル | Ivy League is een stijl van (heren)kleding (populair aan het einde van de jaren 1950) |
aibo-愛慕 | liefde; genegenheid; verbondenheid |
aichaku-愛着 | het gehecht zijn aan [gesteld zijn op] iets of iem.; het voelen van een (speciale) affiniteit met iets of iem. |
aichō-愛寵 | liefde; genegenheid; (speciale) voorkeur; gunst |
aichōshūkan-愛鳥週間 | de week waarin de aandacht wordt gevraagd voor het beschermen en houden van (wilde) vogels (10-16 mei) |
aidentitī-アイデンティティー | identiteit |
aidentitī・kādo-アイデンティティー・カード | identiteitskaart; legitimatiebewijs |
aidīkādo-アイ・ディー・カード | identiteitskaart; legitimatiebewijs |
aidoru・kosuto-アイドル・コスト | kosten voor inactiviteit (door overcapaciteit) |
aifuku-合服 | kleding voor de tussenseizoenen (lente en herfst) |
aigi-合着 | kleding voor de tussenseizoenen (lente en herfst) |
aigi-愛妓 | de favoriete actrice of geisha (van iemand) |
aigo-愛語 | (boeddh.) vriendelijke woorden (één van de 4 methoden die bodhisattvas gebruiken om levende wezens te leiden naar de Weg van de Boeddha) |
aijaku-愛惜 | gehechtheid; het gehecht zijn aan |
aijaku-愛着 | gehechtheid; het gehecht zijn aan |
aijō-愛情 | liefde; genegenheid; affectie; tederheid |
aikan-哀感 | pathos; droefheid |
aikata-合方 | muzikale begeleiding (Japanse traditionele muziek, zoals bij Kabuki en No theater) |
aiki-愛機 | eigen apparatuur (camera, computer, vliegtuig, enz.) die iemand altijd graag gebruikt |
aikō-愛校 | houden van de Alma Mater (eigen school of universiteit) |
aikōshin-愛校心 | liefde voor de eigen school |
aikuchi-合口 | (metselwerk) steunpunt; gezamenlijk uiteinde |
aikyō-愛敬 | aantrekkelijkheid; charme |
aikyō-愛敬 | sympathie; medeleven; affectie; vriendelijkheid |
aikyō-愛敬 | complimenten; vleierij |
aikyōbokuro-愛敬黒子 | schoonheidsvlekje [tache de beauté] |
aikyōgen-間狂言 | deel van een no-toneelstuk waarin de kyogen-acteur de leidende rol heeft |
aikyōmono-愛敬者 | een charmant meisje; een joviale man; een geliefd [bewonderd] iemand |
aikyōshōbai-愛敬商売 | beroepsmatige vriendelijkheid (b.v. in restaurant of winkel, e.d.) |
aikyōwarai-愛敬笑い | een stroperige [vleiende] glimlach |
aimai-曖昧 | vaagheid; dubbelzinnigheid |
aimochi-相持ち | gezamenlijke eigendom |
ainen-愛念 | sterke liefde [genegenheid] |
ainsutainiumu-アインスタイニウム | einsteinium (chem. element) |
aioi-相生い | het samengroeien; aan elkaar groeien |
aioi-相生い | het samen opgroeien (vanaf de geboorte) |
airaku-哀楽 | verdriet [droefheid] en plezier |
airen-愛憐 | liefde; affectie; genegenheid; tederheid; mededogen; medelijden |
airensuru-愛憐する | liefde [tederheid; medelijden] hebben [voelen] |
airo-文色 | onderscheid; patroon |
aisatsu-挨拶 | begroeting; introductie; welkoms- [afscheids-] groet |
aiseki-哀惜 | verdriet; droefheid; treurnis; leed |
aiseki-愛惜 | tegenzin; afkerigheid |
aiseki-愛惜 | het missen (van iemand); triestheid |
aisha-愛車 | de eigen auto [fiets] waar iemand dol op is |
aishaseishin-愛社精神 | loyaliteit t.o.v. het bedrijf waarvoor men werkt |
aishinkakura-愛新覚羅 | Aisin Gioro, de naam van een Chinese keizerlijke familie van de Qing dynastie |
aishō-哀傷 | bedroefdheid; smart (vooral na het overlijden van iemand) |
aishō-相性 | affiniteit; goed samengaan; bij elkaar passen; chemie (tussen mensen) |
aishū-哀愁 | droefheid; verdriet; smart; leed |
aisō-愛想 | vriendelijkheid; hoffelijkheid; voorkomendheid; gastvrijheid; hulpvaardigheid |
aisō-愛想 | vriendelijkheid; hoffelijkheid; voorkomendheid |
aisō-愛想 | gastvrijheid; warme ontvangst |
aisō-愛想 | gunst; welwillendheid; hulpvaardigheid |
aison-愛孫 | geliefd [lief] kleinkind |
aisowarai-愛想笑い | een beleefde glimlach; een vriendelijke glimlach uit beleefdheid |
aisu-愛す | liefhebben; houden van; beminnen; leuk [aardig; fijn] vinden; dol zijn op; geïnteresseerd zijn in |
aisuru-愛する | liefhebben; houden van; leuk [aardig; fijn] vinden; dol zijn op; geïnteresseerd zijn in; belangrijk [waardevol] vinden; hoogachten; respect [bewonderi |
aita-愛他 | altruïsme; onbaatzuchtigheid |
aitashugi-愛他主義 | altruïsme; onbaatzuchtigheid |
aite-相手 | partner; metgezel; begeleider |
aitemu-アイテム | noodzakelijk iets; benodigdheid; vereiste |
aiyotsu-相四つ | (sumo) gevecht tussen twee worstelaars die beiden dezelfde hand bij voorkeur gebruiken (dus beiden rechtsaf beiden links) |
aizen-愛染 | (boeddh.) gehechtheid |
aizen-愛染 | (de afkorting van aizenmyōō) Boeddhistische godheid: Koning van de Liefde, zo genoemd vanwege zijn liefde voor Boeddha; godheid van de textiel |
aizenmyōō-愛染明王 | Boeddhistische godheid: Koning van de Liefde, zo genoemd vanwege zijn liefde voor Boeddha; godheid van de textielververs |
aizu-合図 | teken; aanwijzing; signaal; sein |
aizukawashi-愛ずかわし | aantrekkelijk; boeiend |
aizusuru-合図する | signaleren; een teken [aanwijzing; sein] geven; gebaren |
ai・dī・kādo-アイ・ディー・カード | identiteitsbewijs; legitimatiebewijs |
ai・eru・ō-アイ・エル・オー | internationale arbeidsorganisatie van de VN (International Labour Organization) |
ai・shī-アイ・シー | (computerterm) IC, geïntegreerde schakeling (Integrated circuit) |
ajari-阿闍梨 | een monnik die een opleiding heeft voltooid in het esoterisch boeddhisme |
ajikiri-鰺切り | een keukenmes om kleine vissen mee te fileren |
ajikiribōchō-鰺切り包丁 | een keukenmes om kleine vissen mee te fileren |
ajisashi-鰺刺 | een kleine zeemeeuw [stern] (soortnaam Sterna) |
ajisashi-鰺刺 | een visdiefje [kleine stern] (Sterna hirundo) |
ajiwai-味わい | charme; aantrekkelijkheid |
aka-垢 | vuil; viezigheid |
akachōchin-赤提灯 | goedkope eet- en drinkgelegenheid (vaak herkenbaar aan een rode lantaarn als uithangbord) |
akadensha-赤電車 | de laatste trein (aangegeven met een rood licht) |
akaei-赤鱏 | rode pijlstaartrog (een vis, Hemitrygon akajei) |
akagashi-赤樫 | groenblijvende Japanse eikenboom (Quercus acuta) |
akahada-赤肌 | lege (onbegroeide) plekken in het landschap; kale berghelling |
akajizaisei-赤字財政 | overbesteding door de overheid; financieringstekort; negatieve balans; in de rode cijfers staan |
akakabu-赤蕪 | kleine rode radijs |
akami-赤み | een rode [roodachtige] tint; lichte roodheid; een zweem rood |
akami-赤身 | mager vlees of vis (met weinig vet) |
akamon-赤門 | bijnaam voor de Universiteit van Tokio, waar de oude rode poort (de Goshudenpoort 御守殿門 uit de Edo periode) zich nu bevindt |
akarui-明るい | goed geïnformeerd zijn |
akaseru-飽かせる | iemand vervelen [vermoeien] |
akasu-飽かす | iemand afmatten [vermoeien; vervelen] |
akasu-飽かす | tijd noch moeite sparen; veel tijd besteden aan |
akatonbo-赤蜻蛉 | rode heidelibel (Sympetrum) |
akatsuchi-赤土 | rode aarde [klei] |
akauntabiritī-アカウンタビリティー | aansprakelijkheid; verantwoordelijkheid |
akazu-飽かず | onvermoeibaar; nooit genoeg van krijgen; nooit vervelen |
ake-明け | einde; afloop; verloop |
akeban-明け番 | een vrije dag [rustdag] (na een dag- of nachtdienst); het einde van een dag- of nachtdienst |
akeni-明け荷 | reiskoffer; reismand |
akeppiroge-開けっ広げ | oprechtheid; openhartigheid |
akeru-明ける | eindigen; tot een einde komen |
akiage-秋上げ | (viering van) het einde van de rijstoogst |
akichi-空き地 | een onbebouwd perceel; leeg stuk grond; braak liggend terrein |
akichikashi-秋近し | het einde van de zomer (men voelt al dat de herfst eraan komt) |
akikusa-秋草 | herfstbloem; plant die bloeit in de herfst |
akinokure-秋の暮れ | het einde van de herfst |
akinoōgi-秋の扇 | herfstwaaier, metafoor voor een vrouw die de genegenheid of interesse van een man heeft verloren (uit een oud Chinees verhaal) |
akkanjō-悪感情 | negatieve gevoelens t.o.v. iem.; wrok; bitterheid; vete |
akke-呆気 | in staat van verbazing [verbijstering]; met stomheid geslagen zijn |
akki-悪気 | boze geest; kwaadaardigheid; boosaardigheid; kwaadwillendheid |
akki-悪鬼 | een kwade geest [godheid] die de mensen op het slechte pad brengt; de god van de onderwereld |
ako-吾子 | mijn (eigen) kind |
akogi-阿漕 | hebzucht; wreedheid |
aku-悪 | het kwaad [de slechtheid] (van natuur, zoals ziekte, natuurrampen, etc.); ondeugd |
aku-悪 | armoedig [armzalig]; van slechte [inferieure] kwaliteit |
akubun-悪文 | een slechte (schrijf)stijl (dit woord wordt vaak gebruikt als uiting van bescheidenheid over een eigen brief, e.d.) |
akubyōdō-悪平等 | gelijke behandeling van mensen ongeacht hun kwaliteiten; op valse [verkeerde] gronden gebaseerde gelijkheid |
akugi-悪戯 | kattenkwaad; ondeugendheid; schelmenstreken |
akugyaku-悪逆 | wreedheid; gewelddadigheid |
akugyaku-悪逆 | ondeugendheid; kattenkwaad; schelmenstreek |
akuhitsu-悪筆 | een slechte penseel; penseel van slechte kwaliteit |
akui-悪意 | kwaadaardigheid (t.o.v. iem.); slechte bedoelingen |
akui-悪意 | kwaaddenkendheid; wantrouwen |
akukanjō-悪感情 | negatieve gevoelens t.o.v. iem.; wrok; bitterheid; vete |
akuma-悪魔 | (boeddh.) een kwade godheid |
akumade-飽くまで | tot het bittere einde; tot het uiterste; volhardend |
akunaki-飽くなき | onverzadigbaar; onvermoeibaar; volhardend |
akunen-悪念 | slechte dingen van plan zijn; kwade opzet [gedachten; motieven; bedoelingen]; kwaadwillendheid |
akuro-悪路 | een slechte weg; een moeilijk begaanbare weg |
akusatsu-悪札 | slecht [lelijk] schrijfwerk (zegt men van eigen handschrift) |
akusei-悪性 | (med.) maligniteit; kwaadaardigheid (van een ziekte) |
akusei-悪政 | slechte politiek [slecht bestuur]; wanbeleid |
akusen-悪銭 | geld van slechte kwaliteit |
akusenkutō-悪戦苦闘 | een verwoed [wanhopig] gevecht met de rug tegen de muur (tegen een sterke tegenstander); een zware strijd onder moeilijke omstandigheden |
akusesu-アクセス | toegang; toelating; bereikbaarheid |
akushidento-アクシデント | onregelmatigheid; storing (van apparatuur) |
akushitsu-悪質 | slechte kwaliteit |
akushōgurui-悪性狂い | verslaafd zijn aan [zich overgeven aan] frequent bordeelbezoek [losbandigheid] |
akushogurui-悪所狂い | verslaafd zijn aan [zich overgeven aan] frequent bordeelbezoek [losbandigheid] |
akushootoshi-悪所落し | (op een paard) over een steile weg naar beneden rijden |
akushumi-悪趣味 | plat(vloers)heid; alledaagsheid; vulgariteit; vulgair gedrag |
akutoku-悪徳 | een oneerlijke [onrechtvaardige] daad; corruptie; verdorvenheid; onzedelijkheid |
akuzairyō-悪材料 | een ongunstige omstandigheid [voorwaarde] die de beurs negatief beïnvloedt; een negatieve factor |
ama-尼 | jong meisje met haar tot op schouderlengte |
amaashi-雨脚 | overdrijvende regen(bui); de snelheid van een passerende regenbui |
amae-甘え | gebrek aan zelfredzaamheid; (emotionele) afhankelijkheid van anderen |
amaenbō-甘えん坊 | een verwend [lastig] kind; een kleine dwingeland |
amagumori-雨曇り | een bewolkte [regenachtige; dreigende] lucht |
amagutsu-雨靴 | regenlaars; rubberlaars; waterdicht schoeisel |
amai-甘い | zachtaardig; mild; vleiend; (al te) toegeeflijk; meegaand |
amajio-甘塩 | licht gezouten; met weinig zout |
amakuchi-甘口 | vleierij; zoete woorden |
amakudari-天下り | vanuit een (hoge) overheidspositie overgaan naar een goedbetaalde functie in semi-overheidsorganisatie of private organisatie |
amami-甘み | zoetheid; zoete smaak |
amamoyō-雨模様 | een dreigende lucht; lucht die eruit ziet of het gaat regenen; regenachtig weer |
amaneku-普く | over het algemeen; overal; van heinde en verre; uitgebreid; wijdverbreid |
amaooi-雨覆い | dekzeil; tarpaulin |
amatsu-天つ | hemels; keizerlijk; imperiaal |
amattarui-甘ったるい | (fig.) zoetig; vlieierig |
amayoke-雨除け | tarpaulin; regenscherm; waterdicht zeildoek |
amemoyō-雨模様 | een dreigende lucht; lucht die eruit ziet of het gaat regenen; regenachtig weer |
amenomurakumonotsurugi-天叢雲剣 | Ama-no-Murakumo no Tsurugi, het goddelijke zwaard (een van de 3 heilige kostbaarheden van Japan, spiegel, zwaard en juwelen) |
amibari-編み針 | breinaald |
amibō-編み棒 | breinaald |
amidasu-編み出す | beginnen te breien [haken; vlechten] |
amigasa-編み笠 | gebreide hoed [muts] |
amiki-編み機 | breimachine |
amime-編み目 | breisteek |
amimono-編み物 | breiwerk; gebreide stof; gebreid kledingstuk |
amimoto-網元 | aanvoerder [leider] van (een vereniging van) vissers; eigenaar van visnetten en vissersboten |
amu-編む | breien; haken; vlechten |
an-暗 | onwetendheid; achterlijkheid; zwakzinnigheid; domheid |
an-暗 | geheimzinnigheid; verborgenheid; stiekem zijn |
an-暗 | triestheid; melancholie |
an-案 | bezorgdheid |
anaguma-穴熊 | (het omsingelen van de koning in de hoek van zijn eigen kamp) een tactiek bij shogi (Japans schaken) |
anakashiko-あなかしこ | een respectvolle uitdrukking aan het eind van een brief |
ananri-暗暗裏 | in het geheim; heimelijk; stilzwijgend |
anaunsumentokōka-アナウンスメント効果 | aankondigingseffect (beïnvloeding van kiezers door aankondigingen vooraf) |
anbaransu-アンバランス | onevenwichtigheid; onbalans |
anbibarensu-アンビバレンス | ambivalentie; tegenstrijdigheid |
anchaku-安着 | veilige [behouden] aankomst |
anchakusuru-安着する | veilig [behouden] aankomen |
anchinomī-アンチノミー | antinomie; tegenstrijdigheid; tegenspraak |
anchitēze-アンチテーゼ | antithese; tegenstelling; tegenstrijdigheid |
anda-安打 | (honkbal) een honkslag (die de slagman in staat stelt het eerste honk te bereiken, zelfs als er geen fout wordt gemaakt door de andere partij) |
andāguraundo-アンダーグラウンド | ondergronds; heimelijk; clandestien |
anego-姉御 | oudere zus (beleefdheids vorm) |
angai-案外 | brutaliteit; onbeleefdheid; lompheid |
angājuman-アンガージュマン | engagement (politieke en maatschappelijke betrokkenheid) |
angira-アンギラ | Anguilla (Brits eiland in de Caribische zee) |
angō-暗号 | geheimtaal; geheime code [tekens] (letters of cijfers); wachtwoord |
ango-暗語 | geheimtaal; geheime code |
angōkaidoku-暗号解読 | het breken [ontsleutelen; ontcijferen] van een geheime code; decodering |
angu-暗愚 | het redeloos zijn; achterlijkheid; zwakzinnigheid; imbeciliteit |
angū-行宮 | tijdelijk verblijf gebouwd voor een keizerlijk bezoek |
anji-案じ | zorgen; bezorgdheid; angst |
anka-安価 | oppervlakkigheid; lichtvaardigheid |
anka-案下 | een toevoeging aan de adressering op een brief bij wijze van beleefdheid [respect] |
anki-安危 | een zaak van veiligheid (of gevaar) |
anki-暗鬼 | angst uit onzekerheid [twijfel; illusie] |
ankoku-暗黒 | duister (fig.); geheimzinnig |
ankokujidai-暗黒時代 | een donkere [moeilijke; zware] tijd [periode] |
ankyo-暗渠 | drainering; bedekte [gesloten] (water)leiding |
ankyohaisui-暗渠排水 | drainering; bedekte [gesloten] (water)leiding |
anna-安和 | kalmte en vrede; de naam van een keizerlijk tijdperk in het midden van de Heian-periode, 10e eeuw) |
annai-案内 | iem. de weg wijzen [wegwijs maken]; iem. rondleiden; rondleiding |
annaiki-案内記 | een reisgids; reisboek |
annaisha-案内者 | gids; degene die voorgaat [leidt; de weg wijst]; iem. die goed geïnformeerd is |
annaisho-案内書 | een handleiding; handboek; een (reis)gids; reisboek |
annaisuru-案内する | (iem.) de weg wijzen; rondleiden; uitnodigen; te zien vragen (voor iem. anders); bemiddelen voor een ontmoeting; mededelen; laten weten |
annei-安寧 | openbare vrede [veiligheid] |
annonzoku-アンノン族 | een term die rond 1970-1980 werd gebruikt voor jonge vrouwen die alleen of in kleine groepen reisden (met modetijdschriften en reisgidsen in de hand) |
annyui-アンニュイ | verveling; sleur; lusteloosheid |
anomī-アノミー | wetteloosheid; wetsloochening; anomie |
anpaia-アンパイア | (sport) scheidsrechter |
anpea-アンペア | ampère (eenheid van elektrische stroomsterkte) |
anpera-アンペラ | (Maleis) ampela, een vaste plant van de zeggefamilie |
anpi-安否 | veiligheid; welzijn |
anpo-安保 | (nationale) veiligheid |
anpojōyaku-安保条約 | nationaal veiligheidsverdrag |
ansanburu-アンサンブル | geheel; totaliteit; verzameling |
ansanburu-アンサンブル | eenheid; harmonie |
anshin-安心 | kalmte; gemoedsrust; vredigheid |
anshinkan-安心感 | gemoedsrust; veilig gevoel; gevoel van veiligheid |
anshinsuru-安心する | zich op zijn gemak [veilig; vredig] voelen; onbezorgd zijn |
anshō-暗証 | een geheime letter- [cijfer] combinatie voor toegang tot bepaalde gegevens, of voor identificatie van een persoon |
anshōbangō-暗証番号 | (geheime) code; paswoord; pincode |
anshū-暗愁 | zwaarmoedigheid; triestheid |
anshutsu-案出 | een vinding; uitvinding; vindingrijkheid |
antai-安泰 | vrede; veiligheid |
antei-安定 | stabiliteit; evenwicht; balans |
anteisei-安定性 | stabiliteit; evenwichtigheid |
anteiseichō-安定成長 | stabiele groei |
antigua・bābūda-アンティグア・バーブーダ | Antigua en Barbuda (eilandengroep in de Caribische Zee) |
antīku-アンティーク | antiek; een antiquiteit |
antō-暗闘 | een geheime vete; verborgen [bedekte] vijandigheid |
antōsuru-暗闘する | een geheime [verborgen] strijd voeren (tegen) |
anwa-安和 | kalmte en vrede; de naam van een keizerlijk tijdperk in het midden van de Heian-periode, 10e eeuw) |
anzaisho-行在所 | een tijdelijke accommodatie gebouwd voor een keizerlijk bezoek |
anzen-安全 | veiligheid |
anzenben-安全弁 | veiligheidsklep; uitlaatklep |
anzenberuto-安全ベルト | veiligheidsgordel; veiligheidsriem |
anzenchitai-安全地帯 | veiligheidszone |
anzenhoshō-安全保障 | nationale veiligheid |
anzenhoshōjōyaku-安全保障条約 | (Japans-Amerikaans) Veiligheidsverdrag |
anzenkamisori-安全剃刀 | veiligheidsscheermes |
anzenkanri-安全管理 | veiligheidsbestuur; veiligheidscontrole |
anzenken-安全圏 | veiligheidszone; buffer zone; veilig gebied |
anzenki-安全器 | veiligheidsapparaat |
anzenpin-安全ピン | veiligheidsspeld |
anzensōchi-安全装置 | veiligheidsapparaat; veiligheidssysteem; veiligheidsgrendel |
anzentō-安全灯 | veiligheidslamp |
anzenzaiko-安全在庫 | veiligheidsvoorraad (genoeg voorraad om wisselingen in vraag en aanbod aan te kunnen) |
an'an-暗暗 | geheim; verborgen; vaag; onduidelijk |
an'i-安位 | (term van Zeami) de hoge graad van perfectie die een acteur van het Nō-theater kan bereiken, waardoor hij ontspannen zijn rol kan spelen |
an'i-安意 | onbezorgdheid |
an'i-安易 | luchthartigheid; gemakkelijk in de omgang zijn |
an'i-安易 | onverschilligheid; oppervlakkigheid |
an'itsu-安逸 | het nietsdoen; het luieren; luiheid; gemakzuchtigheid |
an'on-安穏 | vredigheid; rust; kalmte |
an'utsu-暗鬱 | somberheid; zwaarmoedigheid; melancholie |
an'yaku-暗躍 | geheime manoeuvres |
an'yakusuru-暗躍する | achter de schermen [in het geheim] werken |
aodensha-青電車 | de één na laatste trein (aangegeven met een blauw licht) |
aomi-青み | blauwheid; groenheid |
aotagai-青田買い | rijst kopen voordat het geoogst wordt (terwijl het nog op het rijstveld groeit) |
aparutoheito-アパルトヘイト | (Zuid-Afrikaans) apartheid; segregatie; rassenscheiding |
apashī-アパシー | apathie; lusteloosheid |
aporia-アポリア | aporie; besluiteloosheid; radeloosheid; onoplosbaar probleem |
appaku-圧迫 | iets door druk toe te passen verkleinen (van omvang, schaal, e.d.) |
aragonashi-粗ごなし | grof malen; grove voorbereidingen |
arahitogami-現人神 | keizer; levende god |
arai-荒い | moeilijk; zwaar |
araihari-洗い張り | een kimono eerst uit elkaar halen en dan de delen apart wassen en uitgespreid [uitgerekt] laten drogen |
araioke-洗い桶 | wastobbe; wasteil |
arakan-阿羅漢 | Arhat; Arahant (In het Boeddhisme iemand die de Verlichting heeft bereikt) |
arakashi-粗樫 | bamboebladige eik (Quercus glauca) |
arame-荒布 | arame (soort zeewier, Eisenia bicyclis) |
aranuri-粗塗り | eerste pleisterlaag; eerste laag (grond)verf |
arare-霰 | (gesneden) kleine blokjes [dobbelsteentjes] |
arashitaji-荒下地 | arriccio (pleisterlaag bij oude fresco schilderingen) |
areshō-荒れ性 | (van huid) droogheid; droog zijn |
aridaka-有り高 | huidige hoeveelheid (voorraad) |
arigachi-有り勝ち | gewoon [frequent] zijn; neiging (tot) |
arigatai-有り難い | fijn [prettig] zijn (lett. tot dankbaarheid stemmend zijn) |
arigatameiwaku-有り難迷惑 | een ongewenste gunst; misplaatste vriendelijkheid |
arigatanamida-有り難涙 | tranen van dankbaarheid |
arinashi-有り無し | wel of niet; ja of nee; aanwezigheid of afwezigheid |
arinomama-ありの儘 | werkelijkheid; zoals het (werkelijk) is; duidelijk; rechtlijnig |
ariyō-有り様 | waarheid; ideale situatie; hoe het zou moeten zijn |
aruba-アルバ | Aruba ()eiland in de Caribische zee) |
āruenuē-アールエヌエー | ribonucleïnezuur |
arugamama-有るが儘 | werkelijkheid; zoals het (werkelijk) is; duidelijk; rechtlijnig |
aruhanbura-アルハンブラ | het Alhambra (Paleis in Granada, Spanje) |
arukanakika-有るか無きか | een heel klein beetje; iets heel vaags |
arukanashi-有るか無し | een heel klein beetje |
arukotonaikoto-有る事無い事 | feit en fictie; halve waarheid |
arumajiki-有るまじき | ongepast; onbetamelijk; beneden peil |
aruto・haideruberuku-アルト・ハイデルベルク | Oud-Heidelberg (Duits romantisch toneelstuk door Wilhelm Meyer-Förster) |
arutsuhaimābyō-アルツハイマー病 | de ziekte van Alzheimer |
arutsuhaimāgatachihō-アルツハイマー型痴呆 | de ziekte van Alzheimer |
asade-浅手 | klein wondje; vleeswond |
asaji-浅茅 | een Japanse (schaars groeiende, korte) grassoort van de familie Imperata cylindrica (Japans bloedgras) |
asaji-浅茅 | (afk. van) de plek met schaarse begroeiing van Japans gras (ook als metafoor voor een verlaten veld of gebied) |
asajiu-浅茅生 | de plek met schaarse begroeiing van Japans gras (ook als metafoor voor een verlaten veld of gebied) |
asaren-朝練 | oefeningen (voor speciale schoolactiviteiten) in de vroege ochtend voordat de school begint |
ashiba-足場 | steiger; stellage; toneel |
ashibaya-足早 | loopsnelheid |
ashigatame-足固め | grondwerk; voorbereidingswerk; fundering |
ashigoshirae-足拵え | schoeisel |
ashikase-足枷 | enkelboeien; ketenen |
ashinuki-足抜き | ontsnapping uit een moeilijke [penibele] situatie |
ashisuto-アシスト | (sportterm) assist; voorzet; eindpass |
ashura-阿修羅 | Asura (krijgshaftige halfgod in het Boeddhisme en in het Hindoeïsme) |
asobiba-遊び場 | speelveld; speelplaats; speelplein |
asobigokoro-遊び心 | een speelse stemming [geest]; speelsheid |
assen-斡旋 | het moeite doen voor iem.; iem. van dienst zijn |
assen-斡旋 | (arbeids)bemiddeling; interventie |
asshukuritsu-圧縮率 | compressibiliteit; samendrukbaarheid |
asuka-飛鳥 | Asuka, plaats in de prefectuur Nara (vroegere keizerlijke hoofdstad, 538-710 n.Chr.) |
atamadekkachi-頭でっかち | boekenwijsheid; boekengeleerde; intellectueel; theoreticus |
atamakabu-頭株 | leider; baas; hoofd |
atamauchi-頭打ち | het bereiken van een limiet [piek; plafond; bovengrens] |
atarichirasu-当たり散らす | (de eigen frustratie; woede) op anderen afreageren |
atataka-暖か | warmte; mildheid [zachtheid] (van klimaat); warme temperatuur |
atataka-暖か | warmte (fig., gevoel, etc.); hartelijkheid; vriendelijkheid |
atatakami-温かみ | warmte; vriendelijkheid; medeleven |
ate-当て | hoop; kans; mogelijkheid; gissing; veronderstelling; verwachting; vooruitzicht |
ategaibuchi-宛行扶持 | het loon voor een werknemer dat eenzijdig door de werkgever (naar zijn eigen goeddunken) wordt gegeven |
ategaibuchi-宛行扶持 | de afgepaste hoeveelheid rijst die een baas betaalde als loon aan zijn knechten (Edo periode) |
atorakushon-アトラクション | attractie; bezienswaardigheid |
atozusarisuru-後退りする | terugkrabbelen; terugtrekken; terugdeinzen |
atozusaru-後退る | terugdeinzen; terugwijken; achteruit deinzen [wijken] |
atsuatsu-熱熱 | hartstochtelijke liefde [verliefdheid] |
atsude-厚手 | dikte; dichtheid; consistentie |
atsureki-軋轢 | conflict; strijd; botsing; onenigheid |
auto・obu・baunzu-アウト・オブ・バウンズ | buiten de grenzen [perken] (fig); verboden terrein; taboe |
awaawashii-淡淡しい | ongeïnteresseerd; onverschillig; vaag |
aware-哀れ | droefheid; melancholie; verdriet; (onvervuld) verlangen |
aware-哀れ | (arch.) schoonheid; elegantie; pracht |
awasekagami-合わせ鏡 | Infinity spiegel; oneindige spiegel (twee of meerdere spiegels die steeds hetzelfde beeld weerkaatsen) |
awatsubu-粟粒 | iets heel kleins; kruimeltje |
ayamaritsutaeru-誤り伝える | iets verdraaien (b.v. de werkelijkheid); een verkeerde voorstelling [indruk] geven (van iets) |
ayamaru-誤る | (iem.) misleiden |
ayamatta-誤った | fout; verkeerd; vals; misleidend |
ayame-文目 | onderscheid; patroon |
ayani-奇に | eigenaardig; vreemd (genoeg] |
ayashii-怪しい | vreemd; mysterieus; geheimzinnig |
ayutsuishō-阿諛追従 | vleierij |
azamuku-欺く | bedriegen; misleiden |
azayaka-鮮やか | helderheid; levendigheid; pracht |
azerubaijan-アゼルバイジャン | Azerbeidzjan |
azumakudari-東下り | historische term voor het vanuit Kyoto naar de oostelijke provincies (en Edo) reizen |
a・kapera-ア・カペラ | a capella (zingen zonder instrumentale begeleiding) |
ba-ば | (na de izenkei van een ww. in modern Japans en achter de mizenkei in klassiek Japans wordt er een voorwaarde [conditie] uitgedrukt) als; indien |
ba-ば | (geeft de aanleiding van wat volgt, nl. een veronderstelling, betoog of beschouwing, etc. van iem.) gezien... |
baai-場合 | gelegenheid; zaak; (voor) het geval (dat); ingeval; als; indien |
bācharu・riaritī-バーチャル・リアリティー | virtuele werkelijkheid [realiteit] |
bādo・wīku-バード・ウィーク | de week waarin de aandacht wordt gevraagd voor het beschermen en houden van (wilde) vogels (10-16 mei) |
baeki-馬駅 | pleisterplaats; stopplaats; station |
bai-培 | (in kanji combinaties) het kweken; laten groeien |
bai-陪 | (in kanji combinaties) samenkomen; bijwonen; aanwezigheid |
baiasu-バイアス | neiging; tendens; aanleg |
baiasu-バイアス | voorspanning (elektriciteit) |
baiden-売電 | de verkoop van elektriciteit door particulieren, bedrijven, e.d. aan elektriciteitsbedrijven |
baiden-買電 | het kopen van elektriciteit door elektriciteitsbedrijven van andere ondernemingen |
baihin-陪賓 | gasten begeleider; begeleider van de eregast |
baijō-陪乗 | het instappen [samenreizen] (in auto, boot, e.d., met iemand die hoger in rang is) |
baijū-陪従 | aanwezigheid; bijwoning; present zijn |
baikan-陪観 | het bekijken [bijwonen] van iets met een meerdere [een superieur]; aanwezigheid (bij een keizerlijk bloemenfeest) |
baikansuru-陪観する | iets bekijken [bijwonen] met een meerdere [een superieur]; (een keizerlijk bloemenfeest) bijwonen |
baikyaku-売却 | verkoop; verkoping; veiling |
baimei-売名 | reclame maken voor jezelf; iets doen omwille van de publiciteit; publiciteit zoeken |
baipasudōro-バイパス道路 | omleidingsweg |
bairitsu-倍率 | (kwaliteit; prestatie) graad; rangorde; klasse |
bairyō-倍量 | dubbele hoeveelheid |
baisen-媒染 | het beitsen van stoffen [weefsels] (met een bijtmiddel behandelen voordat ze worden geverfd) |
baishōsekininhoken-賠償責任保険 | aansprakelijkheidsverzekering |
baisūsei-倍数性 | polyploïdie (in erfelijkheidsleer) |
baitaritī-バイタリティー | vitaliteit; levenskracht |
baito-バイト | byte (eenheid van informatie bestaande uit 8 bits) |
bājin-バージン | zuiver; kuis; rein; onontgonnen; onbewerkt |
bajitōfū-馬耳東風 | onverschilligheid; het niet willen luisteren |
baka-馬鹿 | dwaasheid; gekheid |
bakasawagi-馬鹿騒ぎ | het ravotten; stoeien; dollen; lol trappen |
bakasu-化かす | betoveren; beheksen; misleiden; bedriegen |
bakateinei-馬鹿丁寧 | overdreven [belachelijke] beleefdheid |
bakkusukin-バックスキン | geitenleer; schapenleer; bokkenvel |
bakubaku-漠漠 | uitgestrekt; grenzeloos; eindeloos |
bakuhatsusei-爆発性 | explosiviteit |
bakuryō-幕僚 | staf; stafofficier (in het hoofdkwartier van de legerleiding) |
bakusai-博才 | vaardigheid met gokken |
bakusuru-縛する | beperken; aan banden leggen; (vrijheid) inperken; in toom houden |
bakyūmu-バキューム | vacuüm; leegte; luchtledigheid |
bamyūdashotō-バミューダ諸島 | Bermuda eilanden |
bāmyūda・toraianguru-バミューダ・トライアングル | Bermudadriehoek (zeegebied bij de Bermuda-eilanden) |
banbanzai-万万歳 | (versterkende vorm van 万歳) een heuglijk feit; een feestelijke gebeurtenis; een grote vreugde [blijdschap] |
bancha-番茶 | groene thee van mindere [inferieure] kwaliteit |
banchō-番長 | jeugdbendeleider; leider van schoolgaande jonge delinquenten |
bandai-万代 | 10.000 jaren; altijd; eeuwigheid |
bandai-盤台 | een ondiepe teil [kuip], die wordt gebruikt om vissen in te vervoeren, of om sushi-rijst in te mengen |
bandēji-バンデージ | verband; pleister |
bandoeido- バンドエイド | (wond)pleister |
bandomasutā-バンドマスター | bandleider; orkestleider; dirigent |
bangaku-晩学 | studie laat in je leven; studie [opleiding] (beginnen) op oudere [hoge] leeftijd |
banī・gāru-バニー・ガール | serveermeisje; animeermeisje (in nachtclub) |
banji-万事 | alle dingen [zaken; feiten]; alles |
bankake-バンかけ | (in eigen jargon van de politie) politieondervraging; politieverhoor |
banmen-盤面 | het eindspel [de laatste fase] van een partij go of shōgi |
bannan-万難 | ontelbare moeilijkheden [hindernissen] |
banningu-バンニング | (Japans wasei woord) vanning, het laden van goederen in een truck (Eng.: van) |
bannō-万能 | universeel; voor alle doeleinden te gebruiken |
banpaia-バンパイア | verleidelijke vrouw; vamp |
banpu-バンプ | verleidelijke vrouw; vamp |
banrei-万霊 | veelheid [myriade] aan zielen [geesten] |
bansei-晩成 | het laat tot wasdom komen; laat tot rijping komen; late ontwikkeling; late bloei |
bansei-晩生 | langzame rijping [groei] |
bansha-万謝 | heel erg dankbaar zijn; diepe dankbaarheid |
banshū-晩秋 | eindtijd van de herfst; late herfst |
banshū-晩秋 | seizoenwoord voor de herfst (in traditionele Japanse gedichten) |
banshun-晩春 | het einde van de lente; late voorjaar |
bansō-伴奏 | muziek begeleiding; accompagnement |
bansōkō-絆創膏 | hechtpleister; wondpleister |
bantō-番頭 | hoofd-bewaker (van een landgoed, paleisterrein, tempelcomplex, e.d.) |
banushi-馬主 | paardeneigenaar; bezitter van paarden |
banushi-馬主 | eigenaar [bezitter] van racepaarden |
ban'yū-蛮勇 | roekeloosheid; onverschrokkenheid; overmoed |
ban'yūnaizaishinron-万有内在神論 | panentheīsme (filosofie) |
ban'yūshinkyō-万有神教 | pantheīsme |
ban'yūshinkyōshinja-万有神教信者 | pantheīst |
ban'yūzaishinron-万有在神論 | panentheīsme (filosofie) |
bappon-抜本 | de oorzaak elimineren; het uitroeien; verdelgen; ontwortelen |
barabara-ばらばら | (onomatopee) verspreid; uit elkaar; los; in stukken |
baraetī-バラエティー | verscheidenheid; variëteit; afwisseling |
baramaku-散蒔く | verspreiden; rondstrooien; onbezonnen [roekeloos] geld uitgeven |
barasu-バラス | ballast (grind; keien; zand) |
barasuto-バラスト | ballast (grind; keien; zand) |
barei-馬齢 | (nederig) de eigen leeftijd |
bārēn-バーレーン | Bahrein (sjeikdom in Azië) |
bareru-ばれる | uitlekken (van iets, b.v. een geheim); openbaren; onthullen; aan het licht brengen |
bareru-バレル | vat (eenheid voor vloeistof, zoals olie) |
bāreru-バーレル | vat (eenheid voor vloeistof, zoals olie) |
baria・furī-バリア・フリー | toegankelijkheid (voor ouderen en mensen met een beperking) |
bāru-バール | bar (drukeenheid) |
barubu-バルブ | (gloei)lamp; (licht)peertje |
bashauma-馬車馬 | (fig.) oogkleppen op hebben; iets onverstoorbaar doen zonder afgeleid te worden door bijzaken |
bashu-馬主 | paardeneigenaar; bezitter van paarden |
bashu-馬主 | eigenaar [bezitter] van renpaarden |
basseki-末席 | zitplaats aan het eind van de tafel (het verst verwijderd van de eregast) |
basshō-跋渉 | het rondzwerven; rondreizen |
batei-馬丁 | paardenknecht; oppasser van een officier; lakei |
batō-罵倒 | kleinering, belediging; scheldwoord |
baton-バトン | (fig.) stokje; leiding |
batsuichi-バツイチ | Iemand die 1 keer gescheiden is |
batsuyō-末葉 | het einde [slot] (van een tijdperk) |
batten-罰点 | een x-symbool (dat een fout of onmogelijkheid aangeeft) |
battōtai-抜刀隊 | een speciale (met Japanse zwaarden bewapende) politie-eenheid (Meiji-periode) |
bauhausu-バウハウス | Bauhaus (Hogeschool voor architectuur, opgericht in 1919 in Weimar) |
beato-ベアト | heilige; gezegende |
bebī-ベビー | baby; zuigeling; klein kind |
bedowin-ベドウィン | bedoeïen (rondtrekkende nomade een de woestijn) |
bēju-ベージュ | beige (kleur) |
bekke-別家 | een nieuwe tak van een familie; uit het ouderlijk huis gaan en een eigen gezin stichten |
bekke-別家 | het zelfstandig worden van een werknemer (die een eigen zaak gaat runnen onder dezelfde naam) |
bekutoru-ベクトル | vector (grootheid in wiskunde) |
bengo-弁護 | verdediging; pleidooi |
benjiru-弁じる | onderscheiden |
benkei-弁慶 | Benkei, een beroemde krijger uit de Kamakura-periode |
benkyō-勉強 | studie; het ijverig [hard] studeren (bij educatieve instellingen, zoals scholen of universiteiten) |
benran-便覧 | handleiding; gids; vademecum; compendium |
benri-便利 | gemak; handigheid; geschiktheid |
bensai-弁才 | welsprekendheid; welbespraaktheid; eloquentie |
benso-弁疏 | verweer; pleidooi; verdediging |
benten-弁天 | Benten (= Benzaiten), godin van muziek, welsprekendheid en kunst (meestal afgebeeld met een luit; 1 van de 7 geluksgoden uit de Japanse mythologie) |
bentōten-弁当店 | uitspanning of kleine winkel waar lunches worden verkocht (vaak in treinstations); snelbuffet |
benzaiten-弁財天 | Benzaiten, godin van muziek, welsprekendheid en kunst (meestal afgebeeld met een luit), 1 van de 7 geluksgoden uit de Japanse mythologie |
benzetsu-弁舌 | welsprekendheid; welbespraaktheid |
beppin-別品 | hoge [goede] kwaliteit goederen |
beppin-別嬪 | schoonheid; knappe vrouw; mooi meisje |
beruto-ベルト | gordel; riem; ceintuur; band |
bessei-別姓 | het gebruik van verschillende achternamen bij een echtpaar (waar ieder zijn eigen familienaam aanhoudt) |
besshi-別紙 | bijlage; bijgevoegd [begeleidend; ingesloten] document [blad] |
besshō-蔑称 | een kleinerende [denigrerende] benaming (voor iemand of iets); belediging |
betaichimen-べた一面 | overal; (verspreid) over het hele oppervlak |
betsu-別 | verschil; onderscheid |
betsugū-別宮 | ondergeschikte schrijn (binnen een shinto heiligdom) |
betsugū-別宮 | keizerlijk paleis |
betsuji-別辞 | afscheidsrede; afscheidstoespraak |
betsuri-別離 | scheiding; afscheid |
bibi-微微 | klein [onbeduidend; onbelangrijk; onbetekenend] zijn |
bibō-美貌 | knap uiterlijk; schoonheid; bekoorlijkheid; charme |
biburiomania-ビブリオマニア | bibliomanie (verzotheid op boeken) |
bide-ビデ | bidet (klein zitbadje) |
bigaku-美学 | esthetica; esthetiek; schoonheidsleer |
bigināzu・rakku-ビギナーズ・ラック | meer geluk dan wijsheid |
biishiki-美意識 | gevoel voor schoonheid; esthetisch gevoel |
bijin-美人 | schoonheid; knappe vrouw |
bijo-美女 | mooie [knappe] vrouw; schoonheid |
bijutsukōgei-美術工芸 | kunstnijverheid |
bijutsushin-美術心 | kunstzinnigheid; gevoel voor kunst |
bikō-尾行 | (m.n. bij politieonderzoek) het schaduwen; (heimelijk) volgen; in het oog houden |
bikuni-比丘尼 | (Kamakura- en Muromachi-periode) rondreizende vrouwelijke entertainer (die optrad verkleed als non); prostituee |
bimyō-微妙 | subtiliteit; delicaatheid |
bin-便 | lijndienst (boot; trein, bus, etc.); vlucht(nummer) |
bīnasu-ビーナス | Venus (godin van de schoonheid) |
binjō-便乗 | opportuniteit; het gebruik maken van; profiteren |
binkan-敏感 | (over)gevoeligheid; lichtgeraaktheid; prikkelbaarheid |
binsen-便船 | (reizen met) de (eerste) beschikbare boot |
biryūshi-微粒子 | klein [minuscuul] deeltje; partikel |
bishin-美神 | Venus; godin van de schoonheid |
bishonure-びしょ濡れ | kletsnat; drijfnat; kleddernat; zeiknat; doorweekt |
bisuta・kā-ビスタ・カー | panorama wagon (van trein, met mooi uitzicht) |
bisutoro-ビストロ | bistro; eetcafé; klein restaurant |
bitoku-美徳 | deugd; deugdzaamheid; nobel karakter |
biyō-美容 | schoonheid; schoonheidsbehandeling |
biyōin -美容院 | schoonheidssalon; schoonheidsinstituut |
biyōshi-美容師 | kapper; schoonheidsspecialist (zonder scheervergunning) |
bī・esu・ī-ビー・エス・イー | gekkekoeienziekte (BSE) |
bo-暮 | (in kanji combinaties) zonsondergang; schemering; avond; einde |
bō-暴 | (bruut) geweld; wreedheid |
bōaku-暴悪 | geweld; gewelddadigheid; wreedheid |
bōbō-茫茫 | weids; uitgestrekt; grenzeloos |
bōchōseisaku-防諜政策 | contraspionage beleid [politiek] |
bōdai-膨大 | uitbreiding; vergroting; groei; uitzetting; opzwelling |
bodaiju-菩提樹 | Bodhiboom, Ficus religiosa (oorspronkelijk uit India; onder deze boom zou Boeddha de verlichting bereikt hebben) |
bodaiju-菩提樹 | de vertaling van Der Lindenbaum, het vijfde lied in de Winterreise cyclus van Schubert |
bodībōdo-ボディーボード | kleine surfplank (waarop je liggend voortbeweegt) |
bodīgādo-ボディーガード | lijfwacht; persoonlijke beveiliger |
bōdosēringu-ボードセーリング | het plankzeilen; windsurfen |
bōfū-防風 | (afk. voor hamabōfu) plant, Glehnia littoralis (seizoenwoord voor de lente) |
bōgen-妄言 | leugen; onwaarheid |
bōgi-謀議 | samenzwering; beraming; komplot; geheim overleg |
bogīsha-ボギー車 | (trein) draaistel; draaiwagen |
bōgu-ボーグ | mode; rage; trend; populariteit |
bōgyoritsu-防御率 | (honkbal) Earned Run Average (ERA) (statistiek voor de effectiviteit van een werper) |
bōhankamera -防犯カメラ | bewakingscamera; beveiligingscamera |
bōhon-坊本 | beperkte uitgave van een boek, op basis van lokale verspreiding; boek uitgegeven door een particuliere boekhandel |
bōhyō-妄評 | (bescheiden woord voor de eigen kritiek op anderen) mijn kritiek |
boirudo・eggu-ボイルド・エッグ | een gekookt ei |
bōjakubujin-傍若無人 | arrogantie; onbeschoftheid; brutaliteit; schaamteloosheid |
bojō-慕情 | het verlangen [de liefde; genegenheid] |
bokkuri-木履 | traditionele gelakte houten sandalen (geta) voor meisjes |
bokujō-牧場 | weiland [grasland] (voor vee) |
bokushu-墨守 | aanhankelijkheid; het zich vastklampen [hechten] (aan een gewoonte, traditie, e.d.) |
bokusōchi-牧草地 | weide; grasland; weiland |
bōkyō-防共 | verdediging tegen (verspreiding van) het communisme |
bōman-暴慢 | arrogantie; brutaliteit; ongemanierdheid; schaamteloosheid |
bonchi-盆地 | stroomgebied; waterbekken; (ronde) vallei |
bōnenkai-忘年会 | eindejaarsfeest (lett.: vergeet-het-jaar feest; men drinkt om de zorgen van het oude jaar te vergeten en te toasten op het nieuwe jaar) |
bonge-凡下 | gewoonheid, alledaagsheid; middelmatigheid |
bonnō-煩悩 | (boeddh.) wereldse verleidingen [verlangens; lusten] |
bonsai-凡才 | middelmatigheid; matige vaardigheid [bekwaamheid] |
bonsai-凡才 | een persoon met matige vaardigheid [bekwaamheid] |
bonten-梵天 | (visserij) de boei van een vislijn of slagnet |
bon'yō-凡庸 | middelmatigheid |
bon・boyāju-ボン・ボヤージュ | goede reis! |
bōon-忘恩 | ondankbaarheid |
bōonsei-防音性 | geluiddichtheid |
bōrei-暴戻 | tirannie; wreedheid |
bōro-ボーロ | klein rond koekje |
boroboro-ぼろぼろ | in stukjes; een voor een; verspreid; de een na de ander |
borokuso-襤褸糞 | geringschattend [kleinerend; waardeloos] zijn |
bōryokukōi-暴力行為 | gewelddaad; gewelddadigheid; gewelddadig gedrag |
bōsei-暴政 | tirannie; despotisme; onderdrukking door de overheid |
bōshoku-望蜀 | onbevredigbaarheid; onverzadigbaarheid |
bōshu-芒種 | (lett. zaad in kafnaald) tijd om graan te zaaien (één van de 24 seizoenen van de zonnekalender, ca. 6 juni) |
boshun-暮春 | het einde van de lente; late voorjaar |
bosu-ボス | baas; leider; hoofd; chef |
bōsuisei-防水性 | waterbestendigheid |
bosuton・baggu-ボストン・バッグ | weekendtas; (grote) reistas |
bōtoku-冒涜 | godslastering; blasfemie; heiligschennis; schending |
botomu・auto-ボトム・アウト | het laagste peil [de bodemprijs] bereiken |
botsushumi-没趣味 | smakeloosheid; gebrek aan smaak [manieren]; vulgair [alledaags] zijn |
bubunkyokuhitsu-舞文曲筆 | vrije schrijfstijl waarbij de de feiten worden verdraaid voor een literair effect |
buchōhō-不調法 | achteloosheid; onhandigheid; ontoereikendheid; gebrek aan manieren [kennis] |
buenryo-無遠慮 | lompheid; brutaliteit; schaamteloosheid; directheid |
bufūryū-無風流 | onbevalligheid; gebrek aan elegantie [verfijning] |
bugai-部外 | buiten de (eigen) afdeling [kring] |
bugaihi-部外秘 | beperkt tot de (eigen) afdeling: alleen voor de afdeling |
bugaisha-部外者 | buitenstaander; iemand buiten de (eigen) groep |
bui-ブイ | boei; baken; reddingsboei |
buji-無事 | veiligheid; zekerheid; rust |
bukakkō-不格好 | vormloosheid; onhandigheid; onbeholpenheid |
bukatsu-部活 | (afk. voor) clubactiviteiten; buitenschoolse activiteiten |
bukimi-不気味 | vreemdheid; griezeligheid; geheimzinnigheid; spookachtigheid |
bukiryō-不器量 | lelijkheid; onaantrekkelijkheid |
bukiryō-不器量 | onbekwaamheid; incompetentie |
bukitcho-不器用 | onhandigheid; onbekwaamheid; stunteligheid; tactloosheid |
bukiyō-不器用 | onbekwaamheid; onhandigheid |
bukka-仏果 | (boeddh.) nirwana; Verlichting (bereikt door boeddhistische training) |
bun-分 | mate; omstandigheid |
bunbōgu-文房具 | schrijfgerei; schrijfbehoeften; kantoorartikelen |
bunbufuki-文武不岐 | literaire en militaire kunsten [de pen en het zwaard] volgen hetzelfde pad [zijn geen gescheiden paden] |
bungakubu-文学部 | Faculteit der Letteren |
bungu-文具 | schrijfwaren; schrijfgerei; kantoorartikelen |
bunin-無人 | onderbemand; aderbezetting; met te weinig personeel |
bunjinga-文人画 | literator schilderkunst (schilderkunst als nevenactiviteit van een literator, in China en later ook in Japan vanaf de Edo periode) |
bunkachō-文化庁 | Bureau [Overheidsdienst] voor Cultuur |
bunkajin-文化人 | een hoogopgeleid [cultureel onderlegd] persoon |
bunkakatsudō-文化活動 | culturele activiteiten |
bunkakunshō-文化勲章 | Japanse Orde van Culturele Verdienste (onderscheiding voor mensen die een bijdrage hebben geleverd aan behoud en ontwikkeling van de cultuur) |
bunkan-文官 | ambtenarij; ambtenarenapparaat; overheidsdienst |
bunkasai-文化祭 | cultureel festival (op scholen, universiteiten, gevangenisinstellingen e.d.) |
bunkatsu-分割 | verdeling; splitsing; afscheiding |
bunkatsusuru-分割する | verdelen; splitsen; scheiden |
bunken-文献 | handgeschreven of gedrukte verslaggeving voor onderzoeksdoeleinden |
bunko-文庫 | paperback in klein formaat; pocketboek |
bunkobon-文庫本 | pocketboek (paperback in klein formaat) |
bunmatsu-文末 | zinseinde; het einde van een zin |
bunmei-文名 | literaire faam [beroemdheid] |
bunmeikaika-文明開化 | (lett. beschaving en vooruitgang) tendens naar modernisering en verwestersing in de vroege Meiji-periode in Japan |
bunpitsu-分泌 | uitscheiding; afscheiding |
bunpitsusuru-分泌する | afscheiden; uitscheiden |
bunpu-分布 | verspreiding; distributie; verdeling; verstrekking |
bunpuzu-分布図 | verspreidingskaart; verspreidingsdiagram |
bunpu'iki-分布域 | verspreidingsgebied |
bunri-分離 | scheiding; afscheiding; verbreking; ontkoppeling |
bunsansuru-分散する | verspreiden; verdelen; decentraliseren; verstrooien |
buntai-分隊 | (mil.) brigade; divisie; eenheid |
bun'atsu-分圧 | partiële druk; partieeldruk (scheikunde) |
buraia-ブライア | boomheide (Erica arborea) |
buraiā-ブライアー | boomheide (Erica arborea) |
buraidaru-ブライダル | bruiloft; huwelijksplechtigheid; trouwerij |
burakku・chenbā-ブラック・チェンバー | Black Chamber (1919–1929); ook bekend als het Cipher Bureau, de voorloper van de geheime dienst van de VS, National Security Agency (NSA) |
burakku・jānarizumu-ブラック・ジャーナリズム | zwarte journalistiek (met onthullende geheime informatie) |
buraku-部落 | klein dorp; gehucht; nederzetting |
burakumin-部落民 | (lett. de mensen van het dorp) van oudsher een autochtone minderheid in Japan |
bure-ぶれ | kleine (vaak onbedoelde) beweging met de camera, waardoor een bewogen [onscherpe] foto [opname; video] wordt gemaakt |
bure-ぶれ | (kleine) afwijking; verschil |
burei-無礼 | onbeleefdheid; ongemanierdheid; onbeschaafdheid |
burēn-ブレーン | hersenen; brein |
burunei-ブルネイ | Brunei (sultanaat in Azië) |
burunetto-ブルネット | brunette (meisje of vrouw met donkerbruin haar) |
burupen-ブルペン | stierenweide; stierenbox |
burū・karā-ブルー・カラー | arbeider; iemand die in een fabriek of werkplaats werkt |
busahō-無作法 | onbeleefdheid; slechte manieren; inbreuk op de etiquette |
busaiku-不細工 | onhandigheid; stunteligheid |
busaiku-不細工 | alledaagsheid; eenvoudigheid; onaantrekkelijkheid |
bushō-武将 | militair leider; generaal; (opperste) krijgsheer; opperbevelhebber |
bussheru-ブッシェル | inhoudsmaat (voor vloeistof 36,369 l.) |
bussho-仏所 | plaats waar een Boeddha huist; het Reine land |
busso-仏祖 | een hogepriester die door het zenboeddhisme een religieuze staat heeft bereikt |
bussō-物騒 | onveilig [onrustig; onheilspellend; dreigend] zijn |
butai-部隊 | (leger)eenheid; brigade |
butsuyoku-物欲 | materialisme; hebzucht; hebberigheid |
buyaku-夫役 | corvee; dwangarbeid; slavenarbeid |
buyōjin-不用心 | onveilig [onzorgvuldig; onoplettend] zijn |
buzama-無様 | lelijkheid; misvormdheid; onbeholpenheid; lompheid |
buzei-無勢 | een klein aantal; numerieke minderheid |
byōbō-渺茫 | uitgestrektheid; grenzeloosheid; weidsheid |
byōbyō-渺渺 | uitgestrektheid; grenzeloosheid; weidsheid |
byōdō-平等 | gelijkheid |
byōgi-廟議 | vergadering aan het (keizerlijk; koninklijk) hof |
byūbyū-びゅうびゅう | (geluid van) loeiende wind, e.d. |
byuffe-ビュッフェ | restauratie in een trein |
byūtī-ビューティー | schoonheid |
byūtī・supotto-ビューティー・スポット | schoonheidsvlekje |
chadana-茶棚 | plank om theegerei op te bergen |
chakugan-着岸 | het bereiken van de kust [wal]; aanmeren (van een schip) |
chakujitsu-着実 | geleidelijkheid; standvastigheid; betrouwbaarheid; zorgvuldigheid |
chakushō-着床 | innesteling; nedatie; innidatie (van eicellen) |
chakuson-嫡孫 | wettige kleinzoon (van de erfgenaam van een familie) |
chame-茶目 | ondeugendheid; speelsheid |
chāmu-チャーム | charme; bekoring; aantrekkelijkheid |
chāmu・sukūru-チャーム・スクール | etiquetteschool (voor meisjes) |
chan-ちゃん | klankverandering van het achtervoegsel -san, gebruikt voor meer vertrouwelijkheid of voor kinderen |
chansu-チャンス | kans; gelegenheid |
chaperu-チャペル | kapel; (kleine) kerk |
charitī-チャリティー | liefdadigheid; liefdadige instelling |
charitī・bazā-チャリティー・バザー | liefdadigheidsmarkt; liefdadigheidsbazaar |
charitī・konsāto-チャリティー・コンサート | liefdadigheidsconcert |
charitī・ōkushon-チャリティー・オークション | liefdadigheidsveiling |
charitī・shō-チャリティー・ショー | benefietconcert; liefdadigheidsvoorstelling |
charumera-チャルメラ | schalmei (fluit) |
chashaku-茶杓 | een bamboe schep die wordt gebruikt bij de bereiding van groene poederthee |
chauke-茶請け | iets lekkers (een klein hapje; cake; snoepje) bij de thee voor gast |
chi-智 | wijsheid; intellect; intelligentie; kennis |
chian-治安 | openbare orde; openbare veiligheid |
chibi-ちび | klein [kort] persoon [dier] |
chibi-ちび | klein kind; kleintje; onderdeurtje |
chibichibi-ちびちび | beetje bij beetje; stap voor stap; met kleine teugjes [hapjes] |
chibikko-ちびっ子 | klein kind; kleintje |
chibō-知謀 | vindingrijkheid; inventiviteit; vernuft |
chibu-恥部 | schande; (bron van) verlegenheid; schaamte |
chichikuru-乳繰る | een geheime liefdesaffaire hebben (met) |
chie-知恵 | wijsheid; inzicht |
chiekiryō-血液量 | bloedvolume; hoeveelheid bloed |
chīfu-チーフ | chef; baas; aanvoerder; leider |
chigai-違い | verschil; onderscheid |
chigaihōken-治外法権 | exterritorialiteit |
chigyō-知行 | een leengoed; leeneigendom; stipendium |
chihōjichi-地方自治 | lokale overheid; lokaal gezag |
chihōjichitai-地方自治体 | lokale authoriteit; lokale overheid; gemeente |
chihōkōmuin-地方公務員 | functionaris [ambtenaar] van een lokale overheid |
chihōsai-地方債 | obligatie(s) uitgegeven door een lokale overheid (provincie; gemeente) |
chiikineko-地域猫 | buurtkat; straatkat (een kat die niet van één eigenaar is, maar van meerdere bewoners gezamenlijk) |
chiisai-小さい | klein; jong; gering; onbeduidend |
chiisana-小さな | klein; jong; gering; onbeduidend |
chiji-千千 | velen; duizenden; verscheidenen |
chijō-痴情 | blinde hartstocht; waanzinnige [dwaze] verliefdheid |
chikakatsudō-地下活動 | ondergrondse beweging; ondergrondse activiteiten |
chikakei-地下茎 | wortelstok; eizoom |
chikama-近間 | in de buurt; niet ver weg; in de nabijheid |
chikame-近目 | bijziendheid; myopie |
chikaradameshi-力試し | test van fysieke kracht [vaardigheden]; proeve van bekwaamheid |
chikaramakesuru-力負けする | verliezen door verkeerd gebruik van je eigen kracht |
chikarawaza-力業 | zwaar werk; werk dat veel (lichamelijke) kracht vereist |
chikaundō-地下運動 | ondergrondse beweging; ondergrondse activiteiten; verzetsbeweging |
chikei-地形 | topografie; geografische kenmerken; terrein; landvorm |
chikori-チコリ | cichorei (Cichorium intybus) |
chikorī-チコリー | cichorei (Cichorium intybus) |
chikudenki-蓄電器 | (elektriciteit) condensator |
chikusuijitsu-竹酔日 | 13 mei (maankalender), de dag waarop traditioneel in China bamboe werd geplant (lett. dronken bamboe-dag) |
chikuwa-竹輪 | Japans (hol, buisvormig) voedingsproduct (gemaakt van o.a. gepureerde vis, zout, suiker, eiwit en zetmeel) |
chimei-知名 | bekendheid |
chimeido-知名度 | (naams)bekendheid; reputatie |
chin-朕 | (gebruikt als keizerlijke zelfaanduiding) ik (of pluralis majestatis) wij |
chinchikurin-ちんちくりん | (te) klein [kort; ondermaats] zijn |
chinchō-珍重 | gunstige gelegenheid; vreugdevolle gebeurtenis; iets veelbelovends |
chinchō-珍重 | (zen-boeddhisme) afscheidswoord gebruikt door monniken, zoals: tot ziens, welterusten, blijf gezond en wel, e.d |
chinjō-陳情 | petitie; verzoekschrift (m.n. bij een overheidsinstantie) |
chinōhan-知能犯 | misdrijven met gebruik van informatie (zonder geweld); criminaliteit met intellectueel eigendom; witteboordencriminaliteit |
chinpei-鎮兵 | (Nara-Heian periode) verdedigingsleger (voor de provincies Mutsu en Dewa in Japan) |
chinrin-沈淪 | het diep zinken; in de vergetelheid geraken; ondergang; teloorgang; vernietiging |
chintai-沈滞 | stagnatie; inactiviteit; slapte |
chintsū-沈痛 | droefheid; somberheid |
chin'utsu-沈鬱 | somberheid; zwaarmoedigheid; depressie; melancholie |
chippoke-ちっぽけ | zeer klein; onbeduidend; nietig |
chīpu・gabamento-チープ・ガバメント | goedkope overheid |
chirakaru-散らかる | verspreid [overhoop] liggen; in wanorde verkeren |
chirimenjako-縮緬雑魚 | gedroogde kleine visjes |
chirirenge-散り蓮華 | Chinese porseleinen lepel |
chisetsu-稚拙 | ongekunsteldheid; naïviteit; kinderachtigheid |
chisha-知者 | een boeddha; degene die de verlichting heeft bereikt |
chishio-血潮 | bloed dat uit het lichaam vloeit |
chishio-血潮 | warmbloedigheid; hartstochtelijkheid |
chishiryō-致死量 | een fatale [dodelijke] dosis [hoeveelheid] |
chisō-馳走 | gastvrijheid; hartelijkheid; gulheid |
chitekishōgai-知的障害 | zwakbegaafdheid; geestelijk gebrek |
chitekizaisanken-知的財産権 | intellectuele eigendomsrechten |
chitose-千歳 | een millennium; duizend jaar; een eeuwigheid |
chizeru-チゼル | beitel |
chōai-寵愛 | gunst; steun; sympathie; genegenheid; liefde |
chōaisuru-寵愛する | sympathie [genegenheid] hebben; liefhebben; beschermen; (iem.) protegeren |
chōbi-掉尾 | einde; slot; laatste stuk; laatste loodjes |
chobo-点 | muziekbegeleiding [recital] van Gidayū (Kabuki theater) |
chōchinmochi-提灯持ち | vleierij; bewieroking; ophemeling |
chōchinmochi-提灯持ち | vleier; hielenlikker |
chōda-長打 | (honkbal) (lange) honkslag (waarbij de slagman meerdere honken kan bereiken) |
chōeki-懲役 | gevangenisstraf [gevangenschap] (met dwangarbeid) |
chōekikei-懲役刑 | gevangenisstraf (met dwangarbeid) |
chōga-頂芽 | eindknop; apicale knop (het primaire, dominante, groeipunt is aan de punt van de stengel of tak van de plant) |
chōgayūsei-頂芽優勢 | (plantkunde) apicale dominantie (d.w.z. dat de top een plant sterker uitgroeit dan de zijtakken) |
chogen-緒言 | voorwoord; inleiding |
chōhō-調法 | waardevolle [kostbare] schat; kostbaarheid |
chōhō-調法 | bruikbaarheid; handig te gebruiken |
chōhō-諜報 | spionage; geheime inlichtingen |
chōhō-重宝 | waardevolle [kostbare] schat; kostbaarheid |
chōhōin-諜報員 | geheim agent; spion |
chōka-朝家 | huis [paleis] van een vorst; koninklijke [keizerlijke] familie |
chōka-長歌 | langere vorm van waka-poëzie, met regels van 5 en 7 lettergrepen, die afwisselend minstens drie keer worden herhaald (meestal eindigend met 7) |
chōken-朝見 | audiëntie bij de keizer; keizerlijke audiëntie |
chōkensuru-朝見する | op audiëntie gaan bij de keizer |
choko-猪口 | klein kommetje; sakekopje |
chokochoko-ちょこちょこ | lopend met kleine pasjes; waggelend |
chōkokutō-彫刻刀 | beitel; mesje voor houtsnijwerk; graveernaald |
chokozai-猪口才 | onbeschaamdheid; brutaliteit; schaamteloosheid |
chokudai-勅題 | een tablet met inscriptie van de keizer |
chokugan-勅願 | gebed van de keizer |
chokuhitsu-直筆 | de zaken beschrijven zoals die feitelijk zijn (zonder uitweidingen) |
chokumei-勅命 | keizerlijk bevel |
chokusen-勅撰 | keizer die zelf gedichten schrijft, of dichtbundels samenstelt |
chokusen-勅撰 | het op keizerlijk bevel verzamelen [bundelen] van gedichten en teksten |
chokusenshū-勅撰集 | poëziebloemlezing samengesteld in opdracht van de keizer |
chokusenwakashū-勅撰和歌集 | waka-gedichten verzameld in opdracht van de keizer |
chokusetsu-直接 | directheid |
chomei-著名 | faam; bekendheid; beroemdheid |
chōnōryoku-超能力 | paragnosie; paranormale begaafdheid; buitenzintuiglijke waarneming |
chōonsoku-超音速 | supersonische snelheid |
choppiri-ちょっぴり | een klein beetje |
chōreibokai-朝令暮改 | inconsequent [inconsistent; onsamenhangend; veranderlijk] gedrag [beleid]; onlogische maatregelen |
chōri-調理 | het koken [bereiden] van eten |
chōsanboshi-朝三暮四 | focussen op ogenschijnlijke (kleine) verschillen i.p.v. op de (grote) overeenkomsten; lood om oud ijzer zijn |
chōsen-挑戦 | moeilijke test [opdracht] |
chōsha-庁舎 | overheidsgebouw |
chōshizen-超自然 | occultisme; transcendentie; bovennatuurlijkheid; paranormaliteit |
chōsho-長所 | verdienste; goede eigenschap; deugd; voordeel |
chōshuritsu-聴取率 | cijfer dat de luisterdichtheid van, en waardering voor radioprogramma's aangeeft |
chōtei-朝廷 | het hof waar de keizer [keizerin; koning; koningin] regeert |
chōteki-朝敵 | een vijand van het hof; iemand die tegen de keizer keert |
chōto-長途 | een lange weg; een lange reis |
chōtokkyū-超特急 | hoge snelheidstrein; superexpress trein |
chototsu-猪突 | roekeloosheid; overmoedigheid; onbezonnenheid; onbesuisdheid |
chōzoku-超俗 | wereldvreemdheid; afstandelijkheid; afzijdigheid |
chū-仲 | het midden van een seizoen |
chūcho-躊躇 | aarzeling; besluiteloosheid |
chūchosuru-躊躇する | aarzelen; weifelen; besluiteloos zijn; twijfelen |
chūdō-中道 | (gulden) middenweg; halfweg; halverwege; gematigdheid |
chūgi-忠義 | loyaliteit; trouw; toewijding |
chūgidate-忠義立て | trouw; loyaliteit; loyaal gedrag |
chūhai-酎ハイ | shochu highball, Japanse cocktail (oorspronkelijk shōchū met koolzuurhoudend water en citroen, tegenwoordig ook met wodka en in allerlei smaken) |
chūi-注意 | voorzichtigheid; behoedzaamheid |
chūjitsu-忠実 | trouw; loyaliteit; toewijding |
chūjo-忠恕 | loyaliteit; trouw |
chūka-中華 | China (de naam die door de Han-bevolking van China werd gebruikt om naar hun eigen land te verwijzen) |
chūken-中堅 | deel van leger onder directe leiding van de opperbevelhebber |
chūkin-忠勤 | trouwe dienst; toewijding; loyaliteit |
chūko-中古 | de (hist.) de Middeleeuwen (Heian periode in Japan) |
chūkun-忠君 | loyaliteit aan de heerser |
chūkyori-中距離 | intermediair bereik (raket) |
chūmitsu-稠密 | dichtheid; opeenhoping |
chūniku-中肉 | vlees van middelmatige kwaliteit |
chūritsu-中立 | neutraliteit |
chūritsusei-中立性 | neutraliteit |
chūsei-中性 | neutraliteit (incl. chemie, elektrisch, etc.) |
chūsei-中性 | onzijdigheid (grammatica) |
chūsei-中性 | geslachtsloosheid; androgynie |
chūsei-忠誠 | loyaliteit; trouw; oprechtheid; eerlijkheid |
chūseisenzai-中性洗剤 | synthetisch wasmiddel; neutraal reinigingsmiddel |
chūshajō-駐車場 | parkeerplaats; parkeerterrein |
chūshihō-中止法 | het gebruik van de Japanse renyōkei werkwoordsvorm als voegwoord |
chūshin-中震 | middelzware aardbeving; aardbeving van gemiddelde intensiteit |
chūshin-忠信 | trouw; loyaliteit; getrouwheid; betrouwbaarheid |
chūshin-忠臣 | (vanaf de Heian periode, een ander woord voor 准大臣) iemand die de taken van de hoofdstaatsdienaar kan behartigen |
chūshinchi-中心地 | centrum (waar een specifieke activiteit vooral om bekend staat) |
chūshōkigyō-中小企業 | middelgrote en kleine ondernemingen; midden -en kleinbedrijf (MKB) |
chūtā-チューター | studiebegeleider; privéleraar; docent |
chūtai-中退 | voortijdig de school verlaten; de schoolopleiding niet afmaken |
chūtohanpa-中途半端 | onvolledigheid; incompleet [halfbakken] zijn |
dabun-駄文 | (een term die ook wordt gebruikt als bescheiden aanduiding voor) mijn (eigen) schrijfwerk |
daburyū・eichi・ō-ダブリュー・エイチ・オー | Wereldgezondheidsorganisatie |
daiaguramu-ダイアグラム | diagram; grafiek; schema; dienstregeling (trein, e.d.) |
daibubun-大部分 | meerderheid; meer dan de helft; het grootste deel |
daichi-大知 | grote wijsheid; Boeddha's wijsheid |
daidan'en-大団円 | ontknoping; afloop; einde; slot (van een verhaal) |
daigakkō-大学校 | hogere onderwijsinstelling opgericht in samenwerking met een overheidsinstantie |
daigakkō-大学校 | buitenlandse universiteit |
daigaku-大学 | universiteit; hogeschool; academie |
daigakuin-大学院 | postgraduate opleiding (na behalen van de master graad) |
daigakukyōju-大学教授 | professor (aan een universiteit) |
daigakusei-大学生 | student (aan de universiteit of hoge school) |
daigen-代言 | een pleidooi [het pleiten] namens een ander (advocatuur) |
daigen-題言 | inleidende woorden in een boek of tijdschrift |
daihi-大悲 | grote barmhartigheid [compassie} van Boeddha's en Bodhisattva's |
daiichininsha-第一人者 | de hoogstgeplaatste [meest gezaghebbende] persoon; degene met de hoogste rang; de leidende [invloedrijkste] persoon (op een bepaald gebied) |
daiittō-第一党 | de leidende [belangrijkste; grootste] partij |
daijidaihi-大慈大悲 | (boeddh.) groot mededogen en grote genade; grote compassie en barmhartigheid |
daijōbu-大丈夫 | veilig [gezond; ongedeerd] zijn |
daijōsai-大嘗祭 | groot festival na de troonsbestijging van een keizer (waarbij de keizer het nieuwe graan van het jaar offert) |
daika-台下 | onder een paleis [herenhuis] |
daikan-代官 | magistraat; (plaatsvervangend) overheidspersoon [ambtenaar] |
daikyō-大凶 | misdaad; wreedheid; schurk |
daimyōryokō-大名旅行 | een luxueuze [dure] reis maken; reizen in weelde |
dain-ダイン | dyne (eenheid van kracht) |
dainagon-大納言 | raadslid van de hoogste rang aan het keizerlijk hof van Japan (7e-19e eeuw) |
dainamizumu-ダイナミズム | dynamiek; gedrevenheid |
dainan-大難 | grote ramp; ernstig ongeluk; calamiteit |
dainoji-大の字 | (de vorm van het kanji 大) met armen en benen gespreid |
daiō-大王 | (hist.) eretitel van een vorst in Japan (werd later tennō (keizer)) |
daiō-大王 | de titel van een (keizerlijke) prins |
daisaigai-大災害 | grote ramp; catastrofe; calamiteit |
daisanjisangyō-第三次産業 | tertiaire industrie (in Japan o.a. gas-, elektriciteits- en waterindustrie) |
daisankaikyū-第三階級 | de lagere klasse; arbeidersklasse |
daisensei-大先生 | autoriteit op een bepaald gebied [kunst, wetenschap, e.d.] |
daishō-大小 | groot en klein; maten; afmetingen |
daitanfuteki-大胆不敵 | zonder vrees zijn; onverschrokkenheid |
daitansa-大胆さ | stoutmoedigheid; dapperheid; moed; vermetelheid |
daitōryōkeigotai-大統領警護隊 | geheime dienst (secret service) ter bewaking van de president |
daiya-ダイヤ | (diagram) dienstregeling (trein, e.d.) |
daiyaguramu-ダイヤグラム | diagram; grafiek; schema; dienstregeling (trein, e.d.) |
dakiokosu-抱き起こす | (iem.) optillen; overeind helpen |
dakuhi-諾否 | aanvaarding of verwerping; instemming of weigering; ja of nee |
dakui-諾意 | instemmingsbereidheid; intentie tot goedkeuring |
dakusuru-諾する | toestemmen; zich bereid verklaren; instemmen met; akkoord gaan; voldoen aan; inwilligen (verzoek) |
dakuto-ダクト | buis; pijpleiding |
damakurakasu-騙くらかす | bedriegen; misleiden |
damashiai-騙し合い | wederzijdse misleiding [bedriegerij] |
damashiau-騙し合う | elkaar misleiden [bedriegen; voor de gek houden] |
damashiuchi-騙し討ち | een verrassingsaanval; iemand met een list afleiden en dan aanvallen; vals spel |
damasu-騙す | bedriegen; oplichten; vals spelen; misleiden |
dame-駄目 | Bij het spel go een steen [veld] dat voor geen van beide spelers telt |
dameoshi-駄目押し | voor de zekerheid; voor alle zekerheid |
dameoshi-駄目押し | (in sport) nog een extra punt scoren (voor de zekerheid) in al gewonnen positie |
damin-惰眠 | luiheid; ledigheid; inactiviteit; inertie; sluimering |
damono-駄物 | iets van lage kwaliteit; slecht product; rommel; prul |
danchō-団長 | groepsleider; hoofd van een delegatie |
dandan-段段 | geleidelijk; beetje bij beetje |
dandori-段取り | planning; voorbereiding; regeling |
dandorisuru-段取りする | plannen; voorbereiden; regelen |
dangai-断崖 | steile rotswand; afgrond; klif |
dangen-断言 | eis; claim; declaratie |
dangensuru-断言する | eisen; claimen; beweren; verklaren |
dangō-談合 | heimelijke afspraak; samenzwering; onwettige prijsafspraken |
danjo-男女 | man en vrouw; mannen en vrouwen; jongens en meisjes; beide geslachten |
dankaiteki-段階的 | stapsgewijs; stap voor stap; geleidelijk |
danketsu-団結 | eenheid; eendracht; solidariteit; verbondenheid |
danketsuken-団結権 | het recht van arbeiders om zich te verenigen [zich aan te sluiten bij een vakbond] |
danketsushin-団結心 | gemeenschapszin; coöperatieve mentaliteit; groepsgevoel |
danketsuyoku-団結力 | solidariteit; eenheid; eendracht |
dankō-断交 | breuk [beëindiging] van (sociale; diplomatieke) betrekkingen |
danmari-黙り | stilte; stilzwijgen; zwijgzaamheid |
danpingu-ダンピング | het dumpen [goedkoop verkopen] van een grote hoeveelheid goederen ( m.n. op de buitenlandse markt) |
danryoku-弾力 | veerkracht; buigzaamheid |
danryokusei-弾力性 | veerkracht; buigzaamheid; soepelheid |
danryokusei-弾力性 | aanpassingsvermogen; flexibiliteit |
danryokusei-弾力性 | elasticiteit (economie) |
dansa-段差 | hoogteverschil; niveauverschil (b.v. op een weg, terrein, etc.) |
dansei-弾性 | elasticiteit |
danseiritsu-弾性率 | elasticiteitsmodulus |
danshari-断捨離 | het grote opruimen, met als doel harmonie te bereiken (gebaseerd op 3 concepten van yoga: weigeren, weggooien, en loslaten van onnodige dingen) |
danshoku-男色 | (mannelijke) homoseksualiteit |
dansonjohi-男尊女卑 | mannelijk chauvinisme; (geloof in) de superioriteit van mannen over vrouwen (lett. de man is geëerd, de vrouw nederig) |
darā-ダラー | dollar (munteenheid) |
daraku-堕落 | corruptie; verdorvenheid |
darasu-だらす | (vorm van het werkwoord daru) uitputten; vermoeien; afmatten |
daru-だる | moe zijn; vermoeid [uitgeput] zijn [worden; raken] |
darusa-だるさ | lusteloosheid; lethargie |
dasshimen-脱脂綿 | verbandwatten; watten (katoen) voor de absorptie van vloeistofmonsters, e.d. |
date-伊達 | gekunsteldheid; gemaaktheid; uiterlijk vertoon |
dātī-ダーティー | de wisselkoers beïnvloeden door marktinterventie |
dātī・furōto-ダーティー・フロート | een systeem waarbij beleidsautoriteiten ingrijpen wanneer er ongewenste fluctuaties optreden op de wisselkoersen |
dāto-ダート | vuil; viezigheid (Eng. dirt) |
datō-妥当 | juistheid; geschiktheid; toepasselijkheid; relevantie |
dattai-脱退 | terugtrekking; terugtreding; afscheiding |
de-出 | uitvloeisel; uitstroming; uitloop; afvloeiing |
de-出 | aanwezigheid; dienst; aan het werk |
deban-出番 | dienst; werktijd; arbeidsduur |
deddo・bōru-デッド・ボール | (honkbal) een dode bal (het stilleggen van de wedstrijd door de scheidsrechter (b.v. als de slagman wordt geraakt door de worp van de pitcher) |
deddo・zōn-デッド・ゾーン | dode zone (gebied in zee waar het water weinig of geen zuurstof bevat) |
deha-出端 | uitweg; kans [gelegenheid] om te vertrekken [eruit te komen] |
deha-出端 | (muzikale begeleiding bij) de opkomst van een acteur op het podium (theater) |
deipakku-デイパック | kleine rugzak (voor dagtochten) |
dējī-デージー | madeliefje; meizoentje |
dekasu-出来す | doen; uitvoeren; bereiken |
deki-出来 | vakmanschap; bekwaamheid; goede uitvoering [afwerking] |
deki-出来 | kwaliteit (b.v. van een oogst) |
dekiagari-出来上がり | voltooiing; eindresultaat |
dekiagaru-出来上がる | klaar zijn; beëindigd [voltooid] zijn |
dekiai-溺愛 | adoratie; verliefdheid; dweperij; dol zijn op |
dekiru-出来る | groeien; vrucht dragen |
dekoboko-凸凹 | oneffenheid; ongelijkmatigheid; ruwheid |
dema-デマ | demagogie; volksmisleiding; opzettelijk verspreiden van valse informatie |
demae-出前 | bezorging aan huis van maaltijden bereid door restaurants, cateraars, e.d. |
demagogī-デマゴギー | demagogie; volksmisleiding; opzettelijk verspreiden van valse informatie |
demitasu-デミタス | half kopje; klein kopje (koffie) |
demodori-出戻り | gescheiden vrouw (die weer bij haar ouders woont) |
demotēpu-デモテープ | demobandje (geluids- of videoband voor reclame- en marketingdoeleinden) |
den-殿 | paleis; huis [behuizing] van een adellijk persoon |
den-殿 | tempel (gebouw); heiligdom (gebouw) |
denchū-電柱 | elektriciteitspaal; telefoonpaal |
dendō-伝導 | geleiding; transmissie; overdracht |
dendō-殿堂 | paleis; openbaar gebouw; grote zaal |
dendō-殿堂 | tempel; heiligdom |
dengen-電源 | elektriciteitsbron; stroombron; elektrische voeding; aan-uitknop |
denka-殿下 | (aanspreektitel) (Uwe; Hare; Zijne) Majesteit |
denki-電気 | elektriciteit; stroom |
denkidai-電気代 | elektriciteitsrekening |
denkidendōtai-電気伝導体 | elektrische geleider |
denkiinseido-電気陰性度 | elektronegativiteit |
denkiryōkin-電気料金 | elektriciteitstarief; elektriciteitskosten |
denkishiyōryō-電気使用量 | elektriciteitsverbruik |
denkyū-電球 | gloeilamp; peer(tje) |
dennetsuki-電熱器 | elektrothermisch apparaat [toestel]; elektrische kachel; straalkachel; elektrische verwarmingseenheid |
denpa-伝播 | verbreiding; verspreiding |
densen-電線 | elektriciteitskabel; snoer |
densha-電車 | trein; tram |
denshizunō-電子頭脳 | computer (lett. elektronisch brein) |
dentōkōgei-伝統工芸 | traditionele ambachten [kunstnijverheid] |
deokishiribokakusan-デオキシリボ核酸 | DNA (deoxyribonucleic acid) |
derederesuru-でれでれする | (onomatopee) verliefd [amoureus] zijn; flirten; vleien |
derikashī-デリカシー | verfijning; subtiliteit; fijngevoeligheid |
deruta-デルタ | (wiskunde) variabele grootheid |
desakaru-出盛る | het seizoen zijn (voor); te koop zijn (in dit seizoen) |
deshabaru-出しゃばる | binnendringen; zich bemoeien (met); interrumperen; tussen beiden komen |
deshiberu-デシベル | decibel (eenheid van geluidsintensiteit) |
desuku・puran-デスク・プラン | nog niet uitgevoerd [geïmplementeerd] plan; plan in de ontwerpfase; het plan op tafel |
detēru-デテール | detail; bijzonderheid |
dibaidā-ディバイダー | verdeler; scheidingswand |
dibōsu-ディボース | echtscheiding |
difarenshiēshon-ディファレンシエーション | onderscheid; identificatie |
diguriokurashī-ディグリオクラシー | academische meritocratie, een samenleving waarin het opleidingsniveau een van de belangrijkste criteria is voor het bepalen van de sociale status |
diminuendo-ディミヌエンド | (muziekterm) diminuendo (eleidelijk afnemend in toonsterkte) |
dīrā-ディーラー | financiële instellingen die voor eigen rekening effecten verhandelen |
ditēru-ディテール | detail; bijzonderheid |
dō-働 | (in kanji combinaties) werken; arbeid |
dochaku-土着 | inheemsheid; autochtoniteit |
dōchū-道中 | reis; trip |
dōdō-同道 | reis(tocht) in gezelschap van anderen; het samen reizen |
dogaishi-度外視 | veronachtzaming; onverschilligheid; het negeren |
dōgaku-同学 | dezelfde opleiding [school; studie]; hetzelfde vakgebied |
doggutagu-ドッグタグ | (Eng.: dog tag) metalen identiteitsplaatje (van militairen) |
doggu・iyā-ドッグ・イヤー | (Eng.: dog's year) een levensjaar van een hond (ca. gelijk aan 7 mensjaren), geeft aan de snelheid van veranderingen in de informatiemaatschappij |
dogimagisuru-どぎまぎする | opgewonden raken; boos zijn; nerveus worden; de tegenwoordigheid van geest verliezen |
dogū-土偶 | werkstuk [figuur] in klei van mens, dier e.d. |
dōgu-道具 | gereedschap; gerei; uitrusting; benodigdheden; apparatuur |
doheki-土壁 | aarden muur; muur van klei |
dohyō-土俵 | de ring (op een ondergrond van klei) waarin sumoworstelaars vechten |
dōitsusei-同一性 | identiteit |
dōitsushi-同一視 | identificatie; de identiteit vaststellen; als hetzelfde beschouwen |
dōjaku-瞠若 | (opperste) verbazing; verbijstering; als met stomheid geslagen |
doji-どじ | blunder; flater; misser; domheid |
dōji-童子 | een kind; een kleine jongen; een klein meisje |
dojji・rain-ドッジ・ライン | Dodge Line, een financieel-economisch beleid opgesteld door Joseph Dodge (1890-1964) voor Japan na de Tweede Wereldoorlog |
dōjo-童女 | en kind; een klein meisje |
dōjō-道場 | plek van de bodhiboom waar Boeddha de verlichting bereikte |
dōjōhyō-同情票 | sympathiestem; solidariteitsstem |
dōjōsha-同乗者 | inzittende; passagier; medereiziger |
dokai-土塊 | een kluit aarde; een klomp klei |
dōkan-動感 | levendigheid; beweeglijkheid |
dōkei-同型 | isomorfisme; isomorfie; gelijkvormigheid |
dōkei-同形 | gelijkvormigheid; isomorfie; isomorfisme |
dokkai-読解 | begrijpend lezen; leesvaardigheid |
dokkaika-読解力 | goede leesvaardigheid hebben; goed begrijpend kunnen lezen; |
dokkaikatesuto-読解力テスト | leesvaardigheidstest; toets begrijpend lezen |
dokke-毒気 | giftigheid; toxiciteit; virulentie |
dokke-毒気 | kwaadaardigheid; wrok |
dokki-毒気 | giftigheid; toxiciteit; virulentie |
dokki-毒気 | kwaadaardigheid; wrok |
dokkō-独行 | onafhankelijkheid; zelfredzaamheid |
dokkyo-独居 | een leven in afzondering [eenzaamheid] |
dōkō-動向 | tendens; trend; neiging; houding |
dōkō-同工 | dezelfde vakmanschap [bekwaamheid] |
dokomademo-何処までも | overal; altijd; eindeloos |
dokomademo-何処までも | tot op zekere hoogte; tot het einde [uiterste]; in alle opzichten |
dōkōsha-同行者 | medereiziger; metgezel; reisgenoot |
doku-毒 | kwaadaardigheid; boosheid; wrok |
dokudan-独断 | eigen oordeel [besluit; beslissing; mening] |
dokufu-毒婦 | femme fatale; vamp; verleidster |
dokuji-独自 | het uniek [eigen; individueel; onafhankelijk; origineel] zijn |
dokujiryoku-読字力 | leesvaardigheid |
dokuke-毒気 | giftigheid; toxiciteit; virulentie |
dokuke-毒気 | kwaadaardigheid; wrok |
dokuō-独往 | zelfstandig te werk gaan; je eigen weg gaan; op eigen houtje handelen |
dokuritsu-独立 | onafhankelijkheid |
dokuritsudoppo-独立独歩 | onafhankelijkheid, zelfredzaamheid |
dokuritsujison-独立自尊 | onafhankelijkheid en zelfrespect |
dokuritsukoku-独立国 | een onafhankelijke [soevereine] staat [natie] |
dokuritsusengen-独立宣言 | onafhankelijkheidsverklaring |
dokuryoku-独力 | eigen kracht [inspanning] |
dokusei-毒性 | toxiciteit; giftigheid |
dokusensuru-独占する | monopoliseren; voor zich opeisen; voor zichzelf houden |
dokusō-独創 | originaliteit; creativiteit |
dokusōryoku-独創力 | creatief talent; originaliteit |
dokutāierō-ドクターイエロー | een gele onderhoudstrein, die de shinkansen spoorlijnen controleert op gebreken van apparatuur, rails, en bovenleidingen |
dokutā・kōsu-ドクター・コース | doctoraal programma (PhD-opleiding) |
dokutoku-独特 | eigenaardigheid; bijzonderheid; uniekheid |
dokuzen-独善 | zelfingenomenheid; zelfgenoegzaamheid |
dokyō-度胸 | moed; dapperheid; lef; durf |
dokyumentēshon-ドキュメンテーション | documentatie; handleiding |
domein-ドメイン | domein |
domeinmei-ドメイン名 | domeinnaam |
domein・nēmu-ドメイン・ネーム | domeinnaam |
domesutikku-ドメスティック | binnenlands; in eigen land; huiselijk; in eigen huis |
domo-ども | (achter een zelfst.nw.) geeft aan meervoud of nederigheid |
donā-ドナー | donor (in fysica: atoom dat een electron afstaat in halfgeleiders) |
donāmitsudo-ドナー密度 | donordichtheid (fysica) |
donarigoe-怒鳴り声 | stemverheffing (in boosheid); boze stem |
donburi-丼 | een porseleinen kom [schaal] |
dōnen-同年 | jaargenoot; iemand die in hetzelfde jaar is geslaagd voor het Chinees keizerlijk examen (archaïsch) |
donguri-団栗 | eikel (vrucht van een eikenboom) |
dōnimo-どうにも | (in combinatie met een ontkenning) op geen enkele manier; op generlei wijze |
donkan-鈍感 | ongevoeligheid; gevoelloosheid; tactloosheid |
donkō-鈍行 | (spreektaal) stoptrein; lokale (langzame) trein |
donkōressha-鈍行列車 | stoptrein; lokale (langzame) trein |
donzumari-どん詰まり | einde; slot; uitkomst; laatste loodjes; doodlopende weg |
don'yoku-貪欲 | hebzucht; gierigheid; inhaligheid |
don・fan-ドン・ファン | donjuan; vrouwenverleider; vrouwenversierder |
dorai・kurīningu-ドライ・クリーニング | stomerij; (kleding) stomen [chemisch reinigen] |
dorenchā-ドレンチャー | (Eng.: drencher) blusinstallatie; watersproeisysteem |
dorenki-土練機 | kleipers |
dōri-道理 | reden; logica; zin; waarheid; juistheid |
dorifuto-ドリフト | verschijnsel waarbij deeltjes door een externe kracht in een willekeurige beweging worden gebracht (b.v. elektrische geleiding, warmtegeleiding, etc.) |
dorufin・kikku-ドルフィン・キック | dolfijntrap (zwembeweging met beide voeten tegelijk in een trappende beweging in het water, bij vlinderslag en rugslag) |
dōryō-同量 | dezelfde hoeveelheid; gelijkwaardigheid |
doryō-度量 | grootmoedigheid, ruimhartigheid, tolerantie, generositeit, vrijgevigheid |
doryoku-努力 | poging; inspanning; moeite; streven |
doryokusuru-努力する | zich inspannen; pogen; hard werken; zich moeite getroosten |
dōsan-動産 | eigendom; roerend goed |
dōsei-同性 | dezelfde eigenschappen |
dōseiai-同性愛 | homoseksualiteit |
dōsen-導線 | (elektra) een geleider; geleidraad |
dōsha-同社 | hetzelfde Shinto heiligdom; dat heiligdom |
dōsha-堂舎 | groot gebouw en klein gebouw; grote en kleine tempels |
dōshin-同心 | gelijkgestemdheid; dezelfde geest [mening, gedachte] |
dōshin-同心 | concentriciteit (hetzelfde middelpunt hebben) |
doshitsu-土質 | bodemkwaliteit; bodemtextuur; bodemtype; bodemsoort |
dosu-どす | klein zwaard [dolk; mes] zonder stootplaat verborgen in een broekzak of jaszak) |
dosu-どす | bedreiging |
dosudosu-ドスドス | (onomatopee) stampend geluid (b.v. van een heimachine of van de zware voetstappen van een zwaarlijvig persoon of dier) |
dōsui-導水 | transport van water; het leiden van waterstroming |
dōsuikan-導水管 | waterleiding; waterpijp |
dōtai-導体 | (elektrische) geleider |
dōtei-童貞 | kuisheid (m.n. van mannen); maagdelijkheid; maagd |
dōtō-同等 | gelijkheid; equivalentie |
eazōru-エアゾール | aerosol (een mengsel van stofdeeltjes of vloeistofdruppels in een gas) |
ea・kurīnā-エア・クリーナー | luchtreiniger |
ebisu-夷 | volkeren uit het noorden van Japan (met een eigen taal en cultuur) |
ebuna-江鮒 | kleine, jonge (grootkop)harder (vis: Mugil cephalus) |
echiketto-エチケット | etiquette; omgang- en beleefdheidsvormen |
echūdo-エチュード | (Frans: étude) etude (muziek); studie; voorstudie (schilderkunst); geïmproviseerd theater |
edaburi-枝ぶり | boomvorm; vorm van de boomgroei |
edamichi-枝道 | uitweiding; afdwaling |
ēderuwaisu-エーデルワイス | edelweiss (Leontopodium alpinum) |
edokko-江戸っ子 | (vroeger) iemand die in Edo was geboren en opgegroeid |
edokko-江戸っ子 | (huidige betekenis) iemand die in Tokio is geboren en opgegroeid |
edyukēshon-エデュケーション | onderwijs; opleiding |
efferutō-エッフェル塔 | Eiffeltoren |
ego-エゴ | (in psychoanalyse, de persoonlijkheid) ego |
egokoro-絵心 | talent voor [bekwaamheid in] schilderen; verstand van [interesse in] schilderkunst [schilderijen] |
eguzekutibu-エグゼクティブ | leidinggevende persoon; hoofddirecteur; uitvoerende macht |
eguzekutibu-エグゼクティブ | leidinggevend; uitvoerend; verantwoordelijk |
ei-永 | (afk. voor) eirakusen, oude Chinese geldmunt |
eichi-英知 | wijsheid; intelligentie |
eien-永遠 | eeuwigheid |
eigyōkatsudō-営業活動 | handelsactiviteiten; verkoopactiviteiten |
eijū-永住 | permanent verblijf (m.n. in een ander land dan waar men de nationaliteit van heeft) |
eijūken-永住権 | recht tot permanent verblijf (in een ander land dan waar men de nationaliteit van heeft) |
eiki-英気 | energie; vitaliteit; kracht |
eiki-英気 | genialiteit; excellentie |
eikyōsuru-影響する | beïnvloeden; van invloed zijn (op) |
eikyū-永久 | eeuwigheid |
eimai-英邁 | getalenteerdheid; wijsheid |
eimei-英明 | intelligentie; wijsheid |
eiran-叡覧 | keizerlijke inspectie |
eiri-鋭利 | scherpte; scherpzinnigheid |
eisai-英才 | talent; genialiteit |
eishi-英資 | voortreffelijke (aangeboren) kwaliteiten [eigenschappen]; goed karakter |
eishin-詠進 | het opdragen van aan gedicht aan het keizerlijk hof [aan de keizer; aan een tempel of heiligdom] |
eiten-栄典 | eer; ereteken; onderscheiding |
eito-エイト | acht, roeiboot met 8 roeiers |
eiyūshugi-英雄主義 | heroïsme; heldendom; heldhaftigheid |
eki-駅 | station (trein, bus, etc.) |
ekijō-液状 | vloeibare toestand (van een stof) |
ekijōka-液状化 | liquefactie; het vloeibaar worden [maken] |
ekijōkasuru-液状化する | vloeibaar worden [maken] |
ekika-液化 | het vloeibaar maken [worden] |
ekimei-駅名 | de naam van een spoorwegstation; de naam van een poststation [pleisterplaats] |
ekimu-役務 | verplichte arbeid; corvee; werk [diensten] verricht voor anderen |
ekisha-駅舎 | (vroeger) de halteplaats voor postkoetsen, paarden, koeriers en reizigers (diende tevens als herberg) |
ekitai-液体 | vloeistof; vocht |
ekitaibansōkō-液体絆創膏 | lijmpleister; plakpleister |
ekiteikyoku-駅逓局 | bagagetransport bureau (het bureau dat het bagagevervoer tussen de stations regelde in het begin van de Meiji periode) |
ekohiiki-依怙贔屓 | partijdigheid; het iemand voortrekken; vooroordeel; vooringenomenheid |
ekoji-依怙地 | koppigheid; eigenwijsheid; eigenzinnigheid |
ekonomī-エコノミー | zuinigheid; bezuiniging; besparing |
ekotsuā-エコツアー | ecoreis; ecotour |
ekumēne-エクメーネ | oecumene (eenheid van alle christenen) |
ema-絵馬 | votief plankje waar men een verzoek [dankbetuiging] op kan schrijven in een heiligdom of tempel (oorspronkelijk met een afbeelding van een paard erop) |
emono-得物 | bijzondere techniek [kundigheid; vaardigheid] |
emu-笑む | bloeien (van een kiem, knop, bloem e.d.) |
en-円 | yen (munteenheid) |
en-縁 | kans; gelegenheid |
enbi-艶美 | weelderige [verleidelijke] schoonheid |
engan-遠眼 | verziendheid; hypermetropie |
enikki-絵日記 | geïllustreerd dagboek |
enki-塩基 | base (scheikunde) |
enkōkinkō-遠交近攻 | het beleid [de strategie] om vriendschappelijke betrekkingen te onderhouden met verre landen, maar vijandelijke betrekkingen met buurlanden |
enkyoku-婉曲 | omslachtigheid |
enman-円満 | harmonie; vreedzaamheid; tevredenheid; zorgeloosheid |
enpitsu-円筆 | rond [cirkelvormig] schrift in kalligrafie (meer vloeiend in het geheel) |
enrei-艶麗 | grote schoonheid; bekoring |
enritchi-エンリッチ | de smaak [kwaliteit; voedingswaarde] (van voedsel) verhogen |
enro-遠路 | een lange weg; een verre [grote] reisafstand |
enryo-遠慮 | terughoudendheid; reserve; tact; zorgzaamheid |
enryobukai-遠慮深い | zeer ingetogen [bescheiden; terughoudend] |
enryonaku-遠慮なく | zonder voorbehoud; zonder terughoudendheid; onbeschroomd; zonder aarzeling |
enryosuru-遠慮する | terughoudend [bescheiden; tactvol] zijn |
ensei-延性 | ductiliteit; kneedbaarheid; taaiheid |
enshi-遠視 | verziendheid; hypermetropie |
enshō-延焼 | vuur dat zich verspreidt [om zich heen grijpt] |
enshōsuru-延焼する | vlam vatten; het verspreiden [om zich heen grijpen] van vuur |
ensoku-遠足 | excursie; uitstapje; trip; schoolreisje |
entāpuraizu-エンタープライズ | project; activiteit; waagstuk; initiatief |
enten-宛転 | soepel (van bewegingen); waardig; vloeiend; zoetgevooisd (van stem) |
entō-遠島 | afgelegen eiland |
entō-遠島 | verbanning naar een afgelegen eiland (Edo periode) |
epokē-エポケー | epoche (filosofie, opschorting van oordeel over de werkelijkheid) |
erai-偉い | verschrikkelijk; afschuwelijk; zwaar; moeilijk |
erekiteru-エレキテル | elektriciteit |
erigami-襟髪 | nekhaar (in de nek groeiend haar) |
erika-エリカ | erica; dopheide |
erizekyū-エリゼ宮 | het Élysée-paleis (de officiële residentie van de Franse president) |
eru・enu・jī-エル・エヌ・ジー | vloeibaar aardgas (LNG: liquefied natural gas) |
eru・pī・jī-エル・ピー・ジー | vloeibaar (auto)gas (LPG: liquefied petroleum gas) |
eshaku-会釈 | begrip; meeleven; voorkomendheid |
esukōto-エスコート | begeleiding; begeleider; escorte |
esukurō-エスクロー | borg [zekerheidstelling] in handen van derden (tot de voorwaarde is voldaan) |
etekatte-得手勝手 | egoïsme; zelfzucht; eigenbelang |
eteshite-得てして | geneigd; waarschijnlijk; aannemelijk; vaak voorkomend |
etoku-会得 | het volledig begrijpen; het zich eigen te maken |
ē・tī・esu-エー・ティー・エス | (automatic train stop) een systeem dat automatisch een trein stopt bij bepaalde noodsituaties |
fainaru-ファイナル | laatste; beslissend; eind- |
fainaru-ファイナル | finale; eindwedstrijd; eindexamen |
fainaru・gēmu-ファイナル・ゲーム | eindwedstrijd; finale |
fain・kemikaru-ファイン・ケミカル | zuivere chemicaliën (gebruikt in kleine hoeveelheden) |
fain・seramikkusu-ファイン・セラミックス | fijn keramiek (dat nieuwe functies en eigenschappen heeft door de samenstelling, structuur, vorm) |
faito-ファイト | vechtlust; strijdvaardigheid |
fēdoauto-フェードアウト | (beeld) het vervagen [uitvloeien]; (geluid) het wegsterven |
fēdoin-フェードイン | (beeld) het invloeien; verschijnen; lichter [helderder] worden |
feiru・seifu-フェイル・セイフ | faalveilig (van apparaten, bij falen niet leidend tot een gevaarlijke situatie) |
fensu-フェンス | hek; afrastering; omheining (b.v. bij een honkbalveld) |
ferōshotō-フェロー諸島 | Faeröer (eilandengroep) |
fīchā-フィーチャー | eigenschap; kenmerk; aspect |
fikushon-フィクション | fictie; fictionele [niet op feiten berustende] literatuur; roman |
fināre-フィナーレ | laatste fase; eindstadium |
fingā・bōru-フィンガー・ボール | vingerkommetje (om tijdens het eten de vingers te reinigen) |
finisshu-フィニッシュ | beëindiging; voltooiing; afwerking; sluiting |
firamento-フィラメント | filament; gloeidraad |
firansoropī-フィランソロピー | filantropie; liefdadigheid |
fīrudo-フィールド | veld; weide; akker |
fīrudo-フィールド | sportveld; sportterrein |
firutā-フィルター | filter (om vloeistof of gassen te zuiveren) |
fisshingu-フィッシング | phishing (cybercriminaliteit via email) |
fittonesu-フィットネス | goede (lichamelijke) conditie; fitheid |
fōdo・shisutemu-フォード・システム | massaproductiesysteem in een autofabriek, geïntroduceerd door de Ford Motor Company in de jaren 1910 |
fōkurandoshotō-フォークランド諸島 | Falklandeilanden |
fōramu-フォーラム | Romeins forum |
forinto-フォリント | forint (Hongaarse munteenheid) |
forumu-フォルム | forum (centrale marktplein in het oude Rome) |
fossa・maguna-フォッサ・マグナ | slenkvallei, gebied waar een vulkanische gordel doorheen loopt (van noord naar zuid door centraal Honshu) |
foto-フォト | fot (eenheid van lichtsterkte) |
fuan-不安 | onzekerheid; ongerustheid; bezorgdheid; vrees |
fuannai-不案内 | onwetendheid; onervarenheid; onbekendheid (met) |
fuantei-不安定 | instabiliteit; onzekerheid |
fūbagyū-風馬牛 | desinteresse; onverschilligheid |
fubatsu-不抜 | vastberadenheid; onverzettelijkheid |
fuben-不便 | ongemak; onhandigheid |
fubenkyō-不勉強 | het niet genoeg studeren; luiheid; gebrek aan inzet |
fubi-不備 | tekortkoming; onvolkomenheid; onvolmaaktheid; gebrekkigheid |
fubin-不憫 | armzaligheid; armoedigheid |
fubin-不敏 | traagheid; onvermogen; gebrek aan talent [vaardigheid] |
fūbutsu-風物 | lokale [seizoensgebonden] gebruiken [karakteristieken] |
fūbutsushi-風物詩 | een gedicht over een landschap, natuurschoon of seizoen |
fūbutsushi-風物詩 | iets dat de sfeer [het gevoel] van een seizoen weergeeft [karakteriseert] |
fubyōdō-不平等 | ongelijkheid |
fuchi-不治 | ongeneeslijkheid; ongeneeslijk zijn |
fuchi-不知 | onwetendheid; domheid |
fuchise-淵瀬 | onbestendigheid |
fuchō-不調 | (afk. voor) achteloosheid; onhandigheid; ontoereikendheid; gebrek aan manieren [kennis] |
fuchō-符丁 | code; wachtwoord; geheimtaal |
fuchōwa-不調和 | disharmonie; disbalans; niet bij elkaar passend; onenigheid |
fuchūi-不注意 | onvoorzichtigheid; onverschilligheid; onoplettendheid |
fudai-譜代 | genealogie; erfelijkheid |
fudan-不断 | besluiteloosheid |
fudasho-札所 | ruimte in een tempel [heiligdom] waar de gelovigen ofuda kunnen kopen |
fudebako-筆箱 | (modern) etui voor schrijfgerei |
fudegashira-筆頭 | hoofd [leidinggevende] in een organisatie (soms crimineel van aard) |
fudetate-筆立て | houder [glas; beker] om schrijfpenseel rechtop te zetten (zonder reiniging, voor hergebruik later) |
fudōi-不同意 | meningsverschil; onenigheid; het oneens zijn; afkeuring |
fudōtai-不導体 | isolator; niet-geleider |
fuen-不縁 | scheiding |
fuen-不縁 | weinig vooruitzichten [kans] op een huwelijk |
fuen-敷衍 | het verduidelijken; uitvoerig bespreken; ergens dieper [uitvoeriger] op ingaan; uitweiden; uiteenzetten |
fuensuru-敷衍する | verduidelijken; uitvoerig bespreken; ergens dieper [uitvoeriger] op ingaan; uitweiden; uiteenzetten |
fueru-増える | toenemen; vermeerderen; groeien; zich vermenigvuldigen |
fuete-不得手 | zwak punt; zwakte; onhandigheid |
fūfū-ふうふう | (onomatopee) geworstel; met moeite (iets doen) |
fūfubessei-夫婦別姓 | het gebruik van verschillende achternamen bij een echtpaar (waarbij ieder de eigen familienaam aanhoudt) |
fufuku-不服 | ontevredenheid; onenigheid; bezwaar; klacht |
fūgawari-風変わり | excentriciteit; zonderling [buitenissig] gedrag |
fūgetsu-風月 | (heldere) maan en (koele) wind [bries]; de schoonheid van de natuur |
fugi-不義 | onrechtvaardigheid; zedeloosheid; ongepastheid; wangedrag |
fugiri-不義理 | oneerlijkheid; onrechtvaardigheid; oneer; onrecht; ondankbaarheid |
fugō-符合 | gelijktijdigheid; overeenstemming |
fugu-不具 | (lichamelijke) afwijking; handicap; misvorming; mismaaktheid |
fūha-風波 | onenigheid; tweedracht; ruzie |
fuhai-不敗 | onoverwinnelijkheid |
fuhan-布帆 | zeil van katoen [linnen] |
fuhei-不平 | ontevredenheid; ongenoegen; onvrede |
fuhen-不偏 | onpartijdigheid; onbevooroordeeld zijn |
fuhen-不変 | onveranderlijkheid; constantheid; permanentie |
fuhen-普遍 | universaliteit; algemeenheid; alomtegenwoordigheid |
fuhendatōsei-普遍妥当性 | algemene toepasbaarheid |
fuhenfutō-不偏不党 | onpartijdigheid; neutraliteit; onafhankelijkheid |
fuhyō-浮標 | boei (scheepvaart) |
fuiri-不入り | (in theater e.d.) kleine opkomst; weinig publiek; een lege zaal |
fuji-不治 | ongeneeslijkheid; ongeneeslijk zijn |
fujimi-不死身 | onkwetsbaarheid; onsterfelijkheid |
fujin-不尽 | (afsluitende uitdrukking aan het einde van een brief, aangevend dat nog niet alles is gezegd) wordt vervolgd; ik schrijf u weer; hoogachtend |
fujitsu-不実 | onoprechtheid; bedrog; bedriegerij; misleiding |
fujitsu-不実 | onechtheid; onwaarheid |
fujōri-不条理 | absurditeit; ongerijmdheid; onredelijkheid |
fujūbun-不十分 | ontoereikend [onvoldoende; niet genoeg] zijn |
fujun-不純 | onzuiverheid |
fujun-不順 | irregulariteit; wisselvalligheid; instabiliteit |
fuka-浮華 | frivoliteit; oppervlakkigheid; lichtzinnigheid |
fuka-負荷 | (fig.) last; grote verantwoordelijkheid [plicht] |
fukabun-不可分 | ondeelbaarheid |
fukachi-不可知 | ondoorgrondelijkheid; raadselachtigheid; onkenbaar [niet te begrijpen] zijn |
fukagyakusei-不可逆性 | onomkeerbaarheid |
fukahi-不可避 | onvermijdelijkheid; niet te vermijden |
fukainaka-深い仲 | intimiteit (tussen man en vrouw) |
fukainyū-不介入 | non-interventie; neutraliteit |
fukaishisū-不快指数 | mate [index] van luchtvochtigheid (in de zomer) |
fukakai-不可解 | onbegrip; geheimzinnigheid; ondoorgrondelijkheid |
fukaketsu-不可欠 | onontbeerlijkheid; onmisbaar [essentieel] zijn |
fukakōryoku-不可抗力 | overmacht; force majeure; onvermijdelijkheid |
fukaku-不覚 | onvoorzichtigheid; slordigheid; blunder; fiasco; mislukking |
fukakujitsu-不確実 | onzekerheid; onbetrouwbaarheid |
fukakujitsu-不覚実 | onzekerheid, onbetrouwbaarheid |
fukakuteiseigenri-不確定性原理 | onzekerheidsrelatie [onzekerheidsprincipe] van Heisenberg |
fukama-深間 | intimiteit (tussen man en vrouw) |
fukanō-不可能 | onmogelijkheid |
fukanshō-不感症 | gevoelloosheid; zinloosheid; frigiditeit; (seksuele) ongevoeligheid |
fukanshōseisaku-不干渉政策 | non-interventiebeleid |
fukanzen-不完全 | onvolledigheid; onvolmaaktheid |
fukanzenshūgyō-不完全就業 | onderbezetting; niet voldoende werkgelegenheid |
fukan'yō-不寛容 | intolerantie; onverdraagzaamheid |
fukappatsu-不活発 | inactiviteit; inertie; lethargie; indolentie |
fukashi-不可視 | onzichtbaarheid |
fukashin-不可侵 | non-agressie; onschendbaarheid |
fukassei-不活性 | inactiviteit; laksheid; dadeloosheid; inertie |
fukatoku-不可得 | (boeddh.) onbereikbaarheid; ongrijpbaarheid van de absolute waarheid (vanwege menselijke beperkingen) |
fukeiki-不景気 | financiële depressie; recessie; zakelijke inactiviteit; slappe markt |
fukenkō-不健康 | slechte gezondheid |
fuki-不羈 | vrijheid; onafhankelijkheid |
fukichirasu-吹き散らす | een gerucht verspreiden; (iets) rondbazuinen |
fukigen-不機嫌 | slecht humeur; ongenoegen; norsheid |
fukikakeru-吹きかける | waaien op [over]; ademen over; besproeien |
fukin-付近 | nabijheid; buurt; omgeving |
fukinkō-不均衡 | disbalans; onevenwichtigheid; wanverhouding; onevenredigheid |
fukinshin-不謹慎 | indiscretie; onvoorzichtigheid; onbescheidenheid; onbezonnenheid |
fukiritsu-不規律 | wanorde; gebrek aan discipline; ongedisciplineerdheid |
fukisarashi-吹き曝し | blootgesteld aan [geteisterd door] de wind |
fukisōji-拭き掃除 | het dweilen; schrobben; schoonmaken |
fukisōjisuru-拭き掃除する | dweilen; schrobben; schoonmaken |
fukisoku-不規則 | onregelmatigheid; onstandvastigheid |
fukkatsu-復活 | verrijzenis; opstanding; wederopbloei; herleving |
fukkō-復航 | terugreis; thuisreis |
fukō-不幸 | ongeluk; ellende; tegenslag; pech; ongelukkigheid |
fukōhei-不公平 | partijdigheid |
fukokoroe-不心得 | indiscretie; wangedrag; roekeloosheid |
fūkōmeibi-風光明媚 | schilderachtigheid; natuurschoon |
fukueki-服役 | werkplicht; corveedienst; militaire dienstplicht; gevangenisstraf met dwangarbeid |
fukuekishu-服役囚 | veroordeelde met dwangarbeid |
fukugaku-ふくがく | terugkeer naar school; hertoelating tot de universiteit [hogeschool] |
fukujū-服従 | gehoorzaamheid |
fukumaden-伏魔殿 | (fig.) broeinest; wespennest |
fukuramu-膨らむ | uitpuilen; uitzetten; (in volume) toenemen; uitbreiden |
fukutsu-不屈 | onverzettelijkheid; standvastigheid |
fukuzatsu-複雑 | complexiteit; ingewikkeld zijn |
fukuzatsukei-複雑系 | een complex systeem (d.w.z. dat de eigenschappen van het geheel niet zijn af te leiden uit de eigenschappen van de samenstellende delen afzonderlijk) |
fukyō-布教 | verspreiding van een religie; missie; zendingswerk |
fukyōwaon-不協和音 | dissonantie; wanklank; kakofonie; onenigheid |
fukyū-不急 | niet urgent [dringend; spoedeisend] zijn |
fukyū-不朽 | onsterfelijkheid; onvergankelijkheid |
fukyū-普及 | verspreiding; voortplanting; propagatie |
fukyūsuru-普及する | verspreiden; zich voortplanten |
fuma-不磨 | duurzaamheid; onsterfelijkheid |
fumajime-不真面目 | onstandvastigheid; gebrek aan eerlijkheid [ernst] |
fuman-不満 | ontevredenheid; onvoldaanheid; ongenoegen |
fumanzoku-不満足 | ontevredenheid; ongenoegen |
fumei-不明 | onduidelijkheid; onbegrijpelijkheid; vaagheid; dubbelzinnigheid |
fumei-不明 | onwetendheid; gebrek aan inzicht |
fumeiryō-不明瞭 | onduidelijkheid; onbegrijpelijkheid; vaagheid; duisternis |
fumetsu-不滅 | onsterfelijkheid; onverwoestbaarheid |
fumie-踏み絵 | loyaliteitstest |
fumikomu-踏み込む | zich bemoeien met |
fumimochi-不身持ち | losbandigheid; wangedrag |
fumin-不眠 | slapeloosheid; slechte nachtrust |
fuminshō-不眠症 | slapeloosheid; insomnie |
funaasobi-船遊び | boottocht; met een boot varen [roeien; zeilen] |
funabito-船人 | passagier op een schip; reiziger die per boot reist |
funare-不慣れ | gebrek aan ervaring; onervarenheid |
funatabi-船旅 | zeereis; scheepsreis |
funesshin-不熱心 | gebrek aan enthousiasme; onverschilligheid |
fungiri-踏ん切り | besluit; bepaling; vaststelling; vastbeslotenheid |
fungō-吻合 | conformiteit; aanpassing; het bij elkaar passen van dingen |
funin-不妊 | onvruchtbaarheid; steriliteit |
funinjō-不人情 | onvriendelijkheid; gebrek aan medeleven; harteloosheid |
funman-憤懣 | woede; boosheid; nijd; wrevel; irritatie |
funō-不能 | onmogelijkheid |
funpatsu-奮発 | zware inspanning [moeite] |
funpatsu-奮発 | vrijgevingheid; gulheid; verkwisting; verspilling |
funsui-噴水 | fontein |
funtai-粉黛 | een schoonheid; mooie vrouw |
fuon-不穏 | dreiging; onrust; turbulentie; beroering |
fuontō-不穏当 | ongeschiktheid; ongepastheid; misplaatst zijn |
furachi-不埒 | onwettigheid; onbeschaamdheid; onvergeeflijkheid; brutaliteit; onbeschoftheid |
furaingu-フライング | (zeilen, autoracen) vliegende start (i.t.t. stilstaande start) |
furaingu・stāto-フライング・スタート | (zeilen, autoracen) vliegende start (i.t.t. stilstaande start) |
furaito-フライト | vlucht; vliegreis |
furaito・kontorōru-フライト・コントロール | vluchtleiding; luchtverkeersleiding |
furan-フラン | franc (oude franse munteenheid) |
furattochizeru-フラットチゼル | platte beitel |
furei-不例 | lichamelijke ongeschiktheid; ongesteldheid; onpasselijkheid; ziekte |
furemawaru-触れ回る | (iets met veel ophef) rondbazuinen; (gerucht) verspreiden |
furigana-振り仮名 | kleine kana lettergrepen (naast kanji geprint om de uitspraak ervan te duiden) |
furikazasu-振り翳す | (van eigen standpunt, zienswijze, e.d.) tonen [verkondigen] aan anderen; vasthouden aan (principes, e.d.) |
furīku-フリーク | (Eng.: freak) iemand die gek is op [enthousiast; geobsedeerd door] iets (b.v. film, computer, snelheid, etc.) |
furin-不倫 | verdorvenheid; onzedelijkheid; immoraliteit; overspel; een buitenechtelijke affaire |
furishiku-降り敷く | verspreid liggen [gevallen zijn]; uitgestrooid zijn; bezaaid zijn (met) |
furittā-フリッター | (Eng.: fritter) beignet (ingrediënt, zoals groente of fruit, in een beslag gefrituurd) |
furiwake-振り分け | scheiding (in het haar) |
furōto-フロート | boei; drijvend vlot; drijver (o.a. van een watervliegtuig) |
furu-振る | weigeren; afwijzen; wegdoen |
furuiotosu-篩い落とす | zeven; filteren; ontdoen (van); afscheiden |
furu・supīdo-フル・スピード | volle snelheid; volle vaart |
furyō-不良 | misdadig [crimineel] zijn; misdadig gedrag; criminaliteit |
furyōken-不了見 | indiscretie; onnadenkendheid; misstap |
fūryokukei-風力計 | windmeter; windsnelheidsmeter |
fusaginomushi-塞ぎの虫 | een gevoel van melancholie [somberheid]; trieste stemming |
fusai-不才 | onbekwaamheid; incompetentie; gebrek aan talent |
fusaku-不作 | slechte kwaliteit (b.v. van een literair werk) |
fusakui-不作為 | nalatigheid; verzuim; onachtzaamheid |
fusan-不参 | afwezigheid; absentie; verzuim |
fusei-不正 | onrechtvaardigheid; onrecht; oneerlijkheid; wangedrag; onregelmatigheid; fraude |
fuseikaku-不正確 | onnauwkeurigheid; onjuistheid |
fuseishutsu-不世出 | zeldzaamheid; bijzonderheid |
fuseki-布石 | voorbereidingen voor de toekomst |
fusen-不戦 | (vechtsport) niet doorgaan van het gevecht wegens afwezigheid van een deelnemer |
fūsen-風船 | (klein) luchtschip |
fuseru-伏せる | verbergen; geheim houden |
fusessei-不摂生 | verwaarlozing van de gezondheid; ongezond leven |
fushi-不死 | onsterfelijkheid; het eeuwige leven |
fushiawase-不幸せ | ongeluk; ellende; tegenslag; pech; ongelukkigheid |
fushimatsu-不始末 | mislukking; fiasco; wanbeheer; onzorgvuldigheid; nalatigheid; wangedrag |
fushin-不信 | ontrouw; onoprechtheid |
fushinsetsu-不親切 | onvriendelijkheid; onaardigheid; onbeleefdheid; lompheid |
fushinsuru-腐心する | zijn uiterste best doen; alle moeite doen; zich veel inspanningen getroosten |
fushitsu-不悉 | (afsluitende uitdrukking aan het einde van een brief, aangevend dat nog niet alles is gezegd) wordt vervolgd; ik schrijf u weer; hoogachtend |
fushizen-不自然 | onnatuurlijkheid |
fushō-不承 | bezwaar; afkeuring; onenigheid; weigering |
fushōchi-不承知 | bezwaar; afkeuring; onenigheid; weigering |
fushōjiki-不正直 | oneerlijkheid; onoprechtheid |
fushozon-不所存 | ondoordachtheid; tactloosheid; onverstandigheid; onvoorzichtigheid |
fusoku-不足 | tekort; gebrek; ontoereikendheid |
fūsoku-風速 | windsnelheid |
fūsokukei-風速計 | windmeter; windsnelheidsmeter; anemometer |
futaiten-不退転 | vastberadenheid; standvastigheid |
futan-負担 | last; verplichting; verantwoordelijkheid |
futanari-双成り | tweevormigheid; dimorfisme; hermafroditisme |
futansuru-負担する | de last [verantwoordelijkheid] dragen |
futegiwa-不手際 | onhandigheid; geklungel; knoeiwerk; onkunde; wanbeleid |
futei-不定 | onbepaaldheid; onzekerheid; onbeslistheid |
futei-不貞 | (huwelijkse) ontrouw; onkuisheid; echtbreuk; overspel |
futei-不逞 | ongehoorzaamheid; insubordinatie; opstandigheid |
futeiki-不定期 | onregelmatigheid |
futeisai-不体裁 | onfatsoenlijke [onappetijtelijke] vertoning; ongepastheid; onbetamelijkheid |
futeki-不敵 | (buitengewone) moed [dapperheid] |
futeki-不適 | ongeschiktheid; het ongeschikt zijn |
futekitō-不適当 | ontoereikendheid; ongeschiktheid |
futōfukutsu-不撓不屈 | eigenzinnigheid; onverzettelijkheid; hardnekkigheid |
futōgō-不等号 | (wiskunde) ongelijkheidsteken (<, kleiner-dan-teken, of >, groter-dan-teken) |
futōitsu-不統一 | disharmonie; wanorde; ongeregeldheid; verdeeldheid |
futokoro-懐 | reikwijdte (van borst tot hand) |
futokoro-懐 | gebied omringd door bergen; een veilige [beschutte] plek |
futokorode-懐手 | ledigheid; het nietsdoen |
futoku-不徳 | zedeloosheid; verdorvenheid; gebrek aan deugdzaamheid |
futoku-婦徳 | vrouwelijke deugd [verdienste; deugdzaamheid] |
futokugi-不徳義 | immoraliteit; oneerlijkheid; onoprechtheid |
futōmei-不透明 | ondoorzichtigheid; ondoorschijnendheid |
fuwa-不和 | onenigheid; verdeeldheid; tweedracht |
fuyō-不要 | (in) onbruik; niet in zwang; nutteloosheid |
fuyujitaku-冬支度 | voorbereidingen voor de winter |
fuyusaku-冬作 | wintergewassen (groeien in de winter, en worden geoogst in de lente of zomer) |
fuzakeru-ふざける | grappen [plezier] maken; ronddartelen; gek doen; geintjes uithalen |
fuzei-風情 | (in combinatie met een zelfst.naamwoord) in de hoedanigheid van; zoals |
fuzen-不全 | ontoereikendheid; onvolledigheid; incompleet zijn |
fuzoroi-不揃い | onregelmatigheid; ongelijkheid; oneffenheid |
fu'itchi-不一致 | onenigheid; verschil; inconsistentie; tegenstrijdigheid |
ga-我 | ego; het zelf; het eigen wezen |
ga-我 | (boeddh.) koppigheid; eigenzinnigheid |
gachi-勝ち | (als suffix achter zelfst.naamwoorden of de renyōkeivorm van werkwoorden) de neiging hebben om; iets frequent [vaak] doen |
gachi-雅致 | kunstvaardigheid; goede smaak; elegantie; verfijning |
gaden'insui-我田引水 | zijn eigen belangen nastreven; iets doen uit eigenbelang; het eigen belang vooropstellen |
gādo-ガード | bewaking; beveiliging |
gahō-画報 | rijk geïllustreerd tijdschrift of boek |
gai-崖 | (in kanji combinaties) klif; steile rotswand |
gaibufusai-外部負債 | externe aansprakelijkheid |
gaichūkakō-外注加工 | iets elders laten produceren (buiten de eigen firma; out-house) |
gaidansu-ガイダンス | begeleiding |
gaido-ガイド | gids; leidsman; reisleider; raadgever |
gaido-ガイド | (reis)gids; handleiding |
gaidorain-ガイドライン | richtlijn; leidraad; richtsnoer |
gaidowei・shisutemu-ガイドウェイ・システム | geleidingssysteem (autobus) |
gaien-外延 | uitbreiding; (verdere) duiding |
gaien-外苑 | buitentuin (van shintō schrijn, tempel of paleis) |
gaihanboshi-外反母趾 | hallux valgus (een grote teen die scheefgegroeid is) |
gaijintōrokushō-外人登録証 | ID-kaart [identiteitsbewijs] voor buitenlanders |
gaijūnaigō-外柔内剛 | uiterlijk vriendelijk lijken, maar van binnen keihard zijn |
gaika-外貨 | geïmporteerde goederen |
gaikan-外患 | problemen met het buitenland; druk [dreiging] van buitenaf [van het buitenland] |
gaikokuryokō-外国旅行 | reis naar het buitenland |
gaimai-外米 | niet-Japanse rijst; (in Japan geïmporteerde) buitenlandse rijst |
gairai-外来 | buitenlands [vreemd; geïmporteerd; van buiten] zijn |
gaiyū-外憂 | problemen met het buitenland; druk [dreiging] van buitenaf [van het buitenland] |
gaiyū-外遊 | het reizen naar het buitenland; buitenlandse reis |
gaizen-慨然 | vastbeslotenheid; standvastigheid |
gaizensei-蓋然性 | waarschijnlijkheid |
gake-崖 | klif; steile rotswand |
gaki-餓鬼 | (kleinerend) deugniet; snotaap; rotkind; blaag; snotneus; kwajongen; halfwas |
gakidaishō-ガキ大将 | snotaap generaal; kinderbende leider; kind dat de buurt terroriseert |
gakka-学科 | faculteit; studieafdeling |
gakkatsu-学活 | klassenactiviteit |
gakki-学期 | (school; universiteit) lesblok; collegeperiode; semester |
gakkōkyōiku-学校教育 | (school)opleiding; scholing |
gakkyūbunko-学級文庫 | (kleine) bibliotheek in een leslokaal (m.n. vanaf basisschool) |
gakkyūkatsudō-学級活動 | klassenactiviteit |
gakubatsu-学閥 | (hechte) groep [kliek] van (oud)klasgenoten (van school of universiteit) |
gakubu-学部 | faculteit (van de universiteit) |
gakuchi-学知 | kennis en wijsheid |
gakuchō-学長 | president [rector magnificus] van een universiteit [Hogeschool] |
gakudan-楽団 | band; (klein) orkest |
gakudō-学童 | schoolkind; schooljongen; schoolmeisje |
gakujutsu-学術 | wetenschap; (wetenschappelijke) kennis; geleerdheid |
gakumenkingaku-額面金額 | nominaal bedrag; nominale hoeveelheid |
gakumon-学問 | kennis; geleerdheid |
gakunai-学内 | binnen de school [universiteit] |
gakurekishakai-学歴社会 | academische meritocratie, een samenleving waarin het opleidingsniveau een van de belangrijkste criteria is voor het bepalen van de sociale status |
gakuryō-学寮 | (Heian periode) verblijfhuis voor ambtenaren in opleiding |
gakuryoku-学力 | wetenschappelijke bekwaamheid [prestaties]; leervaardigheid |
gakusai-学才 | studievaardigheid; wetenschappelijk talent |
gakushi-学資 | schooluitgaven; opleidingsfonds |
gakushiki-学識 | wetenschappelijke kennis; geleerdheid |
gamushara-がむしゃら | roekeloosheid; onbezonnenheid |
ganko-頑固 | hardnekkigheid; koppigheid; halsstarrigheid; eigenwijsheid |
ganko-頑固 | hardnekkigheid; langdurigheid |
gannen-元年 | het eerste jaar van een nieuwe keizer periode |
ganriki-眼力 | inzicht; kijk; visie; scherpzinnigheid; inschattingsvermogen |
ganryoku-眼力 | inzicht; kijk; visie; scherpzinnigheid; inschattingsvermogen |
ganseihirō-眼精疲労 | vermoeidheid van de ogen |
ganshiki-眼識 | inzicht; scherpzinnigheid; onderscheidingsvermogen |
ganshō-岩床 | (plaat; laag) gesteente; lei; rotsblad |
ganshō-岩漿 | magma (vloeibaar gesteente) |
ganshoku-顔色 | huidkleur; gelaatskleur; teint |
ganshū-含羞 | verlegenheid; schroom |
gappori-がっぽり | een grote hoeveelheid; massa; bundel; pak; stapel |
gara-がら | slechte kwaliteit (hout)kool |
garakuta-がらくた | snuisterijen; prullen; allerlei spullen; rommel |
garandō-伽藍堂 | hal (in een tempel) gewijd aan de tempelgodheid |
garēsen-ガレー船 | galei (schip) |
gari-我利 | eigenbelang |
garyū-我流 | eigen (autodidactische) methode [stijl; manier] |
gasa-がさ | (in eigen jargon van de politie) huiszoeking |
gashinshōtan-臥薪嘗胆 | doorzettingsvermogen; vastberadenheid; uiterste pogingen om het doel te bereiken |
gasō-画僧 | schilder-priester (m.n. van door Zen geïnspireerde inkt-schilderijen) |
gasueki-ガス液 | vloeibaar gas |
gasukan-ガス管 | gaspijp; gasleiding |
gatai-難い | (gebruikt als suffix) moeilijk (te doen) zijn |
gausu-ガウス | gauss (eenheid van magnetische fluxdichtheid; genoemd naar Carl Friedrich Gauss) |
gebon-下品 | gemeenheid; laagheid; vulgariteit |
gēderunofukanzenseiteiri-ゲーデルの不完全性定理 | onvolledigheidsstellingen van Gödel |
gego-解悟 | (boeddh.) de opheffing van dwalingen, en de verlichting tot de (universele, ultieme) waarheid |
gehin-下品 | ruwheid; onbeschaamdheid; platvloersheid |
gei-芸 | kundigheid; vaardigheid; artistiek talent |
geigi-芸妓 | vrouwelijke entertainer bij een banket; geisha |
gein-ゲイン | (elektriciteit) versterkingsfactor |
geisha-芸者 | geisha |
gejin-外陣 | buitenste hal [gebedsplaats] van een tempel [schrijn; heiligdom] |
gejō-下乗 | verbod om te paard [in een voertuig] het terrein van een tempel [schrijn; heiligdom] op te gaan |
gejo-下女 | keukenmeid; keukenmeisje; dienstmeid; dienstmeisje |
gejun-下旬 | de laatste tien dagen van de maand; het einde van de maand |
gekirin-逆鱗 | toorn [woede; gramschap] van een keizer [koning; hogere in rang] |
gekiryo-逆旅 | reis |
gekkō-激昂 | opvliegendheid; razernij; grote opwinding |
gekō-下向 | terugkeer na een bezoek aan een heiligdom [tempel] |
gekū-外宮 | de buitenste schrijn van het Ise Jingu heiligdom (Mie-prefectuur) gewijd aan Toyouke no ōmikami (god van landbouw en industrie) |
gemainshafuto-ゲマインシャフト | (sociologie) Gemeinschaft (een samenleving met sterke affectieve bindingen en saamhorigheid) |
gēmusetto-ゲームセット | (game set and match) einde van de wedstrijd (tennis) |
gen-厳 | strengheid; striktheid; precisie; nauwkeurigheid |
gen-減 | verkleining; vermindering; afname |
genbakatsudō-現場活動 | politie aanwezigheid en preventieve acties ter plaatse |
gendansuru-厳談する | iemand streng toespreken; (bij iemand) protesteren; een antwoord eisen |
gengō-元号 | (keizerlijke) regeringsperiode [tijdperk] |
gengyō-現業 | werk ter plaatse; werken op locatie (i.t.t. op het eigen kantoor) |
genjitsu-現実 | realiteit; werkelijkheid |
genjitsukan-現実感 | gevoel voor realiteit; realiteitszin |
genjū-厳重 | strengheid; onbuigzaamheid; onverbiddelijkheid |
genkai-厳戒 | nauwgezette uitkijk; strikte waakzaamheid |
genki-元気 | gezondheid; energie; kracht; vitaliteit |
genkoku-原告 | aanklager; eiser |
genmitsu-厳密 | striktheid; nauwkeurigheid; precisie |
genni-現に | eigenlijk; in feite |
genpei-源平 | de Genji en de Heike clans; de Minamoto en de Taira clans |
gensei-厳正 | precisie; striktheid; strengheid; oprechtheid |
genshiryokuanzenhoanin-原子力安全保安院 | Agentschap voor Nucleaire en Industriële Veiligheid; NISA (Nuclear and Industrial Safety Agency) |
gensoku-減速 | deceleratie; snelheidsvermindering; vaartvermindering; vertraging; afremming |
gensūbunretsu-減数分裂 | meiose; reductiedeling (biologie) |
gensui-減衰 | (geleidelijke) afname; demping; afzwakking |
gentaku-玄沢 | goedheid van een keizer [heilige]; keizerlijke deugdzaamheid |
genzōeki-現像液 | ontwikkelaar; ontwikkel(vloei)stof (fotografie) |
gerō-下﨟 | een priester [monnik] met lage rang (en weinig ervaring) |
gerō-下﨟 | een laaggeplaatste persoon met weinig status (en weinig ervaring) |
gesha-下車 | het uitstappen (uit trein, bus, e.d.) |
geshi-夏至 | één van de 24 seizoenen van de oude maankalender, wanneer de zon staat op 90 graden (geografische) lengte; tegenwoordig is dat 22 juni; zonnewende |
geshutapo-ゲシュタポ | Gestapo (Geheime Staatspolitie in Nazi-Duitsland) |
getsuyōbyō-月曜病 | maandagziekte (moeite om na het vrije weekend weer aan het werk te gaan) |
gezerushafuto-ゲゼルシャフト | (sociologie) Gesellschaft; winstmaatschappij (een samenleving gebaseerd op eigenbelang) |
gē・pē・ū-ゲー・ペー・ウー | Russische Staats Politieke Administratie, de geheime politie (GPU: Gosudarstvennoe politicheskoe upravlenie) |
gi-伎 | vakmanschap; vaardigheid |
gigi-疑義 | twijfel; onzekerheid |
gigu-ギグ | giek (een lichte snelle sloep; roei- of zeilboot) |
gijidō-議事堂 | overheidsgebouw; congresgebouw |
gijutsu-技術 | vakmanschap; een kunst; techniek; bekwaamheid; vaardigheid; kundigheid |
gikei-偽計 | een plan om anderen te misleiden; list |
giki-義旗 | de vlag [het vaandel] (in de strijd) voor rechtvaardigheid |
giki-義気 | rechtvaardigheidsgevoel; ridderlijkheid |
gikō-技巧 | vakmanschap; (technische) vaardigheid [kunde]; techniek |
giku-疑懼 | bezorgdheid; ongerustheid; vrees |
gimon-疑問 | twijfel; onzekerheid |
gimu-義務 | plicht; verplichting; verantwoordelijkheid |
gimuzukeru-義務づける | verplicht maken [stellen]; vereisen |
gingamu-ギンガム | gingang (een in een effen binding geweven middelzware stof; Maleis: genggang) |
ginjō-吟醸 | ginjō-sake (sake van hoge kwaliteit) |
girei-儀礼 | beleefdheid; etiquette |
giretsu-義烈 | heldhaftigheid; heldenmoed; sterk rechtvaardigheidsgevoel |
giridate-義理立て | Iets dat men doet uit beleefdheid [plichtsbesef]; plichtpleging; verplichting |
giryō-技量 | vaardigheid; bekwaamheid; vermogen |
giryō-議了 | het afronden [beëindigen] van een discussie [debat] |
giryōsuru-議了する | een discussie [debat] afronden [beëindigen] |
gisei-擬制 | wettelijke [juridische] fictie (aanname ter wille van een pleidooi) |
gishiki-儀式 | ceremonie; ritueel; plechtigheid |
gizen-偽善 | hypocrisie; huichelarij; schijnheiligheid |
go-御 | erend voorvoegsel, uit beleefdheid toegevoegd aan woorden m.b.t. mensen of waardevolle voorwerpen |
gobi-語尾 | woordeinde; zinseinde |
gobusata-御無沙汰 | langdurige afwezigheid van communicatie; iemand lange tijd niet bezoeken of schrijven |
gōdō-合同 | combinatie; eenheid; associatie; fusie |
godō-悟道 | het pad naar [het bereiken van] spirituele verlichting (boeddh.) |
goeikan-護衛艦 | korvet; escorteschip (licht oorlogsschip ter begeleiding van konvooien) |
gōfuku-剛腹 | gulheid; grootmoedigheid; vrijgevigheid |
gōgan-傲岸 | arrogantie; verwaandheid; hoogmoed |
gogatsu-五月 | mei (de 5de maand) |
gogatsubyō-五月病 | voorjaarsmoeheid; depressie in mei (m.n. na een nieuwe baan of opleiding, die in april is gestart) |
gogatsuningyō-五月人形 | een (samoerai) pop die wordt uitgestald in mei ter gelegenheid van het kinderfestival van jongens |
gohasan-御破算 | het helemaal opnieuw beginnen; beginnen met een schone lei; teruggaan naar af |
gōhō-合法 | wettigheid; legitimiteit; rechtmatigheid; conform de wet |
gōhō-豪放 | stoutmoedigheid |
gōin-強引 | opdringerigheid; dwingend gedrag; onderdrukking |
goisshin-御一新 | (oude naam voor) de Meiji-restauratie |
gōjō-強情 | koppigheid; eigenzinnigheid; onverzettelijkheid |
gokansei-互換性 | uitwisselbaarheid; compatibiliteit (computerterm) |
gokei-互恵 | wederkerigheid |
gokigenyō-御機嫌よう | (begroeting bij een ontmoeting of afscheid) hallo; hoe gaat het?; tot ziens; tot kijk; groetjes; succes! |
gokoku-護国 | landsverdediging; de verdediging van je (eigen) land |
goku-極 | topkwaliteit; eerste klas |
gokubi-極微 | uiterst [microscopisch] klein zijn |
gokubi-極微 | geheime leer; verborgen mysterie |
gokudō-極道 | slechtheid; verdorvenheid; zondigheid; kwade levensweg; het slechte pad |
gokudō-極道 | losbandigheid |
gokuhin-極貧 | bittere armoede; ontbering(en); behoeftigheid; nooddruft |
gomakasu-ごまかす | bedriegen; vervalsen; misleiden; oplichten |
gomakasu-ごまかす | (geld) verduisteren [in eigen zak steken] |
gōmanburei-傲慢無礼 | onbeschaamdheid; hoogmoed; brutaliteit |
gomashio-胡麻塩 | een smaakmaker uit de Japanse keuken gemaakt van fijngemalen sesamzaad en een kleine hoeveelheid zout |
gomasuri-胡麻擂り | vleierij; hielenlikkerij; stroopsmeerderij |
gomasuri-胡麻擂り | vleier; hielenlikker; slijmerd |
gōmatsu-毫末 | hele kleine [geringe] hoeveelheid |
gomatsu-語末 | woordeinde; woorduitgang; (woord)vervoeging |
gomuami-ゴム編み | (breiwerk) ribbelsteek; patentsteek |
gonan-御難 | ongeluk; ramp(spoed); calamiteit |
gonen-御念 | zorg; aandacht; oplettendheid; overweging |
goneru-ごねる | klagen; moeilijk doen over; een probleem maken van |
gongenzukuri-権現造り | een shinto heiligdom waarbij het hoofdgebouw en de hal voor erediensten verbonden zijn door een overdekte gang |
goninbayashi-五人囃子 | vijf hofmuzikantenpoppen, uitgestald tijdens het meisjesfestival (op 3 maart) |
gonyū-悟入 | het bereiken van de Verlichting (Boeddhisme) |
gōon-号音 | geluidssignaal; geluidssein (via een tempelbel, luidklok, grote trommel, trompet, etc.) |
gorimuchū-五里霧中 | radeloosheid; verbijsterd [in de war; verdwaald; de kluts kwijt] zijn |
gōruden・awā-ゴールデン・アワー | primetime (tijd met de grootste luister- of kijkdichtheid van radio of tv) |
gōruden・taimu-ゴールデン・タイム | (lett. gouden tijd) primetime (zendtijd met de grootste kijk -en luisterdichtheid op tv of radio) |
gōruden・wīku-ゴールデン・ウィーク | Golden Week, jaarlijkse vakantieperiode in Japan in mei |
gōryū-合流 | samenvloeiing (van rivieren e.d.) |
gosai-後妻 | (iemands) tweede vrouw (na overlijden of scheiding van zijn eerste vrouw) |
gōsei-剛性 | (mate van) stijfheid; hardheid; rigiditeit |
gosekku-五節句 | de vijf grote festivals (7 januari, 3 maart, 5 mei, 7 juli en 9 september) |
gōsha-豪奢 | luxe; pracht; extravagantie; weelderigheid |
gōshi-合祀 | de verering van twee of meer goden in een shinto heiligdom [schrijn] |
gōshi-合祀 | de verering van eenzelfde god in meerdere shinto heiligdommen [schrijnen] |
goshin-五辛 | de 5 soorten groenten met een sterke smaak (knoflook, ui, lenteuitjes, prei en bieslook) |
goshintō-御神灯 | lantaarn als geluksbrenger opgehangen bij huizen van artiesten, geisha's e.d. |
gosō-護送 | escorte (gewapende begeleiding) |
gōteki-号笛 | hoorn; sirene; toeter; seinfluit |
gotoobi-五十日 | dagen van de maand eindigend op 5 of 0 |
goyōhajime-御用始め | de hervatting [heropening] van de overheidsdiensten in het nieuwe jaar (meestal op 4 jan.) |
gōyoku-強欲 | hebzucht; gierigheid |
goyōosame-御用納め | eindejaarsluiting van de overheidsdiensten (meestal 28 dec.) |
gōzen-轟然 | een daverend [donderend] geluid (zoals van een explosie of een langs denderende truck of trein) |
guchoku-愚直 | simpele [ongecompliceerde] eerlijkheid [openhartigheid] |
guhō-弘法 | het verspreiden van de boeddhistische leer |
gūji-宮司 | hoofd priester van een shinto-heiligdom |
gukei-愚兄 | (bescheiden term voor je eigen) oudere broer |
gūkyo-寓居 | (bescheiden term voor je eigen) woonplaats |
gumai-愚昧 | dwaasheid; domheid |
gunbi-軍備 | bewapening; oorlogsvoorbereiding |
gunkei-群形 | allerlei vormen; veelheid aan vormen |
gunkō-郡公 | (Jin [Chin] periode, China) koning van een klein koninkrijk |
guntō-群島 | eilandengroep; archipel |
guradēshon-グラデーション | geleidelijke overgang [verandering] |
gurando-グランド | grond; (sport)terrein |
gurasunosuchi-グラスノスチ | glasnost (Sovjetbeleid van openheid in de jaren tachtig) |
guraundo-グラウンド | (sport)terrein |
gurauto-グラウト | pleisterkalk; voegspecie; mortel |
gurekorōman-グレコローマン | Grieks-Romeins worstelen |
gureko・rōman・sutairu-グレコ・ローマン・スタイル | Griek-Romeinse stijl (worstelen) |
guretsu-愚劣 | dwaasheid; domheid |
gurē・karā-グレー・カラー | grijze boorden; arbeiders in technische beroepen |
gurīnhausu-グリーンハウス | kas; broeikas |
gurīnhausu・ifekuto-グリーンハウス・イフェクト | broeikaseffect |
gurīn・berē-グリーン・ベレー | commando (soldaat); speciale (militaire) eenheid |
gurō・ranpu-グロー・ランプ | gloeilamp |
guruten-グルテン | gluten (eiwitten in graan) |
gūsaku-偶作 | een werkstuk dat toevallig tot stand komt; een geïmproviseerd stuk |
gusaku-愚策 | (bescheiden taalgebruik) mijn slechte plan [tactiek] |
gusetsu-愚説 | (naar) mijn bescheiden mening |
gusoku-具足 | volledigheid; compleetheid |
gūyū-偶有 | toevallige eigenschap; bij toeval een bepaalde eigenschap [vaardigheid] hebben |
guyū-具有 | voorzien van; voorbereid op; met aanleg voor |
gūyūsei-偶有性 | toevallige eigenschap; bij toeval een bepaalde eigenschap [vaardigheid] hebben |
gyakuen-逆縁 | slechte daad die iemand uiteindelijk tot de Boeddhistische leer leidt |
gyakuen-逆縁 | een oudere die begrafenisdienst voor een jong familielid leidt |
gyakutai-虐待 | slechte [wrede] behandeling; mishandeling; wreedheid |
gyappu-ギャップ | verschil; ongelijkheid; discrepantie |
gyarappuyoronchōsa-ギャラップ世論調査 | galuppoll (methode voor het peilen van de publieke opinie, bedacht door George Horace Gallup in 1935) |
gyaru-ギャル | meisje; jonge vrouw |
gyoen-御苑 | keizerlijke tuin [park] |
gyōkō-行幸 | keizerlijk bezoek; keizerlijke aanwezigheid (bij) |
gyokudai-玉代 | tarief voor het optreden [de diensten] van een geisha |
gyokuho-玉歩 | (beleefde term voor wandelen, lopen) (keizerlijke) wandeling; het wandelen [lopen] van een keizer [keizerin] |
gyokuon-玉音 | de stem van de keizer |
gyokuro-玉露 | groene thee van superieure kwaliteit |
gyōmei-驍名 | een heldhaftige reputatie; beroemd om (zijn/haar) heldenmoed [heldhaftigheid] |
gyosei-御製 | gedicht [tekst] geschreven door de Keizer |
gyōseishidō-行政指導 | bestuurlijke begeleiding |
gyou-御宇 | het keizerlijk bewind; de heerschappij van de keizer |
gyoyū-御遊 | muziekopvoering voor het keizerlijk hof |
gyoza-御座 | troon (van de keizer) |
gyōzen-凝然 | onbeweeglijkheid |
gyōzui-行水 | ablutie; rituele [ceremoniële] reiniging [wassing] |
gyūba-牛馬 | koeien en paarden |
gyūgo-牛後 | achtereinde van een rund |
gyūji-牛耳 | koeienoren |
gyūjiru-牛耳る | controleren, aanvoeren; domineren; de leiding hebben; (fig.) aan het roer staan |
gyūsha-牛舎 | koeienstal; veestal |
haba-幅 | bewegingsvrijheid; bereik |
habahiroi-幅広い | wijd; breed; ruim; uitgebreid |
habakari-憚り | angst; vrees; aarzeling; terughoudendheid |
habakarisama-憚り様 | bedankt voor de moeite, maar ... |
habikoru-蔓延る | overwoekerd [begroeid] raken |
habikoru-蔓延る | (over)woekeren; zich verspreiden; overheersen |
hachimenreirō-八面玲瓏 | volmaakte [perfecte] harmonie [helderheid; kalmte] |
hadaare-肌荒れ | droge ruwe [schilferige] huid; geïrriteerde huid; slechte [ongezonde] huid |
hadaka-裸 | naakt; naaktheid |
hadakamugi-裸麦 | hemelgerst; naaktzadige gerst (Hordeum vulgare variëteit nudum) |
hade-派手 | helderheid; opzichtigheid |
hadoron- ハドロン | (scheikunde) hadron, een subatomair deeltje dat uit quarks bestaat (de naam is afgeleid van het Griekse hadros, dat sterk betekent) |
hāfu・saizu・kamera-ハーフ・サイズ・カメラ | halfkleinbeeldcamera; half-frame camera |
hahako-母子 | (bloeiende plant) Gnaphalium affine |
hahakogusa-母子草 | (bloeiende plant) Gnaphalium affine |
hahanohi-母の日 | Moederdag (2de zondag in mei) |
hahanosa-鼻の差 | klein verschil; verschil van een neuslengte |
hahaso-柞 | konara eik [eikenboom] (Quercus serrata) |
hai-はい | ja; jazeker; ja, hoor (wordt gezegd aan het einde van een zin als extra bevestiging) |
haibanrōzeki-杯盤狼藉 | het over de tafel verspreid liggen van gebruikt serviesgoed (na een diner of banket) |
haibun-配分 | distributie; verspreiding; toewijzing |
haiden-拝殿 | een buitenste gebedshal [oratorium] van een shintō heiligdom (voor de hoofdschrijn) |
haidoropurēningu-ハイドロプレーニング | aquaplaning; watergladheid |
haidoropurēningugenshō-ハイドロプレーニング現象 | (het verschijnsel) aquaplaning; watergladheid |
haieki-廃液 | afvalvloeistof; afvalwater |
haiekikanri-廃液管理 | het beheer [beheersen] van afvalvloeistoffen |
haietsu-拝謁 | een audiëntie (b.v. bij de keizer) |
haifuki-灰吹き | een bamboebuis waarin as en sigarettenpeuken gescheiden worden (door blazen) |
haigaku-廃学 | studiebeëindiging zonder einddiploma; voortijdig stoppen met school of studie |
haihan-背反 | tegenstrijdigheid |
haihan-背反 | weerspannigheid; opstandigheid |
haihanchiken-廃藩置県 | administratieve hervorming van het Japanse staatsbestuur in 1871 (overgang van feodaal clan-systeem naar prefecturen onder centraal overheidsgezag) |
haiiro-灰色 | verdacht; duister; geheimzinnig |
haiishi-配位子 | ligand (scheikunde) |
haikyō-背教 | apostasie; afvalligheid van het geloof; geloofsverzaking |
hairan-排卵 | ovulatie; eisprong |
hairu-入る | geïnstalleerd worden; (ergens) in zitten [ingekomen zijn]; een inhoud hebben (van); bevatten |
hairyo-配慮 | overweging; zorg; aandacht; bezorgdheid; toewijding |
haisetsu-排泄 | uitscheiding |
haisetsukikan-排泄器官 | uitscheidingsorgaan |
haishi-廃止 | afschaffing; beëindiging; onbruik |
haishisuru-廃止する | afschaffen; stoppen [niet doorgaan] met; beëindigen |
haishutsu-排出 | ontlading; uitscheiding; emissie; uitstoot |
haishutsuryō-排出量 | hoeveelheid uitstoot; emissiegehalte |
haishutsusuru-排出する | uitstoten; afscheiden; ontladen |
haitoku-背徳 | corruptie; zedeloosheid |
haiwē・hipunōshisu-ハイウェー・ヒプノーシス | polderblindheid (verminderde opmerkzaamheid in het verkeer veroorzaakt door een afwezigheid van externe prikkels) |
hai・supīdo-ハイ・スピード | met hoge snelheid |
hajiki-土師器 | Japans Haji aardewerk [keramiek] (werd geproduceerd in de Kofun-, Nara- en Heian-perioden) |
hajimeru-始める | (gevoegd achter de renyōkei van een ander ww.) beginnen te...; gaan... |
hajishirazu-恥知らず | schaamteloosheid; zonder schaamte zijn; geen schaamte kennen |
hakabu-端株 | kleiner aantal aandelen dan door de handelsbeurs gespecificeerd |
hakaikatsudōbōshihō-破壊活動防止法 | Wet ter preventie van subversieve activiteiten |
hakataningyō-博多人形 | traditionele Japanse pop van klei (oorspronkelijk uit Hakata, nu deel van de stad Fukuoka) |
hakidasu-吐き出す | spuien (kritiek, etc.); uitstromen; verspreiden; verklappen; onthullen |
hakike-吐き気 | misselijk(heid) |
hakimono-履き物 | schoeisel; schoenen |
hakkyō-発狂 | het verstand verliezen; zinsverbijstering; waanzinnigheid; krankzinnigheid |
hako-箱 | treinwagon |
hakoirimusume-箱入り娘 | lievelingsdochter; (naïef) meisje dat beschermd is opgevoed |
hakoniwaryōhō-箱庭療法 | zandspeltherapie (vorm van speltherapie, met het plaatsen van allerlei figuurtjes in een doos met zand) |
hakozen-箱膳 | doos met eetgerei voor één persoon |
hakuai-博愛 | filantropie; liefdadigheid; broederschap |
hakubi-白眉 | (fig.) iets van weergaloze kwalitieit; toonbeeld |
hakuchi-白痴 | idioterie; volstrekte dwaasheid |
hakuchizu-白地図 | een blanco kaart [basiskaart] (een kaart die alleen de omtrek van landen, eilanden, etc. weergeeft, zonder plaatsnamen, e.d.) |
hakuji-白磁 | wit porselein (Blanc de Chine; Dehua porselein) |
hakumen-白面 | onervarenheid |
hakunetsudenkyū-白熱電球 | gloeilamp; peer(tje) |
hakurai-舶来 | buitenlands fabrikaat; geïmporteerd artikel |
hakuryoku-迫力 | kracht; indrukwekkendheid |
hakuseki-白皙 | witte [blanke] huidskleur [teint] |
hakushijakkō-薄志弱行 | een zwak karakter; besluiteloosheid; gebrek aan wil [ondernemersgeest] |
hamabōfū-浜防風 | plant, Glehnia littoralis (seizoenwoord voor lente) |
hamaogi-浜荻 | prachtriet [Amoer-zilvergras] dat langs het strand groeit |
hamaya-破魔矢 | een pijl ter verdrijving van kwade krachten (wordt met nieuwjaar door heiligdommen verkocht) |
hāmonī-ハーモニー | harmonie; eensgezindheid |
hamono-刃物 | snijgerei; messen; eetgerei; bestek |
han-帆 | (in kanji combinaties) zeil (van een schip) |
hana-花 | schoonheid |
hanabie-花冷え | een (korte) periode van koud weer in de lente (tijdens de bloei van de kersenbloesems) |
hanadai-花代 | vergoeding voor [betaling aan] een geisha |
hanagoyomi-花暦 | bloemen kalender (waarop de bloemen zijn gerangschikt naar bloeitijd) |
hanagumori-花曇り | bewolkt [mistig] lenteweer (tijdens de bloei van de kersenbloesems) |
hanahazukashii-花恥ずかしい | uitzonderlijk mooi (lett. zo mooi dat bloemen erdoor in verlegenheid gebracht worden) |
hanakaze-鼻風邪 | neusverkoudheid |
hanamachi-花街 | rosse buurt; wijk met restaurants, geisha's en bordelen |
hanamagari-鼻曲がり | mannelijke zalm met een uitpuilende snuit tijdens het voortplantingsseizoen |
hanamatsuri-花祭り | bloemenfestival in het Kitashitara-district, in de prefectuur Aichi (aan het einde van het jaar tot nieuwjaar) |
hanami-花実 | naam [reputatie] en [werkelijkheid]; uiterlijk en innerlijk |
hanami-花見 | (lett. bloemen kijken) Japanse traditie om in de lente gezamenlijk de (voorbijgaande) schoonheid van de kersen- en pruimenbloesems te gaan bewonderen |
hanamono-花物 | bloeiende plant |
hanappashi-鼻っぱし | strijdlustigheid; strijdvaardigheid, competitieve geest; vechtlust |
hanappashira-鼻っ柱 | strijdlustigheid; strijdvaardigheid, competitieve geest; vechtlust |
hanarebanare-離れ離れ | apart; gescheiden; uit elkaar; verspreid |
hanarejima-離れ島 | een afgelegen eiland |
hanareru-離れる | gescheiden worden [weg zijn] (van) |
hanashi-話 | reden(en); feit(en); begrip |
hanbetsu-判別 | onderscheiding; het onderscheiden |
hanbunjokurei-繁文縟礼 | bureaucratische formaliteiten [regels]; administratieve rompslomp |
hanburu-ハンブル | bescheiden; nederig; gedwee |
hanchō-班長 | groepsleider; teamleider |
handai-飯台 | doos met eetgerei voor één persoon |
handanchūshi-判断中止 | epoche (filosofie, opschorting van oordeel over de werkelijkheid) |
handikurafuto-ハンディクラフト | handwerk; handvaardigheid; ambacht |
handī・konpyūtā-ハンディー・コンピューター | kleine computers (zoals PDA's en kleine laptops) |
handobukku-ハンドブック | handleiding; gids |
handōtai-半導体 | halfgeleider; semiconductor |
hanemūn-ハネムーン | huwelijksreis |
hanemūn・bebī-ハネムーン・ベビー | kind dat is verwekt tijdens de huwelijksreis |
haneru-撥ねる | afwijzen; uitwijzen; weigeren; elimineren |
haneru-跳ねる | springen; opspringen; stuiteren (van een bal); steigeren (van een paard) |
haneru-跳ねる | (van een voorstelling) eindigen; klaar zijn |
hanetsukeru-撥ねつける | weigeren; afwijzen; afweren |
hanikami-はにかみ | verlegenheid |
haniwa-埴輪 | (oudheid) terracotta beelden (bij grafheuvels) |
hankan-反感 | antipathie; afkeer; aversie; vijandigheid |
hanketsurikon-判決離婚 | echtscheidingsvonnis; echtscheidingsbeschikking |
hankō-反抗 | opstand; weerstand; verzet; insubordinatie; ongehoorzaamheid |
hankō-犯行 | misdrijf; strafbaar feit; delict |
hankō-藩侯 | (feodale) leenheer; hoofd van een domein [clan] |
hankō-藩校 | (Edo periode) school van een domein [han] (voor hoger onderwijs) |
hankōki-反抗期 | opstandige fase [periode] (b.v. tijdens de puberteit) |
hankotsu-反骨 | opstandigheid; rebelse houding |
hankyū-半弓 | een kleine boog (waarmee je ook zittend kunt schieten) |
hanmai-飯米 | (consumptie)rijst; rijst (voor het bereiden van maaltijden) |
hanmo-繁茂 | weelderige (planten)groei; woekering (van onkruid) |
hanpo-半帆 | zeil dat maar voor de helft is opgetrokken vanaf het dek |
hanpu-帆布 | canvas; zeildoek |
hansekihōkan-版籍奉還 | teruggave van grondgebied en bewoners van de daimyo aan de keizer |
hansen-帆船 | zeilboot; zeilschip; windjammer |
hansenbyō-ハンセン病 | (ziekte van Hansen) lepra; melaatsheid |
hanshazai-反射材 | reflecterend materiaal [reflecterende producten] (voor verkeersveiligheid) |
hanshinron-汎神論 | pantheïsme (filosofische leer) |
hanshokuki-繁殖期 | broedseizoen |
hanten-半纏 | (afk. voor) livrei jas |
hantō-半島 | schiereiland |
hantoki-半時 | (vroeger, in oude eenheid van tijd, een half uur) nu ca. een uur |
hantōmei-半透明 | doorschijnendheid; semitransperantie |
hantōsei-半透性 | semipermeabiliteit |
hanzaijijitsu-犯罪事実 | feiten omtrent de overtreding [het misdrijf] |
hanzatsu-繁雑 | ingewikkeld [moeilijk; gecompliceerd] zijn |
han'eisuru-反映する | beïnvloeden |
han'eisuru-繁栄する | floreren; bloeien; gedijen; welvarend zijn |
han'i-範囲 | gebied; domein; begrenzing; bereik; invloedssfeer |
han'in'yō-半陰陽 | tweeslachtigheid; hermafroditisme |
happōbijin-八方美人 | opvallende schoonheid; onberispelijke mooie vrouw |
happyōkai-発表会 | een school concert [recital]; een gelegenheid waarbij een reeks uitvoeringen of bevindingen openbaar wordt gemaakt |
hapuningu-ハプニング | geïmproviseerde manisfestatie; spontane kunstactiviteit |
haraguai-腹具合 | de conditie [gesteldheid] van de ingewanden |
harai-祓い | rituele reiniging; exorcisme; duiveluitdrijving |
haranbanjō-波瀾万丈 | wisselvalligheid; stormachtigheid; met veel ups en downs |
hārā・dābī-ハーラー・ダービー | (honkbal) de strijd om de werper met de meeste overwinningen in het seizoen te worden |
hare-晴れ | gala (kostuum); een prachtig uitziende verschijning (bij een formele gelegenheid) |
harenchi-破廉恥 | schaamteloosheid |
haresugata-晴れ姿 | het verschijnen tijdens een bijzondere [formele] gelegenheid |
hariai-張り合い | rivaliteit; concurrentie; competitie |
harikaeru-張り替える | opnieuw behangen [bekleden; pleisteren] |
haro-ハロ | stralenkrans; nimbus; aureool (op schilderijen van heiligen) |
harō-ハロー | stralenkrans; nimbus; aureool (op schilderijen van heiligen) |
harōwāku-ハローワーク | Hello Work, Japans-Engelse bijnaam van het Japanse Rijksarbeidsbureau |
harowīn-ハロウィーン | Halloween, feest op de avond voor Allerheiligen |
haru-張る | uitrekken; (uit)spreiden; uitsteken (arm, etc.) |
haru-張る | (tegels, pleister, lak, etc.) aanbrengen |
harunokure-春の暮 | het einde van de lente |
hasei-派生 | derivatie; afgeleide |
haseigo-派生語 | (taalkunde) derivaat; afgeleid woord |
haseisuru-派生する | afgeleid zijn (van); afkomstig zijn (van) |
hashigaki-端書き | voorwoord; proloog; inleiding |
hashikko-端っこ | uiteinde; punt |
hashiri-走り | primeur; de [het] eerste van het seizoen |
hashiru-走る | zich wenden tot; een sterke neiging hebben tot; zich storten in |
hashiru-走る | (van vloeistoffen) stromen [spuiten] uit |
hashitagane-端金 | kleingeld; wisselgeld; armzalig klein bedrag; schijntje |
hassha-発車 | het vertrek (van een trein, etc.) |
hasshō-発祥 | een gunstig voorteken (tijdens de troonbestijging van een keizer) |
hasshō-発祥 | de geboorte van een keizer [vorst e.d.] |
hassui-撥水 | waterafstotendheid |
hassuru-ハッスル | bedrijvigheid; drukte |
hasu-蓮 | Heilige lotus; Indische lotus (Nelumbo nucifera) |
hatafuri-旗振り | initiatiefnemer; campagneleider |
hatafuriyaku-旗振り役 | initiatiefnemer; campagneleider |
hatagashira-旗頭 | leider; baas; hoofd |
hatago-旅籠 | (Edo-periode) mand [kist] met het voedsel voor de paarden op reis |
hatago-旅籠 | (Edo-periode) mand met etenswaren op reis |
hataraki-働き | werk; arbeid |
hataraki-働き | loon [inkomen] uit arbeid |
hatarakikakeru-働きかける | het initiatief nemen; beïnvloeden; een beroep doen (op) |
hatasashimono-旗指物 | een kleine standaard met vlag, die vroeger door Japanse samoerai op de achterkant van het harnas werd gedragen tijdens het gevecht |
hatasu-果たす | bezoeken van een tempel of heiligdom ter dankbetuiging |
hatchūryō-発注量 | te bestellen hoeveelheid; bestelhoeveelheid |
hate-果て | einde; eindpunt; slotfase |
haterumajima-波照間島 | Hateruma (een eiland van Okinawa) |
hateshi-果てし | einde; limiet |
hateshinai-果てしない | zonder einde; eindeloos |
hatoninaru-ハトになる | in vrijheid stellen; vrijspreken; ontslaan van rechtsvervolging |
hatsudensho-発電所 | elektriciteitscentrale |
hatsudō-発動 | beweging; tenuitvoeringbrenging; uitoefening; activiteit |
hatsugatsuo-初鰹 | de eerste bonito (vis) van het (zomer)seizoen |
hatsuhana-初花 | de eerste bloei |
hatsumago-初孫 | eerste kleinkind |
hatsumōde-初詣で | het eerste bezoek aan een heiligdom in het nieuwe jaar |
hatsumono-初物 | de eerste oogst (b.v. graan, fruit, vis, etc.) van het seizoen |
hatsumonogui-初物食い | een voorkeur voor de eerste oogst [producten] van het seizoen; iemand met een voorkeur voor de eerste oogst [producten] van het seizoen |
hatsunari-初生り | de eerste vruchten van het seizoen |
hatsunori-初乗り | de eerste rit (paard, auto, trein, etc.) in het nieuwe jaar |
hatsunoriunchin-初乗り運賃 | de prijs voor het basistarief voor openbaar vervoer (bus, trein of taxi) |
hatsushimo-初霜 | de eerste vorst (van het seizoen) |
hatsuyuki-初雪 | de eerste sneeuw (van het seizoen); eerste sneeuwval |
hatsuzekku-初節句 | (de viering van) het eerste jongens- [meisjes-] festival van een baby |
hattatsu-発達 | ontwikkeling; groei; vooruitgang; rijping |
hattatsukasokugenshō-発達加速現象 | het fenomeen van groeiversnelling door externe factoren; versnelde lichamelijke ontwikkeling |
hattatsusuru-発達する | groeien; ontwikkelen; rijpen |
hatten-発展 | uitbreiding |
hatten-発展 | ontwikkeling; evolutie; groei; vooruitgang |
hatten-発展 | de ontwikkeling in de relatie (tussen man en vrouw); een losbandig leven leiden; een actief sex leven hebben |
hattensei-発展性 | (toekomstige) uitbreidingsmogelijkheid |
hattensuru-発展する | zich uitbreiden; (zich) ontwikkelen; groeien; vooruitgaan |
hautsū-ハウツー | hoe te (doen); op welke manier; handleiding |
hayaben-早弁 | eten voor de eigenlijke lunchtijd (bij scholieren vooral, om een langere middagpauze te hebben) |
hayabune-早船 | snelle roeiboot |
hayabune-早船 | (door galei-roeiers voortgestuwde) oorlogsboot |
hayakuchikotoba-早口言葉 | moeilijk uit te spreken woord [zin] |
hayamaki-早蒔き | vroeg (in het seizoen) zaaien |
hayashi-囃子 | muzikale begeleiding bij een toneelstuk (zoals Nō en Kabuki) |
hayasu-生やす | laten groeien; kweken; cultiveren |
hayatemawashi-早手回し | vroege voorbereiding(en) |
hayato-隼人 | (hist.) volkstam in Zuid Kyushu (die verzet pleegde tegen de Yamato regering van de keizer) |
hayazaki-早咲き | vroege bloei |
hayazaki-早咲き | vroegbloeier |
hebī-ヘビー | ernstig; hevig; moeilijk |
hebiichigo-蛇苺 | sieraardbei (Duchesnea) |
hedate-隔て | verschil; onderscheid |
hedateru-隔てる | scheiden; verdelen |
heddo-ヘッド | hoofd; leidinggevende; leider |
heddo-ヘッド | kop; punt; uiteinde |
hei-塀 | hek; schutting; muur; omheining |
heianjidai-平安時代 | de Heian-periode (794-1185) |
heibi-兵備 | voorbereiding op een oorlog |
heichi-平地 | vlakte; vlak land; vlak terrein |
heiden-幣殿 | offerhal tussen de gebedshal en het hoofdschrijn (van een shintō heiligdom) |
heigo-平語 | (afk. voor) Heike Monogatari |
heijun-平準 | niveau; peil |
heika-平価 | pari; pariteit; referentiewaarde |
heika-陛下 | Zijne [Hare; Uwe] Majesteit |
heike-平家 | de Heike [Taira] familie [clan] |
heikemonogatari-平家物語 | het verhaal [de geschiedenis] van de Heike clan |
heiki-平気 | kalmte; sereniteit; zelfbeheersing |
heiki-平気 | nonchalance; onverschilligheid |
heikinsuru-平均する | het gemiddelde berekenen [halen; bereiken] |
heion-平穏 | kalmte; rust; sereniteit |
heisei-平成 | Heisei, naam van de regeringsperiode (1989-2019) van keizer Akihito (1933-) |
heiseijidai-平成時代 | de Heisei periode (1989-2019) |
heishiki-閉式 | beëindiging [afsluiting; afronding] van een ceremonie [plechtigheid] |
heisho-閉所 | (van instellingen, e.d.) het stoppen met activiteiten; totale sluiting |
heisoku-閉塞 | maatschappelijke stagnatie, onzekerheid |
heisui-平水 | gemiddeld waterpeil |
heitan-平淡 | eenvoud; bescheidenheid; lichtvaardigheid |
heiwakyūden-平和宮殿 | Vredespaleis (Den Haag) |
hekoobi-兵児帯 | soepele obi (kimono-ceintuur) voor mannen en kinderen |
hekutopasukaru-ヘクトパスカル | hectopascal (hPa = 100 pascal, eenheid van luchtdruk) |
hen-変 | vreemdheid; merkwaardigheid |
henchikurin-へんちくりん | vreemd [raar; eigenaardig; merkwaardig] zijn |
henchō-変調 | afwijking; onregelmatigheid |
hendensho-変電所 | onderstation (van elektriciteit) |
henkō-偏向 | neiging; geneigdheid; inclinatie |
henkutsu-偏屈 | koppigheid; halsstarrigheid; eigenzinnigheid; onbuigzaamheid; excentriciteit |
henkyō-偏狭 | bekrompenheid; kleingeestigheid; kortzichtigheid; intolerantie |
henni-変に | eigenaardig; vreemd; ongewoon |
henpa-偏頗 | partijdigheid; discriminatie; vriendjespolitiek |
henpei-扁平 | gladheid; effenheid; vlak [plat] zijn |
henpen-片片 | kleine stukjes; fragmenten |
henpi-辺鄙 | een afgelegen [moeilijk bereikbare] plaats |
henreki-遍歴 | reis; rondreis; zwerftocht; pelgrimage |
hensai-変災 | catastrofe; ramp; calamiteit |
hensai-辺際 | grens; limiet; uiterste; (uit)einde |
hensen-変遷 | verandering; overgang; wisselvalligheid; wederwaardigheid; lotswisseling |
henshū-偏執 | vooringenomenheid; vooroordeel; koppigheid |
henshu-変種 | variëteit; variant; mutatie |
henshū-扁舟 | kleine boot; bootje |
hensoku-変則 | onregelmatigheid; afwijkend [abnormaal; incorrect; onjuist] zijn |
hentai-変態 | abnormaliteit; perversiteit |
hen'ai-偏愛 | partijdigheid; vooringenomenheid; begunstiging |
hen'ondōbutsu-変温動物 | koudbloedigheid; poikilothermie; koudbloedig dier |
heppoko-へっぽこ | slecht; inferieur (in vaardigheid); nutteloos |
herikudaru-謙る | bescheiden [nederig] zijn |
herumesu-ヘルメス | Hermes (figuur uit de Griekse Mythologie: zoon van Zeus, god van handel, reizigers en dieven) |
herusu-ヘルス | gezondheid |
herusu・kea-ヘルス・ケア | gezondheidszorg |
herutsu-ヘルツ | hertz (eenheid voor trillingen per seconde) |
hesomagari-臍曲がり | dwars [tegendraads; moeilijk in de omgang] zijn |
heta-下手 | onbekwaamheid; onhandigheid; ondeskundigheid |
hetsurau-諂う | vleien; ophemelen; stroop om de mond smeren; bij iemand in de gunst [in het gevlij] proberen te komen |
heyazumi-部屋住み | (bij gangsters) bendelid dat in de groepsruimte woont en klusjes doet voor de bendeleider |
hiaringu-ヒアリング | het luisteren; luistervaardigheid |
hiashi-火脚 | het verspreiden [om zich heen grijpen] van vuur [brand] |
hibiki-響き | resonantie; vibratie; akoestiek; kwaliteit van een geluid |
hibiku-響く | (van verre) weerklinken; weergalmen; echoën; ver reiken (geluid) |
hibiku-響く | effect hebben; indruk maken; beïnvloeden |
hichū-秘中 | heimelijk gekoesterd; geheim gehouden (veelal gevoelens) |
hidane-火種 | vonk; gloeiend kooltje [houtje] (om vuur aan te maken) |
hidarikiki-左利き | linkshandigheid |
hidariuchiwa-左団扇 | welgesteldheid; in goede doen zijn |
hiden-秘伝 | geheim; geheimhouding; mysterie |
hidenka-妃殿下 | Hare Koninklijke Hoogheid |
hiebie-冷え冷え | (tussen mensen) kilheid; kilte |
hieshō-冷え性 | gevoeligheid voor kou; slecht tegen kou kunnen |
higaeri-日帰り | dagtrip; dagtocht; heen- en terugreis op één dag |
higaitodoke-被害届 | aangifte van geleden schade (bij een overheidsinstelling, politie, e.d.) |
hige-卑下 | zelfverachting; een lage dunk van jezelf hebben; nederigheid; onderdanigheid |
higi-秘儀 | geheime ceremonie [ritueel] |
hihō-秘法 | geheime formule [methode} |
hihokenbutsu-被保険物 | verzekerd object [artikel; eigendom] |
hihon-秘本 | dierbaar boek (waar men zuinig op is en zelden aan anderen laat zien); geheim boek |
hii-非違 | onwettelijkheid; onrechtmatigheid |
hii-非違 | (arch.) hoofd van de politie en rechtbank (Heian en Kamakura periode |
hiiki-贔屓 | partijdigheid |
hijō-非情 | ongevoeligheid; kilheid; onverschilligheid |
hijū-比重 | relatieve dichtheid |
hikage-日陰 | onbekendheid; duisterheid; onbegrijpelijkheid |
hikage-日陰 | onbekendheid; onopvallendheid; duisterheid; onbegrijpelijkheid |
hikagemono-日陰者 | iemand die door de wereld is vergeten; iemand die in de anonimiteit leeft |
hikanshōshugi-非干渉主義 | non-interventie; non-interventionisme (het uit principe niet tussen beide komen) |
hikasu-引かす | schulden (van iemand anders) betalen (b.v. om een geisha of prostituee vrij te kopen) |
hike-引け | sluiting van een zaak [sessie]; einde van een werkdag, [schoolperiode, etc] |
hikei-秘計 | geheim plan |
hiken-丕顕 | uitgebreide verduidelijking |
hiken-卑倹 | (arch.) spaarzaamheid; natuurlijke eenvoud; soberheid; zuinigheid |
hiki-匹 | (woord voor het tellen van kleinere dieren, zoals katten, honden, vissen, insecten, etc.) |
hikiatekin-引当金 | reserve (boekhouden: gedeelte van eigen vermogen in een onderneming)) |
hikigane-引き金 | (fig.) trigger; oorzaak; aanleiding; aanzet (tot) |
hikihanasu-引き離す | wegtrekken; uit elkaar halen; scheiden |
hikiiru-率いる | aanvoeren; de leiding [het commando] hebben over |
hikimayu-引眉 | de natuurlijke wenkbrauwen verwijderen, en dan wenkbrauwen op het voorhoofd tekenen (Pre-modern Japan, m.n. in de Heian periode, 794-1185) |
hikimekagibana-引き目鉤鼻 | een schildertechniek voor het tekenen van menselijke gezichten (gebruikt in Yamato-e tijdens de Heian-periode) |
hikinobasu-引き伸ばす | uittrekken; verlengen; uitbreiden |
hikite-引き手 | leider; leidinggevende; gids; degene die de touwtjes in handen heeft: |
hikite-引き手 | (afk. voor) een theehuis dat klanten naar prostituees leidde (Edo periode) |
hikitechaya-引き手茶屋 | een theehuis dat klanten naar prostituees leidde (Edo periode) |
hikitsukeru-引き付ける | fascineren; boeien; aantrekken; bekoren |
hikkei-必携 | handboek; handleiding |
hikkoshisoba-引っ越し蕎麦 | (lett. verhuisnoedels) boekweitnoedels (soba), traditioneel uitgedeeld aan de buren na een verhuizing; soba kan in het Japans ook betekenen: naast) |
hikō-非行 | misdrijf; misdadigheid; wangedrag |
hikō-飛行 | vlucht; luchtvaart; luchtreis |
hikōkai-非公開 | niet open voor publiek; gesloten; geheim; privé |
hiku-引く | trekken (aan); slepen; leiden (een paard, e.d.) |
hikyō-卑怯 | lafheid; gemeenheid |
hikyō-秘境 | onontgonnen [onontwikkeld; onbekend; afgelegen] gebied; buiten de geijkte paden |
hikyoku-秘曲 | geheime [esoterische] muziek |
hima-隙 | kans; gelegenheid |
himago-曾孫 | achterkleinkind |
himan-肥満 | overgewicht; corpulentie; zwaarlijvigheid |
himegaki-姫垣 | een lage omheining |
himegoto-秘め事 | een geheim |
himekomatsu-姫小松 | kleine [lage] den [pijnboom] |
himitsu-秘密 | geheim |
himitsu-秘密 | geheimhouding; vertrouwelijkheid |
himitsukessha-秘密結社 | een geheim genootschap |
himitsushugi-秘密主義 | geheimzinnigheid; geslotenheid |
hinaarare-雛霰 | kleine, zoete, gekleurde rijstkoekjes die bij het Poppenfestival (op de Meisjesdag, 3 maart) worden gegeten |
hinagiku-雛菊 | madeliefje; meizoentje |
hinamatsuri-雛祭り | Japans poppenfeest [Meisjesdag] (op 3 maart, dan stallen meisjes hun traditionele poppen uit) |
hinekurimawasu-捻くり回す | friemelen; peuteren; prutsen; knoeien (aan); morrelen (aan); spelen (met) |
hinkaku-品格 | waardigheid; goede smaak; elegantie |
hinokuruma-火の車 | moeilijke (financiële) omstandigheden |
hinshitsu-品質 | kwaliteit (van een product) |
hinshitsukanri-品質管理 | kwaliteitsmanagement |
hinzūkyō-ヒンズー教 | Hindoeïsme |
hirachi-平地 | vlakte; vlak land; vlak terrein |
hiraishin-避雷針 | bliksemafleider |
hirajiro-平城 | een kasteel dat op een vlak terrein is gebouwd (dus niet op een berg of heuvel) |
hirame-平目 | Japanse heilbot (Paralichthys olivaceus) |
hiranomi-平ノミ | beitel |
hiretsu-卑劣 | gemeenheid; laagheid; achterbaksheid |
hiriki-非力 | machteloosheid; hulpeloosheid |
hirō-疲労 | vermoeidheid; moeheid |
hiroba-広場 | plein; grote open publieke ruimte; forum |
hirogaru-広がる | zich (ver)spreiden; wijder [groter; langer] worden |
hirogeru-広げる | verbreden; vergroten; (uit)spreiden; uitbreiden |
hiroi-広い | weids, ruim; breed; uitgestrekt |
hiroizumu-ヒロイズム | heroïsme; heldendom; heldhaftigheid |
hiroyaka-広やか | weidsheid; uitgestrektheid |
hirumu-怯む | terugdeinzen; ineenkrimpen; aarzelen |
hisai-被災 | een (natuur) ramp; rampspoed; calamiteit; catastrofe |
hisaku-秘策 | geheim plan; geheime strategie |
hiseisantekirōdō-非生産的労働 | niet-productieve arbeid; niet-renderende arbeid |
hisenkyoken-被選挙権 | gerechtigdheid om verkozen te worden (als volksvertegenwoordiger); verkiesbaarheid |
hisoka-密か | geheim; heimelijk; stiekem; clandestien; privé |
hisokani-密かに | in het geheim, stiekem |
hisoyaka-密やか | heimelijk; ongrijpbaar; onopvallend |
hissageru-引っ提げる | leiden (van troepen) |
hisshi-必死 | wanhoop; wanhopigheid |
hīsu-ヒース | dopheide; erica |
hīsu-ヒース | hei; heideveld; onbebouwd stuk land |
hitahita-ひたひた | voldoende vloeistof [vocht] |
hitan-悲嘆 | verdriet; leed; smart; droefheid |
hiteiteki-否定的 | negativiteit; tegenstrijdigheid |
hitō-秘湯 | (afgelegen) weinig bekende warme bron |
hitode-人手 | arbeider |
hitodebusoku-人手不足 | tekort aan personeel; tekort aan arbeiders |
hitogara-人柄 | karakter; aard; persoonlijkheid |
hitoikire-人熱れ | muffe [benauwde] lucht (van veel mensen in een kleine ruimte) |
hitokurō-一苦労 | moeilijke tijd; het moeilijk hebben |
hitomae-人前 | publiek; openbaar; (in) aanwezigheid van (andere) mensen |
hitomakase-人任せ | het aan anderen overlaten; geen verantwoordelijkheid nemen |
hitomakasesuru-人任せする | (iets) aan anderen overlaten; geen verantwoordelijkheid nemen |
hitomishiri-人見知り | verlegenheid; schuw [bang] zijn voor vreemden; eenkennig zijn |
hitonaka-人中 | openbaarheid |
hitonigiri-一握り | een handvol; handjevol; kleine hoeveelheid; klein [gering] aantal |
hitooji-人怖じ | verlegenheid; schichtigheid (bij vreemden) |
hitoriaruki-独り歩き | je eigen leven leiden; op eigen benen staan |
hitoribotchi-独りぼっち | een eenling; einzelgänger |
hitoributai-一人舞台 | alleen de leiding [regie] hebben; veruit de beste zijn |
hitoridachi-独り立ち | het onafhankelijk zijn; op eigen benen staan |
hitorigime-独り決め | (eigen) aanname [beslissing] zelf beslissen |
hitoritabi-一人旅 | het single [solo] reizen; alleen reis |
hitoriyogari-独りよがり | zelfingenomenheid; eigendunk; eigenwijsheid |
hitoshirenu-人知れぬ | verborgen; geheim; ongezien |
hitoshirezu-人知れず | verborgen; geheim; ongezien |
hitosujinawa-一筋縄 | een stuk touw; een eind koord |
hitozuki-人好き | charme; aantrekkelijkheid |
hitozure-人擦れ | wereldwijsheid; levenswijsheid; levenservaring |
hīto・airando-ヒート・アイランド | hitte-eiland; warmte-eiland |
hitsui-筆意 | schrijfvaardigheid; schrijfstijl; houding bij het kalligraferen |
hitsumetsu-必滅 | sterfelijkheid; mortaliteit |
hitsuryoku-筆力 | expressiviteit [expressieve kracht] van een penseelvoering [beschrijving] |
hitsuyō-必用 | noodzaak; vereiste |
hitsuyō-必要 | noodzaak; vereiste; behoefte |
hitsuyōjōken-必要条件 | sine qua non; noodzakelijke voorwaarden (relatie tussen stellingen); vereisten |
hittō-筆頭 | hoofd; leidinggevende; aanvoerder |
hiuo-氷魚 | jonge (nog doorschijnende) onvolgroeide Ayu (visjes) |
hiwa-秘話 | een geheim [onbekend] verhaal |
hiwai-卑猥 | onzedelijkheid; obsceniteit |
hiyaku-秘薬 | geheim geneesmiddel; geneesmiddel waarvan het recept geheim gehouden wordt |
hiyaku-秘鑰 | geheime sleutel |
hiyaku-秘鑰 | aanwijzing die een geheim of mysterie onthult; sleutel tot de oplossing |
hiyaringu-ヒヤリング | het luisteren; luistervaardigheid |
hiyatoi-日雇い | dagarbeid; werk per dag; dagloner; dagarbeider |
hiyō-日傭 | dagarbeid; werk per dag; dagarbeider; dagloner |
hiyoke-火除け | brandbeveiliging; bescherming tegen brand |
hiyoku-肥沃 | vruchtbaarheid (van grond, aarde) |
hiyorimi-日和見 | opportunisme; afwachtende houding; besluiteloosheid; de kat uit de boom kijken |
hiyōtori-日傭取り | dagloner; dargarbeider |
hiyowa-ひ弱 | zwakte; fragiliteit; broosheid |
hō-奉 | (in combinatie met andere karakters) toewijding; offer; eerbied; gehoorzaamheid |
ho-帆 | zeil (van een schip) |
hoan-保安 | handhaving van de openbare orde [veiligheid]; ordehandhaving |
hoanchō-保安庁 | agentschap voor nationale veiligheid |
hoankensa-保安検査 | veiligheidscontrole |
hoanyōin-保安要員 | ordehandhavingspersoneel; beveiligingsmedewerker |
hobikibune-帆曳船 | (traditioneel) zeilschip met één groot zeil over de gehele bootlengte |
hobikifune-帆引き船 | (Japanse) (vissers)boot, met één groot zeil over de gehele lengte van het zeilvaartuig |
hobikisen-帆曳船 | (traditioneel) zeilschip met één groot zeil over de gehele bootlengte |
hobune-帆船 | zeilschip; zeilboot; windjammer |
hōdai-放題 | het je eigen zin doordrijven; doen wat je wilt |
hodo-程 | mate; graad; grootte; reikwijdte |
hodō-補導 | begeleiding; supervisie; raadgeving |
hōgakubu-法学部 | Faculteit der Rechtsgeleerdheid |
hohoemu-微笑む | (van bloemen) beginnen te bloeien; opengaan |
hoihoi-ほいほい | gemakkelijk; zonder enige moeite; volgzaam |
hoikushi-保育士 | kleuterleidster; kleuterjuf |
hoikushishō-保育士証 | diploma kleuterleidster |
hōitsu-放逸 | losbandigheid; liederlijkheid; genotzucht |
hojō-捕縄 | bindtouw om bewegingsvrijheid van verdachten, criminelen, e.d., te beperken tijdens het vervoer van een locatie naar een andere (vgl. een hondenlijn) |
hōjō-豊穣 | vruchtbaarheid; rijke [overvloedige] oogst [groei] |
hōjō-豊饒 | vruchtbaarheid; fertiliteit |
hōjū-放縦 | genotzucht; losbandigheid; onmatigheid |
hōka-放課 | het einde van een schooldag |
hōka-法科 | juridische afdeling; opleiding Rechten; juridische opleiding |
hokage-帆影 | een zeil (van een schip) dat in de verte zichtbaar [te zien] is |
hokakebune-帆掛け船 | zeilschip; zeilboot |
hokan-保管 | (veilige) bewaring; berging; stalling; opslag |
hōkan-奉還 | teruggave (door de shogun) van een verleende (vol)macht (b.v. aan de keizer) |
hoken-保健 | hygiëne; bevordering [behoud] van gezondheid |
hoken-保健 | gezondheidszorg (als schoolvak) |
hokenfu-保健婦 | verpleegkundige [verpleegster] (volks)gezondheidszorg |
hokenjo-保健所 | gezondheidscentrum; consultatiebureau |
hokenshi-保健士 | verpleegkundige [verpleger] (volks)gezondheidszorg |
hokenshi-保健師 | verpleegkundige (volks)gezondheidszorg |
hōkeru-呆ける | verstrooid [afgeleid; in gedachten verzonken] zijn |
hokidasu-吐き出す | spuien (kritiek, etc.); uitstromen; verspreiden; verklappen; onthullen |
hokkaidō-北海道 | Hokkaido (noordelijkste hoofdeiland van Japan) |
hokora-祠 | een kleine Shinto-schrijn (langs de kant van de weg) |
hokosaki-矛先 | (fig.) speerpunt (leidend element) |
hōkōtanchiki-方向探知器 | radar; radiopeiler; richtingzoeker (radiosignalen) |
hokuyō-北洋 | een term die in China werd gebruikt om te verwijzen naar de drie provincies van de Qing-dynastie, Zhihlei (Hebei), Shandong en Mukden (Liaoning) |
homaesen-帆前船 | (westers) zeilschip; zeilboot; jacht |
hōman-豊満 | weelderigheid; molligheid; wulpsheid |
hōmingu-ホーミング | geleiding (naar een doel) van moderne wapens (zoals raketten) |
homo・ekonomikusu-ホモ・エコノミクス | homo economicus (de mens die zich laat leiden door economische en rationele overwegingen) |
hōmu-ホーム | perron (van een treinstation) |
hōmumēdo-ホームメード | eigengemaakt; zelf vervaardig [bereid] |
hōmurūmu-ホームルーム | schoollokaal waar een groep leerlingen extra begeleiding krijgt van een vaste leraar (vaak voordat de reguliere lessen beginnen) |
hōmushikku-ホームシック | (lijdend aan) heimwee |
hōmu・guraundo-ホーム・グラウンド | (sport) op het eigen (speel)veld [terrein] |
hōmu・guraundo-ホーム・グラウンド | het eigen vakgebied (waar je goed in bent) |
hōmu・in-ホーム・イン | (honkbal) honkloper die de thuisplaat bereikt |
hon-ホン | foon (eenheid die de luidheid van geluid uitdrukt) |
honchō-本庁 | hoofdkantoor van de centrale overheid |
hondai-本題 | het hoofdonderwerp; de kwestie in behandeling; dit onderwerp; het eigenlijke onderwerp |
honden-本殿 | hoofdschrijn in een shintō heiligdom |
honden-本殿 | woonhuis [dagelijks verblijf] van een keizer (voorheen de Seiryōden in Kyōto) |
hondō-本堂 | hoofdtempel (binnen een tempeldomein) |
honenashi-骨無し | slapheid; zonder ruggengraat (fig.); een slap iemand; iem. zonder ruggengraat |
honeori-骨折り | moeite; krachtsinspanning; zwaar werk |
honeorizon-骨折り損 | vergeefse [verspilde] moeite [energie]; al het werk voor niets |
honeppoi-骨っぽい | (qua karakter) stug; star; moeilijk om mee om te gaan |
hongū-本宮 | hoofdschrijn (binnen een shinto heiligdom); oorspronkelijke schrijn |
honke-本家 | hoofdplaats; de naam van een domeinheer |
honki-本気 | ernst; ernstigheid; seriositeit |
honma-本真 | (vooral gebruikt in Kyoto en Kansai) waarheid |
honmō-本望 | tevredenheid; voldoening |
honni-本に | echt; werkelijk; waarlijk; heus; feitelijk |
honobono-仄仄 | vaagheid; wazigheid |
honobono-仄仄 | warmte; vriendelijkheid |
honrai-本来 | in wezen; van nature; in hoofdzaak; in werkelijkheid |
honryō-本領 | kenmerk; karakteristiek; (speciale) eigenschap; specialiteit |
honsei-本姓 | oorspronkelijke achternaam [familienaam]; meisjesnaam |
honsha-本社 | belangrijkste heiligdom [schrijn; tempel] |
honsha-本社 | dit [hier genoemde] bedrijf [heiligdom] |
honshiken-本試験 | eindexamen; afsluitend examen |
honshitsu-本質 | ware aard [natuur]; essentie (van iets); intrinsieke [wezenlijke] kwaliteit [waarde] |
honshoku-本職 | (v.n.l. in geschriften gebruikt voor de eerste persoon enkelvoud in overheidsfunctie) ik, naam, in de functie van (politiebeambte)... |
honshū-本州 | Honshu (hoofdeiland van Japan) |
honsō-奔走 | het verlenen van gastvrijheid |
honsō-本葬 | officiële begrafenis- of crematieplechtigheid |
hontō-本島 | hoofdeiland (in een groep van eilanden) |
hontō-本島 | dit eiland; ons eiland |
hontō-本当 | waarheid; juistheid; oprechtheid; authenticiteit |
hontōni-本当に | echt; waarlijk; heus; werkelijk; feitelijk |
honuno-帆布 | canvas; zeildoek |
hon'in-本院 | aanduiding voor een voormalige keizer |
hōō-法皇 | een keizer die afstand heeft gedaan van de troon en monnik is geworden |
hōratsu-放埒 | losbandigheid |
hōren-鳳輦 | keizerlijke koets; keizerlijk rijtuig |
hōren-鳳輦 | een draagstoel (voor de keizer) met een vergulde bronzen feniks erop |
hōretsu-放列 | batterij (van kanonnen); geschut; in een rij opgestelde artillerie-eenheid |
hōrinageru-放り投げる | het tussentijds eindigen; onderbreken |
hōritsugaku-法律学 | rechtswetenschap(pen); rechtsgeleerdheid |
hōrōheki-放浪癖 | neiging [instelling] tot zwerven (als levenswijze) |
horumiumu-ホルミウム | holmium (scheikundig element) |
horumon-ホルモン | (in Kansai dialect) orgaanvlees, slachtafval van koeien of varkens |
horusutain-ホルスタイン | Holstein (regio in Duitsland) |
horusutain-ホルスタイン | koeienras Holstein-Friesian |
hōsaku-方策 | plan; schema; maatregel; beleid |
hōshanōosen-放射能汚染 | radioactieve besmetting; radioactieve verontreiniging |
hōshasei-放射性 | radioactiviteit |
hōshi-奉仕 | dienstverlening; dienstbaarheid |
hōshi-奉祀 | in een heiligdom plaatsen; (een heiligdom) toewijden [opdragen] aan |
hōshi-放恣 | losbandigheid; genotzucht |
hōshi-芳志 | (uw) vriendelijkheid [vrijgevigheid] |
hoshii-糒 | rijst die eerst gaargestoomd is en daarna gedroogd (makkelijk mee te nemen op reis en klaar om te eten na het te weken in water) |
hoshiimama-擅 | zelfzuchtig [eigenzinnig; koppig; eigenwijs] zijn |
hoshika-干し鰯 | meststof op basis van gedroogde ontvette sardines en haring (werd gebruikt voor de katoen- en tabaksteelt van late Edo-periode tot de Meiji periode) |
hōshin-放心 | verstrooidheid; afgeleid zijn |
hōshin-方針 | beleid; koers; aanpak |
hōshin-芳信 | bericht over het bloeien van de bloemen [kersenbloesems] |
hōshin-芳心 | (uw) goede bedoelingen; vriendelijkheid |
hoshitsu-保湿 | het hydrateren; bevochtigen; behoud van vochtigheid |
hoshō-保障 | garantie; zekerheid |
hōsho-奉書 | Japans papier van hoge kwaliteit |
hōshō-放縦 | genotzucht; losbandigheid; onmatigheid |
hoshō-補償 | compensatie; schadevergoeding; schadeloosheidstelling |
hōshō-褒章 | eremedaille; medaille voor verdienstelijkheid |
hōshō-褒賞 | lof; eer; onderscheiding |
hōshogami-奉書紙 | Japans papier van hoge kwaliteit |
hoshōsuru-保障する | zekeren; veilig stellen |
hōshutsu-放出 | het afstoten; afscheiden; uitstoten; lozen |
hōshutsusuru-放出する | afstoten; afscheiden; uitstoten; lozen |
hōsōdaigaku-放送大学 | Open Universiteit (van Japan) |
hosomi-細み | een van de fundamentele principes van de shōfū- of Bashō-stijl in de Japanse poëzie, n.l. het streven naar verfijning en oprechtheid |
hossu-法主 | voorzitter [leider] bij een boeddhistische dienst [ceremonie] |
hōsu-ホース | rubber of plastic slang [buis; pijp] om vloeistoffen of gas te transporteren (b.v. tuinslang) |
hosu-干す | (water) aftappen; afvloeien; leeg laten lopen; vasten (de maag legen) |
hōsui-放水 | uitwatering; waterafvoer; besproeiing |
hōsuiki-豊水期 | regenseizoen |
hōtai-包帯 | verband; pleister |
hōtan-放胆 | grote moed; stoutmoedigheid; dapperheid; onverschrokkenheid |
hotei-布袋 | Hotei, god van overvloed en goede gezondheid (afgebeeld met dikke buik en zak op zijn rug), 1 van de 7 geluksgoden uit de Japanse mythologie |
hōtei-法定 | legaliteit; wettelijkheid |
hoteiaoi-布袋葵 | waterhyacint (Eichhornia crassipes) |
hōteidensenbyō-法定伝染病 | meldingsplichtige infectieziekte (besmettelijke ziekte die men wettelijk verplicht moet melden aan de autoriteiten) |
hōteisokudo-法定速度 | wettelijk toegestane snelheid |
hotoke-仏 | een heilige |
hototogisu-杜鵑 | kleine koekoek (Cuculus poliocephalus) |
howaito-ホワイト | correctievloeistof |
howaitoanken-ホワイト案件 | regulier werk (d.w.z. geen criminele activiteiten) |
hoyahoya-ほやほや | (nog dampend) warm eten (dat net is bereid) |
hōyoku-豊沃 | vruchtbaarheid (van grond, aarde) |
hōyōryoku-包容力 | tolerantie; ruimdenkendheid |
hoyūsha-保有者 | bezitter; eigenaar; houder; drager |
hōzuru-崩ずる | overlijden; sterven (van een keizer, keizerin, douiarière) |
hyakka-百花 | vele [allerlei (soorten)] bloemen |
hyakka-百貨 | vele [allerlei] goederen [producten] |
hyakujū-百獣 | allerlei soorten dieren |
hyappatsuhyakuchū-百発百中 | altijd raak schieten; onfeilbaar zijn; het altijd goed doen |
hyonna-ひょんな | vreemd; onverwacht; toevallig; ongewoon; eigenaardig |
hyōri-表裏 | voor- en achterkant; beide kanten |
hyōshitsu-氷質 | ijskwaliteit; kwaliteit van ijs |
hyōtan-氷炭 | contradictie; tegenstelling; onverenigbaarheid; strijdigheid |
hyūmanitī-ヒューマニティー | (Eng.: humanity) mensheid |
hyūzu-ヒューズ | (elektriciteit) zekering; stop |
i-易 | eenvoud; gemak; moeiteloosheid |
i-異 | ongewoonheid; vreemdheid; zonderling [afwijkend] zijn |
i-移 | (arch.) een circulaire (uitwisseling van documenten tussen overheidsinstellingen ten tijde van het Ritsuryō-systeem) |
ianfu-慰安婦 | troostmeisje(s) |
iatsukan-威圧感 | bedreigende sfeer; gevoel van intimidatie |
ibasho-居場所 | de eigen plek [plaats] van iemand; de plek waar men zich thuisvoelt |
iburu-燻る | roken; smeulen; walmen; gloeien |
ichibai-一倍 | vermenigvuldigen met één; oorspronkelijke bedrag [hoeveelheid] |
ichibetsu-一別 | scheiding; afscheid |
ichibushijū-一部始終 | het hele verhaal, van begin tot eind; alle details [bijzonderheden] |
ichidanraku-一段落 | tijdelijke afronding; tussendoel (bereikt); tussenstap |
ichidanrakusuru-一段落する | iets tijdelijk afronden; een belangrijk doel [tussenstap] (in een groter proces) bereiken |
ichigo-苺 | aardbei |
ichiitaisui-一衣帯水 | smalle zeestraat [zee-engte] tussen twee landen; (twee landen) gescheiden door een smalle strook water |
ichijikaiko-一時解雇 | (tijdelijk) ontslag; afvloeiing (van personeel); non-actief |
ichimei-一命 | (China) heer; man van beschaving; overheidsdienaar; krijgsman; strijder |
ichimi-一味 | (Boeddhisme) de eenheid van de veelheid van interpretatieverschillen, die afhankelijk van tijdperk, locatie en individuen ontstaan |
ichimon'oshimi-一文惜しみ | gierigheid; zuinigheid |
ichinan-一難 | een probleem; moeilijkheid; ramp |
ichinenhokki-一念発起 | vastberadenheid; oprecht voornemen [plan] |
ichiransei-一卵性 | eeneiig zijn |
ichiranseisōseiji-一卵性双生児 | eeneiige tweeling |
ichiretsu-一列 | dezelfde rang [graad; reikwijdte] |
ichiritsu-一律 | eenvormigheid; gelijkvormigheid; gelijkheid |
ichiroheian-一路平安 | een uitdrukking om iemand een goede reis te wensen |
ichiryū-一流 | top; eerste [hoogste] klas [niveau]; unieke kwaliteit |
ichiyō-一様 | eenvormigheid; gelijkheid |
ichiyō-一葉 | een telwoord voor kleine boten |
ichizon-一存 | zijn eigen [persoonlijke] oordeel [mening] |
ichizu-一途 | toewijding; doelbewustheid; vastberadenheid; rechtlijnigheid |
ichō・nomi-イチョウ・ノミ | beitel met een ronde bovenkant (stierenkop beitel) |
idai-偉大 | grootsheid; pracht |
iden-遺伝 | erfelijkheid; (genetische) overerving |
idengaku-遺伝学 | genetica; erfelijkheidsleer |
idō-異同 | verschil; onderscheid |
idōdo-移動度 | mobiliteit |
idōtoshokan-移動図書館 | (stedelijke) bibliobus; bibliotheekbus; kleine rijdende bibliotheek |
iemochi-家持ち | huiseigenaar; gezinshoofd; hoofd van een familie |
ienken-以遠権 | landingsrecht dat een luchtvaartmaatschappij toestaat om na aankomst in het land dat het reisdoel is, door te vliegen en te landen in een ander land |
ienoko-家の子 | (einde van de Heian periode) lid van een clan die een meester-dienaarrelatie had met de feodale heer |
ietsuki-家付き | een eigen huis hebben; aan een huis verbonden zijn; bij een huis behorend; bij een familie intrekken |
igakubu-医学部 | Medische Faculteit; Faculteit der Geneeskunde |
igen-威厳 | waardigheid; statigheid; aanzien |
ihai-違背 | ongehoorzaamheid |
ihō-違法 | onwettigheid; onrechtmatigheid |
iiateru-言い当てる | het goed raden; het bij het rechte eind hebben |
iidakudaku-唯唯諾諾 | bereidwillig; gewillig; instemmend |
iifurasu-言い触らす | een gerucht verspreiden |
iikagen-いい加減 | precies goed [passend; geschikt]; zoals het hoort zijn; geschiktheid; de juiste maat [mate] |
iikagen-いい加減 | willekeur; onverantwoordelijkheid |
iikagen-いい加減 | onvolledigheid |
iikagen-いい加減 | behoorlijk (wat); tamelijk; nogal; niet gering; niet weinig |
iimorasu-言い漏らす | zich verspreken; een geheim verraden [verklappen] |
iinayamu-言い悩む | aarzelen [het moeilijk vinden] om te zeggen |
iinikui-言い難い | moeilijk om te zeggen; pijnlijk; delicaat; gênant |
iitsukaru-言いつかる | geïnstrueerd [bevolen] worden; instructie [opdracht; bevel] krijgen |
iizama-好い様 | (ironisch spraakgebruik) netelige [moeilijke; lastige; beschamende] omstandigheid [situatie] |
iji-意地 | wilskracht; zelfbewustzijn; koppigheid; halsstarrigheid |
iji-意地 | eetlust; gulzigheid |
ijimashii-いじましい | kleinzielig; gemeen; gierig; zielig |
ijippari-意地っ張り | eigenwijs [eigenzinnig; koppig] zijn |
ijippari-意地っ張り | een eigenzinnig [eigenwijs; koppig] persoon |
ijō-以上 | Het einde. (tekst in boeken, catalogi, etc.) |
ijō-委譲 | overdracht (van bevoegdheid, gezag, etc.) |
ijōseiyoku-異常性欲 | hyperseksualiteit; abnormale seksuele drang |
ika-以下 | al degenen onder de leiding van iem.; inclusief; vanaf.. en lager |
ikaku-威嚇 | (be)dreiging; intimidatie; dreigement; bangmakerij |
ikakusuru-威嚇する | bedreigen; intimideren; bang maken |
ikan-移管 | overplaatsing; verplaatsing; overbrenging; overdracht (b.v. van overheidsstukken) |
iken-遺賢 | een bekwaam persoon die niet door de overheid in dienst wordt genomen (maar in de private sector werkt) |
ikensei-違憲性 | ongrondwettigheid |
ikeru-生ける | leven; een leven leiden |
iki-息 | harmonie; eensgezindheid; eendracht |
iki-行き (往き) | heenreis |
ikichigai-行き違い | onenigheid; verschil van mening |
ikidaore-行き倒れ | een overleden persoon die op straat ligt (vroeger iem. die stierf tijdens een reis en niet begraven kon worden omdat hij geen gegevens bij zich had) |
ikigire-息切れ | kortademigheid |
ikiji-意気地 | wilskracht; doortastendheid; vasthoudendheid; zelfrespect |
ikikaeru-生き返る | weer bijkomen (na bewusteloosheid); weer tot leven komen |
ikioi-勢い | vitaliteit; levenskracht; levensmoed |
ikioi-勢い | macht; gezag; autoriteit; invloed |
ikiryō-生き霊 | een levende (lichaamsloze) geest die zijn eigen lichaam heeft verlaten om wraak te nemen op iemand; een wraakzuchtige geest |
ikisaki-行き先 | (eind)bestemming; verblijfplaats |
ikitsuku-行き着く | (de bestemming) bereiken; uitkomen op [bij]; tot de conclusie komen |
ikiwakare-生き別れ | levenslang gescheiden zijn |
ikiwataru-行き渡る | rondgaan; verspreiden; uitdelen |
ikizumaru-息詰まる | buiten adem [benauwd] zijn; (bijna) niet kunnen ademen (van zenuwachtigheid) |
ikizumaru-行き詰まる | een grens bereiken; in een doodlopende weg komen; in een impasse komen; aan het einde zijn [haar] vermogen komen |
ikkō-一行 | een groep (mensen); gevolg; begeleiders |
Ikkoku-一石 | één koku (oude volume eenheid) |
ikuji-意気地 | wilskracht; doortastendheid; vasthoudendheid; zelfrespect |
ikusei-育成 | opvoeding; vorming; opleiding; onderricht; training |
ikyo-依拠 | afhankelijkheid; basis; steun; toeverlaat |
ikyō-異教 | heidendom; paganisme |
ikyōto-異教徒 | heiden |
imishinchō-意味深長 | met diepe [geheime] betekenis |
imohori-芋掘り | (scherts, beledigend) plattelander; iemand die uit de klei is getrokken |
imon-慰問 | bezoek (uit medeleven) aan een ongelukkig persoon of iemand die het moeilijk heeft |
imonsuru-慰問する | (uit medeleven) een ongelukkig persoon of iemand die het moeilijk heeft bezoeken |
in-院 | (achtervoegsel achter de naam van een teruggetreden keizer) ex-keizer |
inbi-淫靡 | obsceniteit; wellust; wulpsheid; geilheid |
inbō-陰謀 | complot; intrige; heimelijk plan |
indasutoriaru・dainamikkusu-インダストリアル・ダイナミックス | industriële dynamiek (het gebruik van computers om de economische activiteiten van een onderneming te simuleren) |
indasutoriaru・pāku-インダストリアル・パーク | industriepark; (een complex van) industrieterreinen |
indō-引導 | begeleiding (m.n. in de boeddhistische leer) |
infaitingu-インファイティング | (verborgen) machtsstrijd; stammenstrijd; heimelijke concurentie |
inferioritī・konpurekkusu-インフェリオリティー・コンプレックス | minderwaardigheidscomplex |
infīrudo・furai-インフィールド・フライ | (regel bij honkbal) de scheidsrechter kan bepalen dat de slagman uit is, ook al is er geen vangbal |
ingaidan-院外団 | lobby (poging tot beïnvloeding van politici) |
ingaritsu-因果律 | de wet [het principe] van oorzaak en gevolg [van causaliteit; oorzakelijkheid] |
ingin-慇懃 | beleefdheid; hoffelijkheid |
ingin-慇懃 | vriendschap; (seksuele) intimiteit |
inginburei-慇懃無礼 | gespeelde [niet gemeende] beleefdheid; verborgen afkeer |
ingō-因業 | hardvochtigheid; harteloosheid; genadeloosheid; meedogenloosheid |
ingō-院号 | erenaam van een keizer (tijdens het leven of postuum gegeven) |
ingō-院号 | erenaam van de vrouw (of dochter) van een keizer |
ingo-隠語 | geheimtaal; jargon; Bargoens; argot |
inishie-古 | oudheid; oude tijden |
inji-印璽 | keizerlijk zegel; staatszegel |
inken-陰険 | bedrieglijkheid; sluwheid |
inken-隠見 | verschijning en verdwijning; zichtbaarheid en onzichtbaarheid [verborgenheid} |
inki-陰気 | treurigheid; zwaarmoedigheid; melancholie |
inkō-淫行 | obsceniteit; onzedelijk gedrag |
inkububun-インク部分 | beinkt gebied |
inkyo-隠居 | pensionering; het met pensioen gaan; het leiden van een stil [teruggetrokken] leven |
inmyunitī-インミュニティー | immuniteit; onschendbaarheid; vrijstelling |
innā・torippu-インナー・トリップ | innerlijke reis; meditatie |
inobēshon-イノベーション | innovatie; nieuwigheid |
inochigake-命がけ | gevaar voor eigen leven; het leven wagen [riskeren] |
inochishirazu-命知らず | roekeloosheid; onstuimigheid |
inpei-隠蔽 | verzwijging; geheimhouding; verhulling; verberging |
inperiaru-インペリアル | keizerlijk; vorstelijk |
inpon-淫奔 | losbandigheid; ontucht |
inpotensu-インポテンス | impotentie; machteloosheid; onvermogen |
inran-淫乱 | losbandigheid; (zinnelijke) onmatigheid |
inretto-インレット | inlaat; toegang (voor vloeistoffen) |
inrō-印籠 | (Edo periode) traditioneel Japans doosje (voor het meenemen van kleine voorwerpen), gehangen aan de obi |
insan-陰惨 | gruwelijkheid; afgrijselijkheid |
insei-陰性 | negativiteit; het negatief zijn |
intābijon-インタービジョン | intervisie (een georganiseerd gesprek tussen een kleine groep vakgenoten) |
intāfea-インターフェア | tussenbeide komen; ingrijpen; interfereren |
intai-引退 | het uit bedrijf nemen [ontmantelen] (van grote voertuigen, m.n. schepen, treinen, e.d.) |
intānashonaru・sekyuritī-インターナショナル・セキュリティー | internationale veiligheid |
intāoperabiritī-インターオペラビリティー | interoperabiliteit (onderlinge uitwisselbaarheid) |
interu-インテル | interlinie (bij boekdrukkerij, metalen plaatje om regels te scheiden) |
intō-淫蕩 | losbandigheid; ontucht; onzedelijkheid |
intoku-隠匿 | verberging; schuilhouding; geheimhouding |
intoro-イントロ | introductie; inleiding |
intorodakushon-イントロダクション | introductie; inleiding |
inwai-淫猥 | obsceniteit; onzedelijkheid |
inzen-隠然 | onzichtbaar [verborgen; geheim; sluimerend; latent] zijn |
in'itsu-淫逸 | losbandigheid |
in'utsu-陰鬱 | somberheid; troosteloosheid |
ippa-一波 | rimpeling; deining; sensatie |
ippan-一斑 | een klein deel (van het geheel) |
ippo-一歩 | een kleine hoeveelheid; een beetje |
ipponjōshi-一本調子 | eentonigheid |
ipponjōshi-一本調子 | langdradigheid; saaiheid |
ipponjōshi-一本調子 | eenvoud; rechtlijnigheid |
ippon'yari-一本槍 | (iemands) speciale vaardigheid |
ippon'yari-一本槍 | het doorzetten [volharden] met slechts één methode van begin tot eind |
iradatsu-苛立つ | geïrriteerd raken; het geduld verliezen |
iraira-いらいら | (onomatopee) nerveus; geïrriteerd |
iraira-苛苛 | (onomatopee) zenuwachtig; ongeduldig; geïrriteerd; geërgerd; gespannen; nerveus |
iratsuku-苛つく | geïrriteerd raken; zich ergeren aan |
irebun・nain-イレブン・ナイン | elf-negen, verwijst naar een stof-zuiverheid van 99,999999999% |
irei-遺例 | voorbeeld [geval] van een nog bestaand voorwerp [overblijfsel] uit de oudheid |
iro-色 | kleur; tint; teint |
iroiro-色々 | verscheidenheid |
irojikake-色仕掛け | (vrouwelijke) verleidingskunst |
iroka-色香 | schoonheid; charme |
iroke-色気 | sexappeal; seksuele aantrekkelijkheid |
irokeshi-色消し | kleurloosheid; achromatisme |
irokichigai-色気違い | erotomanie; hyperseksualiteit; nymfomanie |
irome-色目 | verleidelijke blik; lonk |
iromeku-色めく | wankelen; weifelen; onzeker worden |
ironna-色んな | verschillende; allerlei; verscheidene |
irowake-色分け | kleuronderscheid; kleur-codering |
iru-入る | bereiken; tot stand brengen; verkrijgen |
iryoku-威力 | macht; gezag; autoriteit; invloed |
iryūhin-遺留品 | (bij politieonderzoek) voorwerpen die zijn achtergelaten door de dader; eigendommen van het slachtoffer; gevonden voorwerpen |
isakai-諍い | ruzie; onenigheid; woordenwisseling |
isei-威勢 | macht; invloed; autoriteit |
isei-威勢 | kracht; sterkte; energie; opgewektheid |
iseiai-異性愛 | heteroseksualiteit |
ishiatama-石頭 | eigenwijsheid; koppigheid |
ishiatama-石頭 | een stijfkop; koppig [eigenwijs] persoon |
ishibōchō-石包丁 | (oudheid) een stenen (oogst) mes |
ishigaki-石垣 | stenen muur; stenen omheining |
ishigami-石神 | een heilige steen [rots] (waarvan men gelooft dat er een godheid in woont)) |
ishigumi-石組み | schikking [groepering] van stenen in een Japanse tuin (waarbij de stenen symbolisch worden gebruikt als eiland, berg, etc.) |
ishiki-違式 | informaliteit |
ishikifumei-意識不明 | bewusteloosheid; coma |
ishin-威信 | gezag; prestige; aanzien; waardigheid |
ishin-維新 | (afk. voor) de Meiji-restauratie (1867) |
ishitsu-遺失 | verlies; vergetelheid; het verliezen; vergeten; (per ongeluk) achterlaten (b.v. een paraplu in de bioscoop) |
ishitsubutsu-遺失物 | verloren [kwijtgeraakte] artikelen [goederen; eigendom] |
ishitsusha-遺失者 | eigenaar [eigenares] van een verloren voorwerp |
ishizuki-石突き | (metalen) dop om het uiteinde [de punt] van een stok (zwaardschede; wapenstok; paraplu, wandelstok, e.d.] |
isho-遺書 | afscheidsbericht [afscheidbrief] van een overledene; zelfmoordbrief |
ishoku-異色 | verschil; onderscheid |
ishokugote-移植鏝 | kleine schep [hark] (voor de tuin) |
ishu-意趣 | wrok; wrevel; boosaardigheid |
isokando-イソ感度 | ISO-gevoeligheid (van een camera) |
ison-依存 | afhankelijkheid |
isondo-依存度 | mate [graad] van afhankelijkheid [vertrouwen] |
issei-一世 | de eerste van een koning of keizer waarbij de naam van de vorst tevens in de volgende generaties voorkomt (b.v.: Willem I der Nederlanden) |
issei-一斉 | gelijkheid; gelijkwaardigheid |
issei-一斉 | gelijktijdigheid |
issen-一線 | een lijn [streep]; scheidslijn; onderscheid |
isshinkyō-一神教 | monotheïsme (geloof in één god) |
isshokenmei-一所懸命 | met de volle inzet [met grote moeite; uit alle macht] (iets doen) |
issun-一寸 | 1 stapje; een klein stukje |
isukumeru-射竦める | de tegenstander intimideren met een woeste [dreigende] blik |
itami-痛み | (geestelijke) pijn; bezorgdheid; angst; verdriet |
itan-異端 | ketterij; dwaalleer; heidendom |
itansha-異端者 | ketter; heiden |
itaranai-至らない | ontoereikend; onbevredigend; onervaren; incompetent |
itaranaiten-至らない点 | zwak punt; tekortkoming; gebrek; onvolmaaktheid (als uitdrukking ook gebruikt bij begroeting of verontschuldiging) |
itaranu-至らぬ | ontoereikend; onbevredigend; onervaren; incompetent |
itaranuten-至らぬ点 | zwak punt; tekortkoming; gebrek; onvolmaaktheid (als uitdrukking ook gebruikt bij begroeting of verontschuldiging) |
itarikkurōman-イタリックローマン | cursief romeins (lettertype) |
itatsuki-労 | pijn; last; moeite; bezorgdheid; angst |
itazuki-労き | pijn; last; moeite; bezorgdheid; angst |
itazura-悪戯 | kattenkwaad; ondeugendheid; schelmenstreken |
itazura-悪戯 | tijdverdrijf; pleziertje; amusement; hobby (dit zegt men bescheiden over zijn eigen daden) |
itchi-一致 | overeenstemming; overeenkomst; uniformiteit |
itoguchi-糸口 | het eind van de draad |
itoguchi-糸口 | aanwijzing; leidraad; clue |
itonami-営み | bezigheid; activiteit; werk; zaken |
itsuwari-偽り | onwaarheid; valsheid; onechtheid; leugen |
itsuwaru-偽る | liegen; bedriegen; doen alsof; veinzen; vervalsen |
ittaigata-一体型 | gecombineerde unit; geïntegreerd model |
ittetsu-一徹 | koppigheid; weerspannigheid; halsstarrigheid |
iwaba-岩場 | rotsachtig terrein [gebied]; plek met steile rotswand(en) |
iwaburo-岩風呂 | bad in [(temidden) van] rotsen [rotsachtig terrein] |
iwaibashi-祝い箸 | ronde eetstokjes met dunne uiteinden die men gebruikt bij feestelijke maaltijden |
iware-謂れ | reden; aanleiding |
iwatokeiki-岩戸景気 | Iwato Boom ( periode van economische bloei, 1958-1961) |
iyagarase-嫌がらせ | het treiteren; kwelling; intimidatie |
iyaiya-嫌嫌 | het hoofd schudden (in weigering) |
iyō-異様 | ongewoonheid; eigenaardigheid |
izaisoku-居催促 | weigering om te vertrekken [weg te gaan] (tot men zijn zin [betaling] heeft gekregen |
izakoza-いざこざ | complicaties; conflict(en); moeilijkheden; (geld) problemen |
izanagikeiki-いざなぎ景気 | de Izanagi hausse [hoogconjunctuur] (economische bloeiperiode in Japan van 1965-1970) |
izenkei-已然形 | (taalkunde) izenkei (conditionele vorm) |
izon-依存 | afhankelijkheid |
izonsei-依存性 | afhankelijkheid; afhankelijke aard |
izumi-泉 | (water)bron; fontein |
izumonokami-出雲の神 | godheid van het Izumo heiligdom (wordt gezien als god van het huwelijk) |
izumotaisha-出雲大社 | Izumo heiligdom [schrijn] (Shimane prefectuur) |
izure-何れ | hoe dan ook, wat er ook van zijn mag; uiteindelijk; vroeg of laat |
izure-何れ | beide; de een of de ander; geen van beide |
jaaku-邪悪 | wreedheid; kwaadaardigheid; gemeenheid |
jain-邪淫 | ongeremdheid; wellustigheid; onzedelijkheid |
jajauma-じゃじゃ馬 | een onhandelbare [eigenzinnige] persoon [vrouw] |
jājī-ジャージー | Jersey (Brits eiland) |
jājītō-ジャージー島 | Jersey (Brits eiland) |
jakkan-若干 | een kleine hoeveelheid; een beetje; een weinig; een paar |
jakki-惹起 | oorzaak; aanleiding; reden |
jakkisuru-惹起する | aanleiding geven tot; leiden tot; veroorzaken |
jakkoku-弱国 | een zwakke natie; een land met weinig macht [kracht] |
jako-雑魚 | kleine [jonge] visjes |
jakushō-弱小 | zwak zijn; weinig kracht hebben |
jakyoku-邪曲 | verdorvenheid; gemeenheid; oneerlijkheid |
jamu-ジャム | jam; gelei; confituur |
japonika-ジャポニカ | japonica, wetenschappelijke naam voor plant-variëteiten |
jashin-邪神 | een kwade godheid; boze geest; duivel |
jashū-邪宗 | heidendom |
jerī-ジェリー | gelei; gelatine |
ji-痔 | aambei(en) |
jiai-自愛 | egoïsme; eigenbelang |
jibun-時分 | tijd; seizoen; tijd (van het jaar); uur |
jibunkatte-自分勝手 | zelfzuchtigheid; egoïsme; egocentrisch zijn |
jichi-自治 | lokale overheid |
jichitai-自治体 | gemeente; plaatselijke overheid |
jidaraku-自堕落 | genotzuchtigheid; aan al zijn verlangens toegevend [verloederd] gedrag |
jidōshasongaibaishōsekininhoken-自動車損害賠償責任保険 | wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor voertuigen |
jidōsokudoihankanshisōchi-自動速度違反監視装置 | snelheidsbewakingsapparatuur; snelheidsradar; radarkanon |
jiei-自営 | zelfstandig een bedrijf runnen; eigen baas zijn |
jifu-自負 | trots; zelfverzekerdheid |
jigajisan-自画自賛 | zijn eigen lof zingen; zichzelf ophemelen; opschepperij |
jige-地下 | (arch.) lagere overheidsfunctionaris |
jigyō-事業 | werk; project; transactie; activiteit |
jihan-事犯 | een strafbaar feit [gedrag]; overtreding; misdaad |
jihatsu-自発 | spontaniteit; vrijwilligheid |
jihi-慈悲 | mededogen; barmhartigheid; genade |
jihishuppan-自費出版 | zelfpublicatie; publicatie op eigen kosten |
jihitsu-自筆 | eigen schrijfwerk; (eigen) handtekening |
jiito-地糸 | draad die niet fabrieksmatig wordt gesponnen (traditioneel vaak gedaan als nevenactiviteit in o.a. het boerenbedrijf) |
jijitsu-事実 | feit; realiteit |
jijitsujō-事実上 | in feite; feitelijk; werkelijk |
jijitsumukon-事実無根 | ongegrond [ongefundeerd] zijn; in strijd zijn met de feiten |
jika-自火 | een brand in eigen huis; een vuur [brand] die in iemands eigen huis uitbreekt |
jikahatsuden-自家発電 | eigen (thuis) energieopwekking |
jikaku-痔核 | aambei(en) |
jikasei-自家製 | eigengemaakt; zelf vervaardigd [bereid] zijn |
jikatsu-自活 | zelfstandig levensonderhoud; het voorzien in eigen levensonderhoud |
jiketsu-自決 | zelfdoding (bij het op zich nemen van verantwoordelijkheid) |
jiki-時期 | tijd; periode; seizoen; timing |
jiki-時機 | (goede) gelegenheid; kans; goede [geschikte] tijd (om iets te doen) |
jiki-磁器 | Japans porselein (Arita, Kutani, Seto, etc.) |
jikisho-直書 | eigen handschrift [geschreven tekst]; handtekening |
jikkyō-実教 | (boeddh.) de ware leer die tot verlichting leidt |
jikkyō-実況 | echte [feitelijke] situatie; omstandigheid |
jikō-事項 | zaak; aangelegenheid; kwestie; item; categorie |
jikofutan-自己負担 | op eigen kosten |
jikohasan-自己破産 | het eigen faillissement aanvragen |
jikokabushiki-自己株式 | eigen aandelen die zijn teruggekocht door een bedrijf |
jikoku-時刻 | goed tijdstip; gelegenheid; kans |
jikomanzoku-自己満足 | zelfgenoegzaamheid; eigendunk; zelfbehagen; zelfingenomenheid |
jikomujun-自己矛盾 | een innerlijke tegenspraak; tegenstrijdigheid |
jikoryū-自己流 | je eigen stijl [manier; methode] |
jikoshihon-自己資本 | eigen vermogen |
jikoshihonhiritsu-自己資本比率 | solvabiliteitsratio |
jikoshuchō-自己主張 | zelfbewustheid; aanmatiging |
jikyo-辞去 | het vertrekken; weggaan; afscheid nemen |
jikyosuru-辞去する | vertrekken; weggaan; afscheid nemen |
jikyū-自給 | zelfstandigheid; zelfvoorziening |
jikyūhiryō-自給肥料 | mest van eigen bedrijf |
jikyūjisoku-自給自足 | zelfvoorzienigheid |
jikyūsakumotsu-自給作物 | landbouwproducten voor eigen gebruik |
jikyūsuru-自給する | in zijn eigen onderhoud voorzien; zelfstandig iets uitvoeren; zelfvoorzienend zijn |
jiman-自慢 | trots; zelfwaardering; verwaandheid; arrogantie |
jimei-自明 | vanzelfsprekendheid; duidelijkheid |
jimetsu-自滅 | natuurlijk verval; zelfvernietiging; je eigen graf graven; je eigen nederlaag over jezelf afroepen |
jimi-地味 | eenvoud; soberheid |
jimichi-地道 | normale loopsnelheid (van een paard e.d.) |
jimoku-耳目 | aandacht; oplettendheid |
jimonjitō-自問自答 | zijn eigen vraag beantwoorden; alleenspraak; monoloog |
jimunajiumu-ジムナジウム | gymnasium (opleiding) |
jinbun-人文 | mensheid; beschaving; cultuur |
jinbutsu-人物 | persoonlijkheid; aard; karakter |
jingi-仁義 | naastenliefde en rechtvaardigheid (in confucianisme) |
jingi-神器 | heilige schat (m.n. de drie heilige schatten van de keizerlijke troon, het zwaard, het juweel, de spiegel) |
jingi-神器 | de keizerlijke troon |
jinjifusei-人事不省 | bewusteloosheid; onderbewustzijn |
jinkaku-人格 | karakter; aard; persoonlijkheid |
jinkan-人間 | de wereld; de mensheid |
jinkenhi-人件費 | personeelskosten; arbeidsloon |
jinkenseisaku-人権政策 | mensenrechtenbeleid |
jinkō-人皇 | de keizer |
jinkōmen'eki-人工免疫 | kunstmatige immuniteit |
jinkōmitsudo-人口密度 | bevolkingsdichtheid |
jinkōzōka-人口増加 | bevolkingsgroei |
jinkōzunō-人工頭脳 | kunstmatig [mechanisch] brein |
jinmei-人名 | persoonsnaam; eigennaam van een persoon |
jinmeiyōkanji-人名用漢字 | lijst van officieel toegelaten karakters om eigennamen weer te geven in de familieregisters |
jinmon-人文 | mensheid; beschaving; cultuur |
jinmukeiki-神武景気 | Jimmu Boom (periode van economische bloei in het midden van de jaren 1950) |
jinnō-人皇 | de keizer |
jinrin-人倫 | de mensheid |
jinrin-人倫 | menselijke betrekkingen [relaties]; moraliteit, |
jinrui-人類 | menselijk wezen; de mens (Homo sapiens); de mensheid |
jinshi-人士 | persoon met een hoge status [opleiding]; iemand van goede komaf |
jinshin-人身 | (iemands) persoonlijkheid |
jinsoku-迅速 | spoed; promptheid |
jinushi-地主 | landeigenaar; landbezitter |
jinzō-人造 | kunstmatigheid |
jin'ya-陣屋 | (Edo periode) residentie van de daimyo van een klein domein zonder kasteel |
jipangu-ジパング | Zipangu, de naam waarmee naar Japan wordt verwezen in Marco Polo's Reizen (het Engelse woord Japan is daarvan afgeleid) |
jippahitokarage-十把一絡げ | zonder onderscheid; ongenuanceerd; lukraak |
jiridaka-じり高 | geleidelijke stijging (van prijzen, koersen, e.d.) |
jirijiri-じりじり | beetje bij beetje; stap voor stap; langzaam maar zeker; langzamerhand; geleidelijk |
jirijiri-じりじり | ongeduldig; geïrriteerd |
jirijiri-じりじり | verschroeiende [verzengende] hitte van de zon |
jirijirisuru-じりじりする | ongeduldig worden; geïrriteerd raken |
jiriki-地力 | ware [eigen] kracht; ware kunnen |
jiriki-自力 | eigen kracht |
jiritsu-自律 | autonomie; onafhankelijkheid; zelfbeschikking |
jiritsu-自立 | zelfstandigheid; onafhankelijkheid; zelfvoorziening |
jiriyasu-じり安 | geleidelijke daling (van prijzen, koersen, e.d.) |
jirō-耳漏 | oorsmeer; afscheiding uit het oor |
jisaku-自作 | (iemands) eigen werk; iets dat men zelf maakte |
jisashukkin-時差出勤 | variabele [flexibele] werktijden [arbeidstijden] |
jisatsuten-自殺点 | eigen doelpunt; doelpunt in eigen doel |
jisei-自製 | een zelfgemaakt [eigengemaakt] voorwerp [artikel] |
jiseishokubutsu-自生植物 | inheemse plant (groeiend in eigen verspreidingsgebied) |
jiseisuru-自生する | natuurlijk [spontaan] groeien; in het wild groeien |
jiseki-事績 | prestatie; wapenfeit; heldendaad |
jiseki-自席 | de eigen zitplaats |
jisha-侍者 | monnik die de hoofdpriester van een tempel bijstaat bij allerlei zaken |
jisha-寺社 | (boeddhistische) tempel en (shintō) heiligdom [schrijn] |
jishakabushikishutokuken-自社株式取得権 | het recht hebben om eigen aandelen te verwerven |
jishingaku-地震学 | seismologie |
jishinkajō-自信過剰 | overmoedigheid; zelfoverschatting; arrogantie |
jishinsōjitsu-自信喪失 | minderwaardigheidscomplex |
jishitsu-痔疾 | aambei |
jisho-自書 | eigen schrijfwerk; (eigen) handtekening |
jisho-自署 | (eigen) handtekening [ondertekening] |
jisho-辞書 | keizerlijke brief (als antwoord, of berichtgeving) |
jishōshiki-受賞式 | plechtigheid bij het uitreiken van een prijs; officiële [ceremoniële] prijsuitreiking |
jishu-自主 | autonomie; onafhankelijkheid; zelfbeschikking |
jisoku-時速 | snelheid per uur |
jisoku-自足 | zelfstandigheid; onafhankelijkheid; op eigen benen kunnen staan; autarkie |
jison-自尊 | zelfrespect; eigenwaarde; zelfachting |
jison-自損 | door eigen toedoen verwonding of schade oplopen |
jisonshin-自尊心 | (gevoel van) eigenwaarde; zelfrespect; trots |
jissai-実際 | werkelijkheid; realiteit; stand van zaken |
jisseikatsu-実生活 | realiteit; dagelijkse werkelijkheid; (in) het echte leven |
jisshō-実正 | (vastgesteld) feit; zekerheid; waarheid |
jisshō-実証 | feitelijk [op feiten gebaseerd] bewijs; solide [door feiten ondersteund; aangetoond] bewijs |
jissō-実相 | de feiten; de werkelijkheid; feitelijke omstandigheden; realiteit |
jissōkannyū-実相観入 | (poëzietheorie van Mokichi Saito) de werkelijkheid achter de waarneming [perceptie] beschrijven in tanka |
jisuru-辞する | vertrekken; weggaan; afscheid nemen |
jisuru-辞する | weigeren; afzeggen |
jisuru-辞する | (met ontkenning) bereid zijn te doen; (vastberaden) doorgaan; niet opgeven |
jitai-自体 | zelf; zichzelf; het eigen lichaam |
jitai-辞退 | het (beleefd) weigeren [afzien} van (een aanbod, uitnodiging, prijs, e.d.) |
jitaku-自宅 | eigen huis; woning in privé [eigen] bezit |
jitan-時短 | werktijdverkorting; arbeidsduurverkorting |
jitchoku-実直 | eerlijkheid; betrouwbaarheid |
jitchūhakku-十中八九 | met grote waarschijnlijkheid; negen van de tien keer; in negen van de tien gevallen |
jiten-辞典 | (vanaf de Meiji periode en in titels) woordenboek |
jitsugi-実技 | praktische bekwaamheid [vaardigheid] |
jitsujō-実状 | de feitelijke [actuele] situatie [toestand]; de huidige stand van zaken; de werkelijkheid |
jitsuni-実に | werkelijk; echt; feitelijk; zeker |
jitsuroku-実録 | feitelijke [waarheidsgetrouwe] beschrijving |
jitsuroku-実録 | historische [chronologisch] verslag over een vorst (keizer, koning, e.d.) |
jitsurokumono-実録物 | een feitelijk [waarheidsgetrouw] verslag |
jitsuryoku-実力 | (werkelijke) kracht; vermogen; competentie; talent; vaardigheid |
jitsuwa-実は | in feite; feitelijk; trouwens; om de waarheid te zeggen |
jittai-実態 | feitelijke situatie; realiteit |
jittei-実弟 | de (eigen) jongere broer; volle broer |
jiun-自運 | kanji kalligraferen en daarbij je eigen creativiteit volgend |
jiyū-事由 | (jur.) feiten die als directe reden of oorzaak van iets aangemerkt worden |
jiyū-自由 | vrijheid |
jiyūhōnin-自由放任 | laisser faire (economische beleidsprincipe zonder overheidsinterventie) |
jiyūhōninshugi-自由放任主義 | het laisser faire principe (ook economische term voor vrijheid van productie en (handels)verkeer zonder overheidsbemoeienis) |
jiyūishi-自由意志 | vrije wil; spontaniteit |
jizen-慈善 | filantropie; liefdadigheid |
jizokukanōsei-持続可能性 | duurzaamheid |
ji・endo-ジ・エンド | het einde |
jō-情 | koppigheid |
jōai-情愛 | affectie; genegenheid; liefde |
jōbu-丈夫 | kracht; stevigheid; fitheid; gezondheid |
jōbutsu-成仏 | het bereiken van de Verlichting; Boeddha worden |
jōbutsusuru-成仏する | de Verlichting bereiken; Boeddha worden |
jōchan-嬢ちゃん | jong meisje; juffrouw |
jōchi-上知 | grote wijsheid |
jōdo-壌土 | leem [klei] grond (geschikt voor landbouw) |
jōgai-場外 | buiten een plaats [locatie; zaal; terrein] |
jōhōin-情報員 | spion; geheim agent |
joji-女児 | jong meisje; schoolmeisje |
jōjitsu-情実 | partijdigheid; bevoorrechting; voortrekkerij; vriendjespolitiek |
jōjō-情状 | situatie; omstandigheid |
jojoni-徐徐に | stap voor stap; beetje bij beetje; geleidelijk |
jōju-成就 | verwezenlijking; prestatie; behaald succes; verworvenheid; hetgeen bereikt is |
jōjusuru-成就する | verwezenlijken; bereiken; voltooien; succes behalen |
jōkaku-城郭 | kasteelmuur; omheining van een kasteel |
jōkan-上官 | leidinggevende; chef |
jōkasuru-浄化する | zuiveren; reinigen |
jōkenzukenatsuinshōsho-条件付捺印証書 | borg [zekerheidstelling] in handen van derden (tot de voorwaarde is voldaan) |
jōko-上古 | verre [klassieke] oudheid; ver verleden |
jōkō-上皇 | ex-keizer; voormalige keizer; keizer die troonsafstand doet |
jokō-女工 | fabrieksarbeidster |
jōkyaku-乗客 | passagier (in boot, trein, vliegtuig, auto, e.d.) |
jokyo-除去 | verwijdering; eliminatie; uitroeiing |
jokyū-女給 | serveerster; barmeisje |
jōmai-上米 | topklasse (topkwaliteit) rijst |
jōman-冗漫 | breedsprakigheid; omslachtigheid; langdradigheid |
jōmono-上物 | kwaliteitsproduct(en) |
jōmu-乗務 | het dienstdoen [werkzaam zijn] als bestuurder van een voertuig (trein, vliegtuig, e.d.) |
jōmuin-乗務員 | bestuurder van een voertuig (trein, vliegtuig, e.d.) |
jōmukai-常務会 | directiecomité (met als taak het uitvoeren van het door de Raad van Bestuur vastgestelde beleid) |
jōnai-場内 | binnen(in) een plaats [locatie; zaal; terrein] |
jōnetsu-情熱 | passie; enthousiasme; bezieling; gedrevenheid |
jōnō-上納 | het betalen (van geld of goederen) aan de overheid\ |
jōnōkin-上納金 | monetaire betaling van burgers aan de vorst, overheid, overkoepelende organisaties (soms crimineel), e.d. |
jōran-上覧 | keizerlijke inspectie |
joron-序論 | introductie; inleiding |
jorunāta-ジョルナータ | hoeveelheid fresco verf die in 1 dag kan worden opgebracht (van Italiaans: giornata, een dag werk) |
jōsha-乗車 | met de auto [bus, trein, taxi e.d.] gaan [reizen] |
jōshi-上司 | (directe) baas [chef; leidinggevende] |
joshi-女子 | vrouw; meisje |
joshidaigaku-女子大学 | vrouwenuniversiteit; universiteit voor vrouwen |
joshidaisei-女子大生 | studente aan een universiteit voor vrouwen |
jōshigun-娘子軍 | leger dat geheel bestond uit (of werd geleid door) vrouwen (tijdens de T'ang periode in de Chin. geschiedenis) |
joshijidō-女子児童 | jong meisje; schoolmeisje |
jōshiki-常識 | (gezond) verstand; slimheid; pienterheid |
jōshō-常勝 | onoverwinnelijkheid; onverslaanbaar zijn; voortdurende overwinningen |
joshō-序章 | inleiding; voorwoord; proloog |
jōshūhan-常習犯 | recidive; herhaling van strafbare feiten; het opnieuw vervallen in dezelfde zonde [fouten] |
jōshūsei-常習性 | handeling [drang; neiging] uit gewoonte; recidivisme |
josondanpi-女尊男卑 | vrouwelijk chauvinisme; (het geloof in) de superioriteit van vrouwen over mannen (lett. de vrouw is geëerd, de man nederig) |
jōsui-上水 | waterleiding; aanvoer van vers [schoon] water |
jōtai-状態 | staat; conditie; omstandigheid; situatie |
jōtatsu-上達 | (het doorgeven van de wensen [meningen]) van ondergeschikten naar superieuren (bottom-up beleidsstructuur, met inspraak) |
jotei-女帝 | (regerend) keizerin |
jōtō-上等 | hoge [uitstekende] kwaliteit; excellentie |
jōzu-上手 | bekwaamheid; expertise |
jū-柔 | zachtheid; breekbaarheid; teerheid |
jūboku-従僕 | dienaar; bediende; lakei |
jūbun-十分 | voldoende; genoeg; toereikend |
jūchin-重鎮 | een vooraanstaande figuur; autoriteit [expert] (in zijn/haar vakgebied) |
judai-入内 | het betreden van het keizerlijk hof door de bruiloftsstoet van de toekomstige keizerin |
jūdansuru-縦断する | door het hele land [gebied] gaan [lopen; reizen] |
judō-受動 | inactiviteit; passiviteit |
jūgun'ianfu-従軍慰安婦 | troostmeisje (als prostituee gebruikte gevangene van de Japanse bezetters in WO II) |
jūhachiban-十八番 | iemand's specialiteit [sterke kant] |
jūhan-従犯 | medeplichtigheid; medeplichtige |
jūhō-重宝 | waardevolle [kostbare] schat; kostbaarheid |
jūichi-じゅういち | Maleise sperwerkoekoek (Cuculus fugax) |
jūjun-従順 | gehoorzaamheid; volgzaamheid |
jūkashitsu-重過失 | (jur.) grove nalatigheid |
jūkeibi-重警備 | zware beveiliging; maximum security (gevangenis) |
jukensensō-受験戦争 | examenoorlog, de felle competitie bij toelatingsexamen(s) (voor scholen of universiteiten) |
juku-塾 | privéschool; stoomcursus (ter voorbereiding op toelatingsexamen voor middelbare scholen en universiteiten) |
jukuchi-熟知 | grondige kennis (van); goede bekendheid (met) |
jukuren-熟練 | vakkundigheid; bekwaamheid |
jukusei-塾生 | student aan een privéschool (voor extra onderwijsdoeleinden ter voorbereiding van toelatingsexamens aan middelbare scholen) |
jukusu-熟す | rijpen (fig.); goed ontwikkeld zijn [worden] (b.v. gedachte, plan, gelegenheid, vaardigheid) |
jukusuru-熟する | rijpen (fig.); goed ontwikkeld zijn [worden] (b.v. gedachte, plan, gelegenheid, vaardigheid) |
jukutatsu-熟達 | hoog ontwikkelde vakkundigheid; bekwaamheid |
jukutō-塾頭 | hoofdonderwijzer [docent; leraar] aan een privéschool (voor extra onderwijsdoeleinden ter voorbereiding van toelatingsexamens aan middelbare scholen) |
junan-受難 | zware beproeving(en); onheil; (pijn) lijden |
junbi-準備 | voorbereiding |
junbisuru-準備する | voorbereiden |
junbusshitsu-純物質 | zuivere stof (scheikunde) |
jundaijin-准大臣 | (Heian periode) iemand die de taken van de hoofdstaatsdienaar kan behartigen |
jundo-純度 | zuiverheid (van een stof); zuiverheidsgraad |
jungyaku-順逆 | gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid; loyaliteit en verraad |
junkaibunko-巡回文庫 | bibliobus; bibliotheekbus; kleine rijdende bibliotheek (gedateerd, tevens ver-afgelegen plaatsen) |
junkaitoshokan-巡回図書館 | bibliobus; bibliotheekbus; kleine rijdende bibliotheek (m.n. voor ver-afgelegen plaatsen) |
junkyo-準拠 | conformiteit; aanpassing; gelijkvormigheid; overeenstemming; navolging |
junkyū-準急 | semi-sneltrein; regionale sneltrein |
junnō-順応 | aanpassing; conformatie; inschikkelijkheid; acclimatisatie |
junpitsu-順筆 | (kalligrafie) schrijftechniek van beginpunt tot eindpunt in volgorde zonder tegengestelde schrijfrichting |
junpō-遵奉 | gehoorzaamheid; inachtneming [naleving] van voorschriften [regels] |
junryō-順良 | goedaardigheid en deugdzaamheid; eerlijkheid |
junsai-蓴菜 | de waterplant Brasenia schreier (waarvan de jonge loten en bladeren in Japan gegeten worden) |
junshin-純真 | zuiverheid; puurheid; reinheid; onschuld |
junshinmuku-純真無垢 | zuiver [rein] en onschuldig |
junshisan-純資産 | netto waarde; netto (eigen) vermogen; netto activa |
junshu-遵守 | naleving; inachtneming; eerbiediging; gehoorzaamheid |
junsui-純粋 | zuiverheid; puurheid; echtheid |
jun'en-順縁 | het feit dat in de natuurlijke loop der dingen de mensen sterven in volgorde van ouderdom |
jupitā-ジュピター | Jupiter (Romeinse God) |
jūrōdō-重労働 | zware arbeid; zwaar werk |
jūru-ジュール | joule (J, eenheid van energie) |
jūryō-十両 | 10-ryo, oude Japanse munteenheid |
jūseki-重責 | zware [grote] verantwoordelijkheid |
jushōsha-受章者 | ontvanger van een onderscheiding |
jushōshiki-授賞式 | prijsuitreiking |
jūtai-重態 | kritieke [levensbedreigende] toestand (letsel, ziekte, e.d.) |
jūtenseisaku-重点政策 | belangrijkste beleidslijn; voorrangsbeleid |
jūtenshugi-重点主義 | prioriteitssysteem; beleid [principe] van het zich richten op essentiële zaken |
jūtenteki-重点的 | gefocust; geconcentreerd; met hoge prioriteit |
jutsu-術 | een kunst; een techniek; operatie; een bekwaamheid; een vaardigheid; een kundigheid |
jutsunai-術ない | wanhopig; ten einde raad zijn |
juyo-授与 | uitreiking; toekenning |
jūyō-重要 | belangrijkheid; belang; essentie |
ka-科 | departement; afdeling; faculteit; specialisatie; afdeling; onderverdeling |
ka-苛 | geïrriteerd (huid); ontstoken |
kaban-鞄 | (leren) tas; reistas; aktetas |
kabin-過敏 | (over)gevoeligheid; nervositeit |
kabo-家母 | je (eigen) moeder |
kabun-過分 | ongeschiktheid; onverdiend [niet goed genoeg] zijn |
kabunushishihon-株主資本 | eigen vermogen |
kaburo-禿 | kaalheid |
kaburo-禿 | kortgeknipt meisjeskapsel |
kabushikiginkō-株式銀行 | aandelenbank (een bank die eigendom is van en wordt gecontroleerd door aandeelhouders) |
kachieru-勝ち得る | winnen; behalen; bereiken |
kachiki-勝ち気 | vastberadenheid |
kachikosu-勝ち越す | de leiding nemen; overwinning(en) boeken |
kachiku-家畜 | vee; levende have (koeien, paarden, varkens, schapen, etc.) |
kachō-課長 | hoofd van een (kleinere) afdeling |
kachōfūgetsu-花鳥風月 | schoonheid in de natuur; de natuurlijke schoonheden in de Japanse esthetiek |
kachū-家中 | (Edo periode) dienaar [vazal] in een han-domein; vazal van een daimyo; han-domein |
kadai-架台 | (bouw)steiger; stellage; podium |
kādigan-カーディガン | gebreid vest |
kadō-可動 | beweeglijkheid; beweegbaarheid |
kadode-門出 | je huis verlaten en op reis gaan |
kadomiumu-カドミウム | cadmium (scheikundig element) |
kadomiumuosen-カドミウム汚染 | cadmium verontreiniging |
kaeri-帰り | terugkeer; terugreis |
kaeribana-返り花 | tweede bloei (binnen een jaar); herbloei |
kaerizaki-返り咲き | herbloei; tweede bloei |
kafein-カフェイン | cafeïne; coffeïne |
kafēpaurisuta-カフェーパウリスタ | (Japanse) coffeeshop [koffiebar] die gespecialiseerd is in Braziliaanse koffiesoorten en manieren van bereiden |
kafu-家父 | je (eigen) vader |
kafu-寡夫 | gescheiden (niet hertrouwde) man |
kafu-寡婦 | gescheiden (niet hertrouwde) vrouw |
kafu-花譜 | een boek met afbeeldingen van bloemen (gerangschikt naar bloeiseizoen) |
kaga-夏芽 | zomerknoppen (bloem- of bladknoppen die aan planten en bomen groeien in de zomer, en dan later in het jaar uitkomen) |
kagai-花街 | rosse buurt; wijk met restaurants, geisha's en bordelen |
kagaku-化学 | scheikunde; chemie |
kagakushiki-化学式 | molecuulformule; scheikundige formule |
kagebenkei-陰弁慶 | een opschepper; bullebak; iem. met een grote moed (maar weinig moed) |
kagehinata-陰日向 | oneerlijkheid; onoprechtheid; twee kanten hebben |
kagemusha-影武者 | (hist. bij legerleiders) dubbelganger; plaatsvervanger (om de vijand te verwarren) |
kagemusha-影武者 | iemand (het brein, de feitelijke leider) die achter de schermen werkt en anderen als marionetten bespeelt of gebruikt |
kagen-加減 | aanpassing; verbetering; matiging; de juiste hoeveelheid gebruiken (b.v. van kruiden) |
kagenagara-陰ながら | van achter de schermen; vanaf de zijlijn; op de achtergrond; in het geheim |
kageri-陰り | schaduw; somberheid |
kagezen-陰膳 | een maaltijd klaarmaken voor een afwezige persoon (met een gebed voor diens veilige terugkeer) |
kagiri-限り | het einde (van het leven) |
kagiwakeru-嗅ぎ分ける | verschillende geuren onderscheiden (door ruiken) |
kagyō-課業 | hoeveelheid werk; werk quotum |
kahan-過半 | het grootste deel; de meerderheid; meer dan de helft |
kahansū-過半数 | de meerderheid; het grootste aantal |
kahei-寡兵 | klein leger; kleine militaire eenheid |
kaheikachi-貨幣価値 | monetaire waarde; de waarde van een munteenheid |
kahen-可変 | variabiliteit; veranderlijkheid |
kahi-下婢 | dienstmeisje |
kahin-佳品 | goed artikel; goed werk; kwaliteitsprodukt |
kahogo-過保護 | overbezorgdheid; overdreven bezorgdheid; te beschermend zijn |
kai-櫂 | peddel; paddel; roeispaan |
kaigaishinshutsu-海外進出 | handel expansie [uitbreiding] overzee; uitbreiding van handel naar het buitenland |
kaigoken-介護犬 | assistentiehond; ADL-hond (om mensen met een handicap te helpen met Activiteiten van het Dagelijks Leven) |
kaigunhikōyokarenshūsei-海軍飛行予科練習生 | de opleiding [training] voor piloten bij de Japanse marine |
kaigunhikōyokarenshūsei-海軍飛行予科練習生 | de aspirant piloot of leerling vlieger op die opleiding |
kaihatsutojōkoku-開発途上国 | ontwikkelingsland; de groeilanden; de opkomende naties |
kaihō-解放 | vrijlating; invrijheidstelling; bevrijding; verlossing |
kaihōsuru-解放する | vrijlaten; in vrijheid stellen |
kaijo-解除 | annulering; herroeping; intrekking; opheffing; beëindiging |
kaika-開花 | het ontluiken [tot bloei komen] van bloemen |
kaikaishiki-開会式 | openingsceremonie; openingsplechtigheid |
kaiko-解雇 | ontslag; opzegging van een arbeidsovereenkomst door een werkgever |
kaikoku-回国 | wandelen [reizen] door het land |
kaikoku-海国 | zeenatie; zeevarende natie; eilandstaat |
kaikomu-掻い込む | (vloeistof) opscheppen [ergens uitscheppen] |
kaikyō-懐郷 | heimwee; nostalgie |
kaikyōbyō-懐郷病 | heimwee |
kainade-掻い撫で | oppervlakkigheid |
kaininki-買い人気 | een bereidheid [enthousiasme] om te kopen |
kainushi-飼い主 | eigenaar [baasje] van een huisdier |
kairo-回路 | stroomcircuit; stroombaan (elektriciteit) |
kairo-懐炉 | warmtepleister; hotpack |
kairo-海路 | zeereis (per boot of schip) |
kaisetsusho-解説書 | handleiding; instructies |
kaishiki-開式 | het begin [de opening] van een ceremonie [plechtigheid] |
kaishō-解消 | (m.b.t. probleem, moeilijkheid, stress e.d.) oplossing; opheffing |
kaison-海損 | schade aan schepen en lading tijdens de reis; averij |
kaitenritsu-回転率 | omloopsnelheid (goederen, kapitaal) |
kaitenzushi-回転寿司 | restaurant waar sushi op kleine bordjes op een lopende band langs de klanten gaan (de klanten nemen dan de sushi die ze willen eten zelf van de band) |
kaitouranma-快刀乱麻 | (vakkundige) besluitvaardigheid |
kaizan-改竄 | falsificatie; verdraaiing (van de feiten); onbevoegde [onrechtmatige] verandering (van tekst) |
kaizeruhige-カイゼル髭 | een snor met omhoog gekrulde punten zoals die van de Duitse Keizer Wilhelm II |
kaizoe-介添え | helper; hulp; assistent; secondant; bruidsmeisje; bruidsjonker |
kajiki-梶木 | (verzamelnaam voor makreelachtige zeevissen zoals) zwaardvis; zeilvis; marlijn |
kajin-佳人 | een mooie vrouw; een schoonheid |
kajino-カジノ | casino; gokpaleis |
kajitori-舵取り | (lett. of fig.) het sturen (in een bepaalde richting); aan het roer staan; leiderschap; leiding |
kajitori-舵取り | stuurman; roerganger; leider |
kajō-過剰 | overschot; overvloed; overmaat; overtolligheid |
kajōryūdōsei-過剰流動性 | bovenmatige liquiditeit |
kakaa-嚊 | echtgenote; (eigen) vrouw (vaak pejoratief) |
kakakutenkai-価格転嫁 | het doorberekenen van prijsstijgingen, zoals van grondstofkosten en arbeidskosten |
kakashi-案山子 | iem. die iets [iemand] lijkt te zijn, maar dat in werkelijkheid niet is |
kakawariai-関わり合い | betrokkenheid |
kakebanareru-掛け離れる | ver verwijderd raken [worden]; uit elkaar raken [groeien] |
kakebuton-掛け布団 | (bedden)sprei |
kakehashi-懸け橋 | een tijdelijke [geïmproviseerde] brug; noodbrug; hangbrug |
kakehi-筧 | open waterleiding; waterbuis (van hout of bamboe) |
kakei-筧 | open waterleiding; waterbuis (van hout of bamboe) |
kakekotoba-掛け詞 | een woordspeling; dubbelzinnigheid; woorden met dezelfde uitspraak maar verschillende betekenissen |
kakeme-掛け目 | omslag (breien |
kakera-欠けら | zeer kleine hoeveelheid |
kaki-垣 | hek; schutting; omheining |
kaki-夏季 | zomer; zomerseizoen |
kakin-課金 | belastinggeld; overheidssubsidie |
kakinagasu-書き流す | (iets) snel [vlot; vloeiend] (op)schrijven |
kakine-垣根 | heg; haag; omheining; hek |
kakitama-掻き玉 | eiersoep |
kakki-活気 | levendigheid; vitaliteit; energie; activiteit |
kakoi-囲い | omheining; hek |
kakoku-過酷 | strengheid; wreedheid; verschrikking |
kakomu-囲む | insluiten; omringen; omcirkelen; omheinen; omvatten |
kakon-禍根 | wortel [bron; oorsprong] van het kwaad [van rampspoed; onheil; tegenspoed] |
kaku-拡 | (in kanji combinaties) vergroting; uitbreiding |
kaku-確 | juist; correct; feitelijk |
kakuchi-各地 | sommige [verscheidene; diverse] gebieden [plaatsen] |
kakuchi-客地 | reisbestemming; buitenland |
kakuchō-拡張 | expansie; uitbreiding; verlenging; vergroting |
kakudai-拡大 | uitbreiding; vermeerdering; (uit)vergroting |
kakudo-確度 | (mate van) zekerheid; waarschijnlijkheid; betrouwbaarheid; nauwkeurigheid |
kakuekiteisha-各駅停車 | stoptrein; boemeltrein |
kakugo-覚悟 | mentale voorbereiding [gereedheid]; paraatheid |
kakuho-確保 | het veiligstellen [waarborgen] |
kakujū-拡充 | uitbreiding [expansie; vergroting] (van een werkplek, productielijn, e.d.) |
kakuobi-角帯 | een stugge obi (kimono-ceintuur) voor mannen |
kakurekirishitan-隠れキリシタン | geheime [ondergedoken] christelijke kerkgemeenschap (tijdens de onderdrukking van het christendom door het Tokugawa shogunaat in de Edo periode) |
kakuritsu-確率 | waarschijnlijkheid; kans |
kakuritsubunpu-確率分布 | waarschijnlijkheidsverdeling |
kakusa-格差 | verschil; onderscheid; ongelijkheid |
kakusan-拡散 | verspreiding; diffusie |
kakusan-核酸 | nucleïnezuur |
kakushi-客思 | gemoedstoestand van een reiziger (op weg naar een bestemming) |
kakushi-客死 | het sterven op reis [tijdens verblijf in het buitenland] |
kakushidokoro-隠し所 | geheime bergplaats; schuilplaats; verstopplek |
kakushiki-格式 | formaliteit; (persoonlijke, familie, etc.) gedragsregels; gedragscode |
kakushu-各種 | allerlei [verschillende] soorten |
kakushugakkō-各種学校 | beroepsopleiding; vakschool |
kakusode-角袖 | (Meiji-tijdperk) een officier [agent] in burgerkleding |
kakusu-隠す | verstoppen; verbergen; verhullen; verzwijgen; maskeren; achterhouden; geheimhouden; bedekken |
kakutei-各停 | stoptrein; boemeltrein |
kama-鎌 | sikkel; zeis |
kamaeru-構える | een bepaalde houding aannemen (b.v. ter verdediging); gereed hebben; bij de hand hebben; klaar staan (om te); voorbereiden |
kami-神 | god; godheid; goden |
kamigakari-神懸かり | goddelijke verschijning [bezetenheid]; goddelijke geest in het lichaam van een persoon |
kamigata-上方 | (Meiji periode) aanduiding voor de stad Kyoto |
kamihitoe-紙一重 | een dunne scheidslijn |
kamikaze-神風 | roekeloosheid; waaghalzerij |
kamioroshi-神降ろし | de uitnodiging [aanroeping] aan een god om naar een heiligdom te komen |
kamioroshi-神降ろし | aanroeping (in een shinto heiligdom) van een medium aan een god om (tijdelijk) bezit van haar te nemen om voorspellende uitspraken te kunnen doen |
kamisama-神様 | (figuurlijke stijlfiguur om een autoriteit op een bepaald gebied te noemen) expert; groot deskundige; meester |
kamitsu-過密 | (overmatige) gedetailleerdheid |
kamiwakeru-噛み分ける | onderscheid maken; begrijpen |
kamoi-鴨居 | latei; bovenbalk (voor schuifdeuren) |
kamoku-寡黙 | terughoudendheid; zwijgzaamheid; geslotenheid |
kamoshika-羚羊 | gems; berggeit |
kamosu-醸す | veroorzaken; tot stand brengen; aanleiding geven tot; teweegbrengen |
kamotsu-貨物 | goederentrein |
kamotsuressha-貨物列車 | goederentrein |
kamuro-禿 | kaalheid |
kamuro-禿 | kortgeknipt meisjeskapsel |
kan-款 | welwillendheid; goedheid; vriendelijkheid; oprechtheid |
kan-監 | wacht; waakzaamheid; observatie; surveillance |
kana-かな | (aan het einde van een zin) ik vraag me af of; zal ik maar; zou ik |
kana-かな | (aan het einde van een zin, met een ontkenning) ik wens dat; ik hoop dat; ik wou dat |
kanaa-かなあ | (aan het einde van een zin) ik vraag me af of; zal ik maar; zou ik |
kanaa-かなあ | (aan het einde van een zin, met een ontkenning) ik wens dat; ik hoop dat; ik wou dat |
kanan-火難 | calamiteit als gevolg van brand; door brand veroorzaakte ramp |
kanashimi-悲しみ | verdriet; bedroefdheid; smart; leed |
kanbai-寒梅 | vroegbloeiende pruimenboom |
kanbasu-カンバス | canvas (zeildoek) |
kanben-冠冕 | aanduiding voor de officiële taken van overheidsambtenaren |
kanbi-完備 | volledigheid; compleet zijn |
kanbōchōkan-官房長官 | leider van het kabinetssecretariaat [kabinetschef] van Japan |
kanbu-幹部 | leidinggevenden (binnen een bedrijf); directie; staf; kader |
kanchō-漢朝 | keizerlijk hof van de Han dynastie (206 v.Chr. - 220 na Chr., China) |
kanchō-艦長 | scheepskapitein; gezagvoerder (m.n. op een marineschip) |
kandera-カンデラ | candela (eenheid van lichtsterkte) |
kanensei-可燃性 | brandbaarheid; ontvlambaarheid |
kanezumari-金詰まり | geldgebrek; (te) weinig geld hebben |
kangaekomu-考え込む | in gedachte verzonken zijn; piekeren; peinzen; tobben; diep nadenken (over) |
kangen-寛厳 | soepelheid en strengheid |
kangen-甘言 | mooipraterij; gladde praatjes; vleierij |
kangiku-寒菊 | Chrysanthemum indium, een winterbloeiende chrysant |
kangun-官軍 | regeringsleger; keizerlijk leger; strijdkrachten [troepen] van de regering [keizer] |
kangyō-官業 | staatsbedrijf; overheidsbedrijf |
kangyo-還御 | terugreis van de keizer [shogun] (of leden van het hof) |
kanitama-蟹玉 | een Chinees gerecht van ei (omelet) met krab en groenten |
kanja-間者 | spion; geheim agent |
kanjaku-閑寂 | stilte; kalmte; vredigheid |
kanju-貫首 | (andere naam voor 天台座主) de hoofdpriester van de Enryaku-ji-tempel op de berg Hiei (van de Tendai-sekte) |
kanjuku-完熟 | volle rijpheid, volle wasdom |
kanjusei-感受性 | gevoeligheid; sensibiliteit |
kanka-換価 | (jur.) in beslag genomen eigendommen omrekenen in geld |
kanka-看過 | veronachtzaming; toegevendheid; oogluiking |
kankaku-扞格 | meningsverschil; verschil van mening [inzicht]; onverenigbaarheid |
kankasuru-感化する | beïnvloeden; inspireren |
kankatsu-寛闊 | verdraagzaamheid; meegaandheid; mildheid |
kankatsu-管轄 | jurisdictie; (rechts)bevoegdheid; controle |
kanken-官憲 | autoriteiten; het gezag; de overheid |
kankibinran-官紀紊乱 | nalatigheid [corruptie] van de ambtelijke discipline |
kankō-寛厚 | ruimdenkendheid; vrijgevigheid; gulheid |
kankō-緩行 | traag tempo; lage snelheid; langzame vooruitgang |
kankō-還幸 | terugkeer van een Keizer naar het paleis |
kankō-還幸 | terugkeer van een heilig voorwerp (shintai) naar een shinto tempel |
kankōba-勧工場 | In de Meiji- en Taisho-periode een plek (markt, bazaar) waar vele winkels onder één dak allerlei goederen verkochten |
kankōchi-観光地 | trekpleister; toeristische bestemming (met historische, culturele, religieuze of natuurlijke bezienswaardigheden) |
kankōchō-官公庁 | overheidsinstanties; overheidsgebouwen; publieke instellingen; openbare instanties |
kankyo-官許 | officiële goedkeuring [vergunning] (van de overheid) |
kankyō-環境 | (leef)omgeving; (leef)milieu; omstandigheid; toestand |
kankyōosen-環境汚染 | milieuvervuiling; milieuverontreiniging |
kankyū-官給 | levering [geld; goederen] van de overheid |
kanmatsu-巻末 | het slot [einde] van een boek |
kanmei-官命 | overheidsbevel; opdracht [verordening] van de regering |
kanmei-簡明 | beknoptheid; bondigheid |
kanmi-甘味 | zoetheid; zoete smaak |
kanmin-官民 | ambtenaar en burger; overheid en burgerij; publieke en particuliere sector |
kannan-艱難 | ontberingen; moeilijkheden |
kannei-奸佞 | doortrapheid; slinksheid; sluwheid |
kannō-官能 | zintuiglijkheid; sensualiteit |
kannō-感応 | gevoeligheid; sympathie; toewijding |
kannōshugi-官能主義 | sensualisme; zinnelijkheid |
kannyūsō-陥入爪 | ingegroeide nagel |
kanō-可能 | mogelijkheid |
kanōha-狩野派 | de Kanō school van Japanse schilderkunst (de meest dominante school van eind 15e eeuw tot de Meiji periode |
kanōsei-可能性 | mogelijkheid; waarschijnlijkheid; kans |
kanpa-看破 | inzicht; scherpzinnigheid |
kanpatsu-煥発 | genialiteit; schittering; briljantheid |
kanpeichūsha-官幣中社 | kanpei-chūsha (middelste klassering van een Shintō heiligdom) |
kanpeishōsha-官幣小社 | kanpei-shōsha (lage klassering van een Shintō heiligdom) |
kanpeitaisha-官幣大社 | kanpei-taisha (hoge klassering van een Shintō heiligdom) |
kanpeki-完璧 | perfectie; volmaaktheid |
kanpi-官費 | overheidsuitgaven; staatsfondsen |
kanryōshudō-官僚主導 | bureaucratisch leiderschap; initiatief van bureaucraten bij overheidsbeleid |
kanryūsuru-貫流する | stromen [vloeien] (door) |
kansei-乾性 | droogheid |
kansei-完成 | voltooiing; vervulling; voleindiging |
kansei-官製 | door de overheid [overheidsbedrijven; organisaties] gemaakt [vervaardigd] |
kansei-感性 | gevoeligheid |
kansei-慣性 | traagheid; inertie |
kanseiyu-乾性油 | drogende olie (met siccatief behandeld om de droogsnelheid van olieverf te verhogen) |
kansen-官撰 | selectie en redactie van de overheid (van een gedichtenbundel, e.d.) |
kansensuru-感染する | geïnfecteerd worden; ontstoken raken; een ziekte oplopen |
kansetsu-間接 | indirectheid |
kansha-感謝 | dank; dankbaarheid; waardering |
kanshaku-癇癪 | kwaadheid; slecht humeur; geïrriteerdheid; woede-uitbarsting |
kanshin-歓心 | blijdschap; blijheid |
kansho-官署 | overheidskantoor; overheidsinstelling |
kanshō-干渉 | interventie; tussenkomst; bemoeienis |
kanshō-感傷 | sentimentaliteit; (grote) gevoeligheid |
kanshō-環礁 | atol; (ringvormig) koraaleiland |
kanshō-癇性 | geïrriteerdheid; lichtgeraaktheid; prikkelbaarheid; slechtgehumeurd zijn |
kanshoku-官職 | [een functie in) overheidsdienst; ambtenarij |
kanshōsuru-干渉する | tussenbeide komen; zich mengen (in); zich bemoeien (met) |
kantai-款待 | vriendelijke bejegening; gastvrijheid; hartelijkheid |
kantan-簡単 | eenvoud; ongecompliceerdheid |
kanzen-完全 | perfectie; volmaaktheid; compleetheid |
kanzenkoyō-完全雇用 | volledige werkgelegenheid [tewerkstelling] |
kanzenshitsugyōritsu-完全失業率 | het volledige werkloosheidspercentage (gebaseerd op het aantal mensen dat actief op zoek is naar werk) |
kanzeon-観世音 | Avalokitesvara; Kannon (bodhisattva van barmhartigheid en mededogen |
kanzetsu-冠絶 | uniekheid; eigenheid; ongeëvenaardheid; suprematie; onovertroffenheid |
kanzukasa-主神 | overheidsfunctionaris die verantwoordelijk is voor Shintō-rituelen (ritsuryō-systeem) |
kanzume-缶詰め | (in) afzondering; afgescheiden [afgesloten; apart] gehouden zijn [worden] |
kan'in-官印 | overheidsstempel |
kan'in-官印 | stempel van een overheidsambtenaar |
kan'in-官員 | overheidsfunctionaris; ambtenaar |
kan'on-感恩 | dankbaarheid |
kan'yō-寛容 | tolerantie; verdraagzaamheid; ruimdenkendheid |
kan'yō-肝要 | belangrijkheid; essentie |
kan'yo-関与 | deelname; betrokkenheid |
kan'yū-官有 | staatseigendom; rijkseigendom; regeringseigendom |
kan'yūzaisan-官有財産 | rijkseigendommen; rijksgebouwen |
kaodashi-顔出し | aanwezigheid; verschijning |
kaomake-顔負け | in verlegenheid gebracht; beschaamd zijn |
kaomakesuru-顔負けする | in verlegenheid gebracht zijn; overschaduwd [beschaamd] zijn |
kaorin-カオリン | kaolien (klei) |
kapitan-カピタン | kapitein (van een schip) |
karafutoshishamo-樺太柳葉魚 | lodde (soort kleine zalm, Mallotus villosus) |
karai-辛い | pijnlijk; bitter; moeilijk |
karakami-唐紙 | Chinees papier met patronen erop gedrukt (in de Heian periode gebruikt als schrijfpapier, en later voor het bedekken van fusuma (schuifdeuren)) |
karakuchi-辛口 | strengheid; hardvochtigheid; scherpte |
karamawari-空回り | vergeefse moeite; ondoelmatig [ondoeltreffend] zijn |
karami-絡み | verstrengeling; verbintenis; interactie; betrokkenheid |
karatsuyu-空梅雨 | een droog regenseizoen; regenseizoen met bijna geen regen |
karatto-カラット | karaat (eenheid die de zuiverheid van goud en edelstenen aangeeft) |
karauri-空売り | (short selling) het verkopen van effecten die men niet in eigen bezit heeft (om snel te kunnen anticiperen op koerswisselingen) |
karaza-カラザ | chalaza; hagelsnoer (band tussen dooier en binnenste vlies van een ei) |
kare-彼 | hij of zij; die persoon (tot aan Meiji tijdperk gebruikt); u; jij (arch.); dat (arch.) |
karei-佳麗 | schoonheid; mooie vrouw |
karei-華麗 | pracht; praal; grootsheid |
karejji-カレッジ | universiteit; hogeschool |
karen-可憐 | mooiheid; leukheid; charme; lieflijkheid |
karen-可憐 | zieligheid; beklagenswaardigheid |
kariba-狩り場 | jachtterrein; jachtgebied |
kariginu-狩衣 | informele kleding van de hofadel in de Heian periode (oorspronkelijk gedragen tijdens de jacht) |
karikomu-刈り込む | (terug)snoeien; trimmen; knotten |
karikomu-刈り込む | oogsten (maaien [afsnoeien] en opslaan) |
karishakuhō-仮釈放 | voorwaardelijke vrijlating [invrijheidstelling] |
karōjite-辛うじて | nauwelijks; amper; nog maar net; met moeite |
karoyaka-軽やか | luchtigheid; elegantie; lichtheid |
karudera-カルデラ | caldeira (grote krater van een vulkaan) |
karuhazumi-軽はずみ | onbesuisdheid; onvoorzichtigheid |
karukuchi-軽口 | spraakzaamheid; loslippigheid |
karukuchi-軽口 | scherts; grapje; grappige opmerking; spitsvondigheid |
karusa-軽さ | lichtheid; licht gewicht; geringe zwaarte |
karuyaka-軽やか | luchtigheid; elegantie; lichtheid |
karyō-科料 | een kleine [lage] boete (voor een lichte overtreding) |
karyokuhatsudensho-火力発電所 | kolencentrale; elektriciteitscentrale met stoomturbine |
kasa-枷鎖 | boei en ketting; een keten [ketting] om gevangenen aan elkaar te klinken |
kasa-枷鎖 | (zenboeddhisme) mentale boeien; immateriële beperkingen |
kasen-架線 | bovengrondse bedrading; (elektrische) bovenleiding; stroomleiding |
kasha-火車 | oude Chinese stoomtrein |
kasha-貨車 | goederenwagen; goederentrein; vrachtwagen; vrachtauto |
kashi-かし | eindpartikel, benadrukt en versterkt de betekenis |
kashi-下賜 | een gift [geschenk] van iemand van een hogere rang aan iemand van een lagere rang; keizerlijk geschenk |
kashi-可視 | zichtbaarheid |
kashi-樫 | (groenblijvende) eik; eikenboom (Fagaceae-familie) |
kashi-瑕疵 | (jur.) gebrek; nalatigheid |
kashi-菓子 | snoep; snoepgoed; zoetigheid |
kashi-華氏 | Fahrenheit (graden) |
kashira-頭 | het hoofd; de baas; de leider |
kashira-頭 | topdeel aan het eind van de zwaardgreep |
kashitsu-過失 | (jur.) nalatigheid; culpa |
kashizashiki-貸座敷 | tatamikamer die verhuurd wordt voor geheime ontmoetingen tussen mannen en vrouwen; bordeel |
kashō-寡少 | een klein beetje; bijzonder kleine hoeveelheid |
kashō-過小 | te klein |
kashō-過少 | te kleine hoeveelheid |
kasō-仮葬 | provisorische begrafenis- of crematieplechtigheid |
kaso-過疎 | onderbevolking; lage bevolkingsdichtheid; ontvolking |
kasōgenjitsu-仮想現実 | (computer) virtuele werkelijkheid ( virtual reality, VR) |
kasosei-可塑性 | plasticiteit |
kasōshiki-火葬式 | crematieplechtigheid |
kasumeru-掠める | misleiden; bedriegen; om de tuin leiden; (iets) stiekem doen |
kasumime-翳み目 | aandoening waarbij het gezichtsvermogen is verslechterd door ouderdom, ziekte, etc.; slechtziendheid |
kasuru-化する | beïnvloeden |
kataho-片帆 | een verkleind [gereefd] zeil (bij harde wind e.d.) |
kataho-片帆 | het kantelen van het zeil, bij het varen met zijwind |
katai-固い | koppig; eigenwijs |
katai-過怠 | (feodaal Japan) bestraffing van een fout of misdaad via geldelijke vergoeding of verplichte arbeid te voldoen |
katame-片目 | één oog; één van beide ogen |
katamichi-片道 | enkele reis |
kataru-騙る | misleiden; bedriegen |
katasaki-肩先 | topje [punt; uiteinde] van de schouder (begin van de bovenarm) |
katasutorofī-カタストロフィー | ramp; catastrofe; calamiteit |
katatataki-肩叩き | iemand lichtjes op de schouders kloppen (tegen stijfheid) |
katatsu-下達 | (het doorgeven van instructies) van superieuren naar ondergeschikten (top-down beleidsstructuur, zonder inspraak) |
katawa-片端 | onvolkomenheid; onvolmaaktheid |
katawa-片端 | onbetamelijkheid; ongepastheid |
katō-下等 | lagere klasse; lage kwaliteit; inferioriteit |
katō-下等 | vulgariteit; grofheid |
katsudō-活動 | activiteit; actie; beweging; inspanning; bedrijvigheid |
katsuro-活路 | overlevingsstrategie; ontsnappingswijze; uitweg (uit moeilijkheden, impasse, e.d.) |
katsuyaku-活躍 | activiteit; bedrijvigheid |
katte-勝手 | handelwijze; weten hoe zich te gedragen; iets gebruiken naar eigen inzicht |
kattoin-カットイン | tussen beide komen; in de rede vallen |
kaunseringu-カウンセリング | counseling; advisering; hulpverlening; begeleiding |
kawagoshi-川越し | door een rivier gescheiden zijn; de andere kant van de rivier |
kawaridane-変わり種 | iets nieuws; variëteit; kruising |
kawarimi-変わり身 | wendbaarheid; lichtvoetigheid |
kayō-可溶 | oplosbaarheid (in een vloeistof) |
kayoiji-通い路 | (hist.) hoofdweg met poststations en pleisterplaatsen |
kayou-通う | heen- en weer gaan [reizen]; pendelen; forenzen |
kazagoe-風邪声 | (door verkoudheid veroorzaakte) hese stem |
kazarike-飾り気 | aanstellerij; vertoon; gekunsteldheid |
kazashio-風潮 | getijde waarbij het waterpeil van de zee stijgt als gevolg van harde wind vanuit de zee richting het land |
kazatooshi-風通し | openheid; goede communicatie |
kaze-風邪 | verkoudheid; kou(tje); influenza |
kazegusuri-風邪薬 | medicijn tegen verkoudheid |
kazein-カゼイン | caseïne |
kazeitan'i-課税単位 | fiscale eenheid; belastingeenheid; eenheid van belasting |
kazetooshi-風通し | openheid; goede communicatie |
kazō-加増 | toename; uitbreiding (van toelage, bezit, domein, e.d.) |
kazoekirenai-数え切れない | ontelbaar; talloos; oneindig veel |
kazu-数 | hoeveelheid; aantal; getal (taalkunde) |
kazu-数 | enige; sommige; verscheidene |
kazukeru-被ける | iemand de schuld [verantwoordelijkheid] geven |
kazunoko-数の子 | haringkuit; haring eitjes |
kā・torein-カー・トレイン | autotrein; autoslaaptrein |
kē-ケー | K, symbool voor kelvin (eenheid van temperatuur) |
kebiishi-検非違使 | (arch.) hoofd van de politie en rechtbank (Heian en Kamakura periode) |
kebyō-仮病 | het simuleren [veinzen] van een ziekte |
kechi-けち | zuinigheid; gierigheid; krenterigheid; spaarzaamheid |
kechigan-結願 | (boeddh.) het einde [de laatste dag] van de rituelen van bidden tot [het doen van geloften aan] Boeddha |
kedo-けど | toch? (een partikel aan het eind van een elliptische zin waarmee de reactie van de gesprekspartner gepeild wordt) |
kegare-汚れ | (spirituele) verontreiniging [onreinheid] |
kehaegusuri-毛生え薬 | haargroeimiddel |
keibai-競売 | (door rechtbank georganiseerde) veiling; openbare verkoping |
keiben-軽便 | (afk. voor) smalspoor (trein) |
keibentetsudō-軽便鉄道 | smalspoor (trein) |
keibi-警備 | bewaking; beveiliging |
keibi-軽微 | geringe mate; onbeduidendheid |
keibihoshō-警備保障 | beveiligingsdienst; veiligheidsdienst |
keibiishi-検非違使 | (arch.) hoofd van de politie en rechtbank (Heian en Kamakura periode) |
keibu-警部 | inspecteur van politie; politieinspecteur |
keidai-境内 | binnen het terrein [complex] van een tempel [heiligdom] |
keidenki-継電器 | (elektriciteit) relais |
keieisaikōsekininsha-経営最高責任者 | bestuursvoorzitter; leidinggevende directeur, CEO (chief executive officer) |
keieisha-経営者 | manager; bedrijfsleider; eigenaar |
keien-敬遠 | respectvolle afstand (tussen personen); het iemand omzeilen; in een boog om iemand heen lopen |
keihō-軽砲 | licht geschut; lichte artillerie; klein kaliber wapen |
keiji-刑事 | strafbaar feit |
keijidōsha-軽自動車 | kleine [compacte] auto; licht voertuig; minicar |
keijisekinin-刑事責任 | strafrechtelijke aansprakelijkheid |
keijō-敬譲 | respect en nederigheid tonen t.o.v. een ander |
keijō-警乗 | (politie)bewaking [beveiliging] in openbaar vervoer [m.n. treinen] |
keijōrieki-経常利益 | reguliere [terugkerende] winsten (voortvloeiend uit de gewone bedrijfsactiviteiten van een onderneming) |
keikai-警戒 | waaksheid; waakzaamheid |
keikaikan-警戒感 | waakzaamheid; alertheid; behoedzaamheid |
keikaishin-警戒心 | behoedzaamheid; waakzaamheid; alertheid |
keikakukeizai-計画経済 | planeconomie; geleide economie |
keikakusei-計画性 | planmatigheid |
keikan-挂冠 | ontslagname [aftreden] uit een overheidsfunctie [ambt] |
keikei-炯炯 | doordringendheid |
keiken-敬虔 | vroomheid; eerbiedigheid; devotie |
keiki-京畿 | gebied(en) in de buurt van Kyoto [van het keizerlijk paleis} |
keiki-契機 | gelegenheid; kans |
keiki-景気 | zakelijke activiteit; (goede) financiële markt [economie] |
keiki-景気 | levendigheid; energie; enthousiasme |
keikifuyōseisaku-景気浮揚政策 | economisch herstelbeleid |
keikijōshō-景気上昇 | economische opleving [bloei] |
keikō-傾向 | neiging; tendens; trend |
keikō-径行 | rechtlijnigheid; spontaniteit |
keikoku-渓谷 | bergvallei; (diep) dal |
keikyoku-荊棘 | obstakel; bron van moeilijkheden; doorn (in het oog) |
keimanshotō-ケイマン諸島 | Kaaimaneilanden |
keimu-警務 | militaire politie (afkorting van keimukan) |
keimukan-刑務官 | cipier; gevangenisbewaarder; detentiebegeleider |
keiran-鶏卵 | kippenei |
keirin-競輪 | Keirin (discipline in het baanwielrennen) |
keirōdō-軽労働 | lichte arbeid; licht werk |
keiryū-渓流 | een stroom [rivier] in een bergvallei |
keisai-荊妻 | (nederig taalgebruik t.o.v. een hoger geplaatste) mijn (eigen) vrouw |
keisei-傾城 | beeldschone vrouw; schoonheid |
keisenfuhyō-係船浮標 | meerboei; tuiboei (scheepvaart) |
keishi-京師 | (keizerlijke) hoofdstad; Kyoto |
keishiki-形式 | vorm; frame; raamwerk; formaliteit |
keishikibi-形式美 | schoonheid van vorm; uiterlijke schoonheid |
keishoku-軽食 | een lichte [kleine] maaltijd; snelle hap; tussendoortje |
keisotsu-軽率 | onvoorzichtigheid; lichtvaardigheid; onbesuisdheid |
keitei-径庭 | (groot) verschil; kloof; discrepantie; ongelijkheid |
keito-毛糸 | wollen draad; breiwol |
keizaidantairengōkai-経済団体連合会 | Nippon Keidanren, een Japanse organisatie die tot doel heeft de economische groei in en buiten Japan duurzaam te stimuleren |
keizaikatsudō-経済活動 | economische bedrijvigheid [activiteit] |
keizaiseichōritsu-経済成長率 | mate [percentage] van economische groei |
kejime-けじめ | onderscheid; verschil; scheidslijn |
kekkan-欠陥 | nalatigheid; tekortkoming; gebrek; onvolkomenheid; defect; tekort; ontoereikendheid |
kekkaron-結果論 | oordeel [mening; advies] achteraf geformuleerd, nadat de feiten [resultaten] bekend zijn |
kekkin-欠勤 | verzuim (van werk); absentie; afwezigheid (zonder toestemming) |
kekku-結句 | uiteindelijk; tenslotte |
kekkyoku-結局 | uiteindelijk; op den duur; tenslotte |
kemari-蹴鞠 | een balsport, waarbij de bal de grond niet mag raken, gespeeld door Japanse hovelingen aan het keizerlijk hof (Heian periode) |
kemikaru-ケミカル | chemisch; scheikundig |
kemikaru・shūzu-ケミカル・シューズ | schoeisel vervaardigd van synthetische materialen; kunstleren schoenen |
ken-間 | lengte eenheid (ca. 1.818 meter) |
kenage-健気 | dapperheid; edelmoedigheid |
kenasu-貶す | afkraken; afbrekende kritiek hebben op; kleineren |
kenba-犬馬 | (bescheiden term om naar zichzelf te verwijzen) ik; (uw) dienaar |
kenban-検番 | bemiddelingsbureau [kantoor] voor geisha's |
kenban-検番 | een geregistreerde [ervaren] geisha |
kenbangeisha-検番芸者 | een geregistreerde [ervaren] geisha |
kenbiishi-検非違使 | (arch.) hoofd van de politie en rechtbank (Heian en Kamakura periode) |
kenbutsu-見物 | het bezoeken van bezienswaardigheden; sightseeing |
kenchō-県庁 | overheidskantoor van de prefectuur; provinciehuis |
kenden-喧伝 | verspreiding (nieuws etc.); het verkondigen; rondbazuinen |
kendon-慳貪 | gebrek aan mededogen; wreedheid; onvriendelijkheid; kwaadaardigheid |
kenen-懸念 | angst; zorg; bezorgdheid; vrees |
kenen-縣念 | bezorgdheid; ongerustheid; vrees; zorg |
kengai-圏外 | buiten bereik [ontvangstgebied] |
kengai-懸崖 | een steile [overhangende] rotswand [klif] |
kengaku-見学 | studiereis; werkbezoek; leren door werkzaamheden te observeren in de praktijk |
kengen-建言 | een petitie [voorstel; suggestie; mening] geven aan een hogere ambtenaar [overheidsinstantie] |
kengen-権限 | bevoegdheid; jurisdictie |
kengu-賢愚 | wijsheid en domheid; de wijze [slimme] en de dwaze [domme] |
kengyō-兼業 | bijbaan; nevenactiviteit(en) |
kengyō-検校 | toezichthouder bij administratieve zaken van een heiligdom of tempel |
kenjiru-献じる | een offer brengen aan een godheid of Boeddha |
kenjō-謙譲 | nederigheid; bescheidenheid |
kenka-喧嘩 | ruzie; onenigheid |
kenkai-狷介 | koppigheid; eigenwijsheid |
kenkan-顕官 | een hoge overheidsfunctionaris [ambtenaar] |
kenkō-健康 | gezondheid; fitheid; in goede conditie zijn |
kenkō-軒昂 | vrolijkheid; opgewektheid; levendigheid |
kenkōjōtai-健康状態 | lichamelijke conditie; staat van gezondheid; gezondheidstoestand |
kenkyō-牽強 | verdraaiing van de feiten; kromme redenatie |
kenkyo-謙虚 | bescheidenheid; nederigheid |
kenmaku-剣幕 | dreigende [boze] blik [houding] |
kenmei-賢明 | wijsheid; scherpzinnigheid; oordeelkundigheid; intelligentie |
kennai-圏内 | binnen bereik [ontvangstgebied] |
kenninfubatsu-堅忍不抜 | doorzettingsvermogen; volharding; vastberadenheid |
kenninjigaki-建仁寺垣 | omheining van bamboe (zoals voor het eerst gebruikt bij de Kenninji-tempel) |
kennō-権能 | autoriteit; macht; bevoegdheid |
kennon-剣吞 | risico; onzekerheid; gevaar |
kenpei-権柄 | macht; gezag; autoriteit |
kenpin-検品 | goedereninspectie; inspectie van de kwaliteit en kwantiteit van producten |
kenpōkinenbi-憲法記念日 | Dag van de Grondwet (in Japan op 3 mei) |
kenran-絢爛 | pracht; bloemrijkheid; oogverblindendheid |
kenren-眷恋 | sterke gehechtheid [liefde; affectie] |
kenryokubunritsu-権力分立 | scheiding der machten |
kenshiki-見識 | scherpzinnigheid; oordeelkundigheid; inzicht |
kenshiki-見識 | ijdelheid; verwaandheid |
kenshin-検針 | opname van de (gas-, water-. elektriciteits-)meterstand |
kenshin-見神 | mystiek godsbesef (het voelen van de aanwezigheid van God) |
kenshinsuru-検針する | de (gas-, water-. elektriciteits-)meterstand opnemen |
kenshō-健勝 | goede gezondheid |
kenso-険阻 | steil [ruig] zijn |
kenso-険阻 | steil [ruig] terrein [stuk grond] |
kenson-謙遜 | bescheidenheid; ingetogenheid |
kenzai-健在 | in goede gezondheid [conditie]; (nog steeds) krachtig [sterk; actief] |
kenzai-顕在 | duidelijke zichtbaarheid [aanwezigheid]; onmiskenbaarheid; gemanifesteerd [geopenbaard] zijn |
kenzen-健全 | gezondheid |
kenzen-顕然 | duidelijkheid; opvallendheid |
kenzetsu-懸絶 | groot verschil; aanzienlijk onderscheid |
kenzuru-献ずる | een offer brengen aan een godheid of Boeddha |
ken'aku-険悪 | gevaarlijk [hard; zwaar; ernstig; hachelijk; kritiek; dreigend] zijn |
ken'ei-兼営 | nevenberoep; nevenactiviteit |
ken'ei-献詠 | het opdragen van een gedicht aan een vorst, heiligdom, e.d. |
ken'ei-献詠 | een gedicht opgedragen aan een vorst, heiligdom, e.d. |
ken'i-権威 | gezag; autoriteit; macht |
ken'i-権威 | kenner van; expert [meester; autoriteit] in |
ken'yaku-倹約 | zuinigheid; spaarzaamheid |
ken'yō-兼用 | het gebruik van iets voor verschillende doeleinden |
ken'yoku-謙抑 | bescheidenheid; nederigheid |
keosareru-気圧される | geïmponeerd [geintimiteerd] worden; zich (door iemand) overweldigd [overrompeld voelen] |
keppaku-潔白 | onschuldigheid; integriteit; puurheid |
keppan-血判 | met bloed bezegelen (om trouw en saamhorigheid te zweren) |
keroido-ケロイド | keloïd (verdikking op de huid door overmatige groei van littekenweefsel) |
keru-蹴る | weigeren; afwijzen; verwerpen |
keshōhin-化粧品 | schoonheidsproduct; cosmetisch product |
kesō-懸想 | verliefdheid |
kessaku-傑作 | (van) een bizarre [vreemde; eigenaardige] kwaliteit zijn |
kesseki-欠席 | afwezigheid |
kessho-血書 | het schrijven met (eigen) bloed; een document geschreven met bloed |
kesshōka-結晶化 | kristallisatie; kristalgroei |
kessoku-結束 | vereniging; eenheid; solidariteit |
kesuta-ケスタ | (geologie) cuesta (steilwandige reliëfvorm, asymmetrische berg of heuvel) |
ketsu-穴 | achtereind; achterste stuk |
ketsugo-結語 | conclusie; afronding; eindresultaat; slotopmerkingen; epiloog |
ketsui-決意 | besluit; (vast) voornemen; bedoeling; vastberadenheid |
ketsujo-欠如 | gebrek; tekort; afwezigheid (van iets); ontbering |
ketsumatsu-結末 | voltooiing; afwerking; totstandbrenging; realisering; eindresultaat; einde; afloop |
ketsurei-欠礼 | het nalaten iemand te begroeten [te complimenteren]; gebrek aan respect [beleefdheid; manieren] |
ketsuro-血路 | manier om moeilijkheden te overwinnen [om te overleven] |
kettei-闕庭 | keizerlijke tuin; paleistuin |
kewashii-険しい | steil (van een helling, e.d.); moeilijk; zwaar |
ki-希 | zeldzaamheid |
ki-機 | kans; gelegenheid |
ki-毅 | (in kanji combinaties) sterk; krachtig; eigenzinnig |
ki-気 | neiging; voorkeur; interesse |
kiba-木場 | houthandel; hout opslagterrein |
kibarashi-気晴らし | afleiding; ontspanning; amusement |
kibasami-木鋏 | snoeischaar; tuinschaar |
kibataraki-気働き | tact; meelevendheid; (snel van) begrip; inzicht |
kibera-木べら | houten modelleergereedschap voor klei; modelleerhoutje |
kibi-機微 | fijne punten; subtiliteiten; nuances |
kibi-機微 | geheimen; innerlijke kenmerken |
kibin-機敏 | gevatheid |
kibutsusonkai-器物損壊 | eigendomsschade, schade aan iemands eigendom |
kibyō-奇病 | zeldzame ziekte (waarvan oorzaak en geneesbaarheid niet bekend zijn) |
kichi-既知 | bekendheid; (algemeen) bekend zijn |
kichijōsō-吉祥草 | reineckea (Reineckea carnea) |
kido-輝度 | (mate van) helderheid [licht] |
kidōsha-気動車 | een dieseltrein; een trein met een verbrandingsmotor |
kidōtai-機動隊 | oproerpolitie; mobiele eenheid |
kieiru-消え入る | geleidelijk vervagen [verdwijnen; afnemen]; wegsterven |
kifu-寄付 | schenking; donatie (aan tempels, heiligdommen, kerken, scholen, etc.) |
kigaru-気軽 | luchthartigheid; zorgeloosheid |
kigo-季語 | seizoenwoord (voor verwijzingen naar seizoenen in Japanse gedichten) |
kigo-綺語 | (boedddh., een van de tien kwaden) loze woorden die indruisen tegen de waarheid; iets mooier voorstellen dat het is |
kigokoro-気心 | temperament; geaardheid; karakter; inborst |
kigurai-気位 | hooghartigheid; arrogantie; trots |
kigurō-気苦労 | mentale uitputting (door zorg(en), angst, ongerustheid, etc.) |
kigyō-機業 | weefnijverheid; textielindustrie |
kigyōhimitsu-企業秘密 | bedrijfsgeheim; handelsgeheim; fabrieksgeheim |
kigyōsekinin-企業責任 | maatschappelijk verantwoord ondernemen; collectieve verantwoordelijkheid |
kihai-気配 | attentie; hartelijkheid |
kihaku-希薄 | gebrek aan enthousiasme [aandacht; inhoud]; slap [ongeïnteresseerd] zijn |
kihonhōshin-基本方針 | basis richtlijn; standaard beleid |
kiippon-生一本 | zuiverheid; puurheid; eerlijkheid; rechtlijnigheid |
kiji-生地 | eigen [natuurlijke] eigenschap(pen) [aanleg] |
kijiku-機軸 | het middelpunt [centrum] van activiteit |
kijutsu-奇術 | toverkunst; goochelarij; goocheltruc; vingervlugheid |
kikai-機会 | gelegenheid; kans |
kikan-貴官 | respectvolle term voor het persoonlijk voornaamwoord in de tweede persoon, wordt gebruikt voor overheidsfunctionarissen, militair personeel, e.d. |
kikashokubutsu-帰化植物 | een exoot; een uitheemse plant (die buiten zijn eigen verspreidingsgebied groeit) |
kiken-危険 | gevaar; risico; bedreiging |
kikigurushii-聞き苦しい | pijnlijk [onaangenaam; moeilijk] om te horen |
kikikan-危機感 | gevoel van dreigend gevaar [onheil] |
kikimono-聞き物 | iets dat de moeite waard [belangrijk] is om te horen |
kikinikui-聞き難い | moeilijk hoorbaar [om te horen] zijn |
kikitori-聞き取り | luistervaardigheid in [auditief begrip van] een vreemde taal |
kikiwake-聞き分け | het goed luisteren; redelijkheid; volgzaamheid |
kikiwakeru-聞き分ける | goed kunnen horen; geluiden goed kunnen onderscheiden |
kikizurai-聞き辛い | moeilijk te horen [verstaan; vragen] |
kikkake-切っ掛け | signaal [teken; aanwijzing; gelegenheid] om iets te beginnen; oorzaak; motief |
kikkake-切っ掛け | bezieling; ijver; vitaliteit; wilskracht |
kikkō-拮抗 | rivaliteit; concurrentie; competitie |
kikkutsu-詰屈 | moeilijk te begrijpen zijn |
kikō-季候 | het weer [klimaat] van een seizoen |
kikō-帰航 | terugreis; thuisreis |
kikō-紀行 | reisverslag; reisverhaal |
kikoku-帰国 | remigratie; terugkeer naar eigen land; thuiskomst |
kikokusuru-帰国する | remigreren; naar eigen land terugkeren |
kikubari-気配り | aandacht; waakzaamheid; zorg (voor anderen) |
kikunigana-菊苦菜 | cichorei (Cichorium intybus) |
kikyō-帰京 | terugkeer naar de hoofdstad (voor de Meiji-periode was dat Kyoto, daarna Tokio) |
kikyō-棄教 | apostasie; afvalligheid van het geloof; geloofsverzaking |
kimagure-気紛れ | gril; wispelturigheid; grilligheid; impulsiviteit |
kimagure-気紛れ | veranderlijkheid; wisselende omstandigheden |
kimakase-気任せ | het de eigen wil [zin; voorkeur] volgen [doen] |
kimatsushiken-期末試験 | tentamen aan het eind van een semester |
kimayoi-気迷い | besluiteloosheid |
kimedokoro-決め所 | het belangrijkste [cruciale] punt, het punt dat de doorslag kan geven; de perfecte gelegenheid [kans] |
kimi-黄身 | dooier; eigeel |
kimijika-気短 | opvliegendheid; lichtgeraaktheid; ongeduldigheid |
kimitsu-機密 | geheim; geheime informatie; geheimhouding |
kimitsubunsho-機密文書 | vertrouwelijke [geheime] documenten |
kimitsuhi-機密費 | geheime begroting [fondsen] |
kimitsuhoji-機密保持 | geheimhouding; vertrouwelijkheid |
kimitsuhojikeiyaku-機密保持契約 | geheimhoudingsovereenkomst; geheimhoudingsverklaring |
kimitsujikō-機密事項 | vertrouwelijke [geheime] zaken |
kimitsusei-気密性 | luchtdichtheid |
kimitsushorui-機密書類 | vertrouwelijke [geheime] documenten |
kimiwarugi-気味悪気 | een slecht [onheilspellend] gevoel |
kimon-鬼門 | zwakheid; zwak punt; gebrek |
kimuzukashii-気難しい | kieskeurig; veeleisend; moeilijk (van karakter) |
kimyō-奇妙 | eigenaardigheid; merkwaardigheid |
kin-謹 | respectvol; bescheiden |
kinakusai-きな臭い | verbrande [verschroeide] geur |
kinakusai-きな臭い | dreigende [gespannen] sfeer (fig. de geur van buskruit, doet denken aan oorlog) |
kinbō-近傍 | buurt; (naaste) omgeving; nabijheid |
kinchō-緊張 | spanning; nervositeit |
kinchoku-謹直 | plichtsgetrouwheid; zorgvuldigheid; nauwgezetheid; eerlijkheid; integriteit |
kinda-勤惰 | ijver en luiheid; aanwezigheid en afwezigheid (op het werk) |
kindengyokurō-金殿玉楼 | een kostbaar gedecoreerd paleis; prachtig [majestueus] gebouw |
kingan-近眼 | bijziendheid; myopie |
kininaru-気になる | geïnteresseerd zijn in; nieuwsgierig zijn naar |
kininaru-気になる | zin hebben in [om]; geneigd zijn om |
kinisuru-気にする | zich zorgen maken over; ergens om geven; zich bemoeien met |
kinji-矜持 | zelfrespect; trots; waardigheid |
kinjo-近所 | buurt; omgeving; nabijheid |
kinki-錦旗 | keizerlijke standaard [vaandel] |
kinkokei-禁固刑 | gevangenisstraf (zonder gedwongen arbeid) |
kinori-気乗り | geïnteresseerd zijn (in); zin hebben om iets te doen; enthousiasme |
kinpen-近辺 | (naaste) omgeving; buurt; nabijheid |
kinriseisaku-金利政策 | rentebeleid |
kinrō-勤労 | werk; arbeid |
kinrōkanshanohi-勤労感謝の日 | Dag van de Arbeid (in Japan op 23 november) |
kinrōsha-勤労者 | arbeider |
kinrōshotoku-勤労所得 | inkomen uit arbeid |
kinshi-近視 | bijziendheid; myopie |
kinshigan-近視眼 | bijziendheid |
kinshigan-近視眼 | (fig.) kortzichtigheid |
kinshigyokuyō-金枝玉葉 | keizerlijke familie [nakomelingen] |
kinshitsu-均質 | homogeniteit |
kinshō-僅少 | een klein aantal; kleine hoeveelheid; slechts een paar |
kinshōsa-僅少差 | gering verschil; kleine marge |
kinshukuseisaku-緊縮政策 | bezuinigingsbeleid; bezuinigingsmaatregelen |
kintai-勤怠 | ijver en luiheid; aanwezigheid en afwezigheid op het werk |
kinzanjimiso-金山寺味噌 | Kanzanji-miso (vernoemd naar de bereidingswijze in de Kinzanji, een tempel in China) |
kinzen-欣然 | vreugde; blijheid; vrolijkheid |
kin'ei-禁衛 | de bewaking [bewakers] van het keizerlijk paleis |
kin'i-金位 | zuiverheid van goud |
kin'in-近因 | directe oorzaak; aanleiding |
kin'in-金員 | (hoeveelheid) geld; geldbedrag |
kin'itsu-均一 | uniformiteit; eenvormigheid; gelijkheid |
kin'yūseisaku-金融政策 | financieel [monetair] beleid |
kin'yūseisakukōchokuka-金融政策硬直化 | de onbuigzaamheid [verstarring] van het monetair beleid |
kin'yūsōsa-金融操作 | financiële operatie (m.n. een specifiek pakket van maatregelen van een centrale bank om de liquiditeit in het bankverkeer te vergroten of verkleinen) |
kiokure-気後れ | verlegenheid; gêne; schroom; gebrek aan zelfvertrouwen |
kiomo-気重 | inactiviteit op de aandelenmarkt; stagnerende handel |
kirau-嫌う | ontwijken; onderscheid maken |
kirei-奇麗 | schoonheid |
kireidokoro-奇麗所 | geisha |
kireizuki-奇麗好き | (iemand met) een voorkeur voor netheid |
kireji-切れ字 | slotwoord aan het einde van een Japans gedicht (haiku, renga, e.a.) om een bepaald gevoel uit te drukken (b.v. 'kana') |
kireji-切れ痔 | aambei(en) |
kiri-切り | einde; grens; limiet |
kiriageru-切り上げる | beëindigen; stoppen (met); afronden |
kiridooshi-切り通し | een weg een door bergachtig [heuvelachtig] terrein [landschap] |
kirifuki-霧吹き | sproeier; verstuiver; vernevelaar |
kirifuki-霧吹き | het sproeien; verstuiven; vernevelen |
kirigishi-切り岸 | steile klip [klif; rots] |
kirihanasu-切り放す | (in gedachten) scheiden [uit elkaar houden]; als twee aparte dingen beschouwen |
kiriharau-切り払う | weghakken; wegsnoeien; wieden; (grond) vrijmaken (van bomen, onkruid, etc.) |
kiriishi-切り石 | uitgebeitelde [uitgehakte] steen; flagstone |
kirime-切り目 | eind; slot |
kirinashi-限無し | eindeloos; grenzeloos; onbeperkt |
kiritoru-切り取る | afsnijden; uitsnijden; snoeien; uitknippen |
kirorittoru-キロリットル | kiloliter (kl, volume-eenheid) |
kirowatto-キロワット | kilowatt (kW, eenheid van elektrisch arbeidsvermogen) |
kiru-切る | ophouden; beëindigen; ophangen; verbreken; afbreken; uitdoen; uitzetten; (iem.) ontslaan |
kiruku-キルク | kurk (materiaal, van de bast van de kurkeik) |
kiryō-器量 | iemands capaciteiten [competentie] |
kiryo-羈旅 | reis; het reizen |
kiryo-羈旅 | een term in Japanse gedichten (wake, haiku) die verwijst naar de gevoelens van reizen |
kiryoku-気力 | energie; kracht; vitaliteit; durf; wilskracht |
kisai-機才 | gevatheid; spitsvondigheid; vlugheid van begrip |
kisaki-后 | keizerin; koningin; prinses-gemalin |
kisanji-気散じ | afleiding; ontspanning |
kisei-希世 | zeldzaamheid; bijzonderheid |
kisetsu-季節 | seizoen; jaargetijde |
kisetsurōdō-季節労働 | seizoenarbeid; seizoenwerk |
kisha-喜捨 | een (charitatieve) donatie (m.n. aan een tempel of heiligdom); aalmoes |
kisha-汽車 | trein; stoomtrein |
kishidō-騎士道 | ridderschap; ridderlijkheid |
kishin-寄進 | donatie [schenking; gift] aan een tempel of heiligdom |
kishōsei-希少性 | zeldzaamheid |
kitai-希代 | zeldzaamheid; bijzonderheid |
kitō-亀頭 | glans; eikel (van de penis) |
kitsu-詰 | (on-lezing; in kanji combinaties) vooroverbuigen; bukken; krom [moeilijk te begrijpen] zijn |
kiyō-器用 | bekwaamheid; handigheid |
kiyō-紀要 | door universiteiten of onderzoeksinstellingen gepubliceerde uitgave (met artikelen, onderzoeksverslagen, etc.) |
kiyū-杞憂 | ongegronde bezorgdheid; onnodige angst [vrees] |
kizamu-刻む | fijn snijden; in kleine stukjes snijden [hakken] |
kizamu-刻む | graveren; kerven; beitelen; uitsnijden |
kizukai-気遣い | zorg; bedachtzaamheid; attentheid; voorkomendheid |
kizukai-気遣い | angst; vrees; bezorgdheid; nervositeit |
ko-個 | stuk (woord voor het tellen van allerlei voorwerpen, zoals zeep, cake, fruit) |
ko-小 | (voorvoegsel) klein; smal; weinig; een beetje |
kō-弘 | (in kanji combinaties) uitgebreid; wijd; groot; uitgespreid |
kōan-公安 | nationale [publieke, openbare] veiligheid [vrede] |
kōanbu-公安部 | politie (Afdeling Openbare Veiligheid) |
koatari-小当たり | het uithoren; (fig.) peilen; poolshoogte nemen |
koatari-小当たり | kleine jackpot (bij pachinko) |
kōatsu-高圧 | (elektriciteit) hoogspanning |
kōatsusen-高圧線 | hoogspanningsleiding; hoogspanningskabel; hoogspanningslijn |
koa・shisutemu-コア・システム | bouwconstructiesysteem, waarbij gemeenschappelijke voorzieningen (machinekamers, trappen, toiletten, liften) middenin een gebouw worden geïnstalleerd |
kōba-工場 | (kleine) fabriek; werkplaats |
kobachi-小鉢 | kleine kom; schaaltje |
kōbai-公売 | (openbare) veiling; openbare verkoop |
kōbai-紅梅 | roodbloeiende Japanse abrikoos |
kobamu-拒む | weigeren; afslaan |
koban-小判 | klein formaat (papier) |
kobi-媚 | gevlei; geslijm; flirt |
kobihetsurau-媚び諂う | vleien |
kobijutsu-古美術 | oude kunstwerken; antiquiteiten |
kobin-小瓶 | kleine fles; flesje |
kōbin-幸便 | een uitgelezen kans; goede gelegenheid [mogelijkheid] |
kobiru-媚びる | vleien; stroopsmeren; slijmen; flirten |
kōboku-公僕 | (arch.) overheidsfunctionaris; rijksambtenaar |
kobone-小骨 | (klein) botje; kleine botten |
kobone-小骨 | kleine hindernis; probleempje |
kōbu-公武 | edelen [edelmannen] en soldaten; keizerlijk hof en shogunaat; aristocratie en samurai |
kōbugattai-公武合体 | kōbu-gattai; verzoening [politieke eenheid] tussen het keizerlijke hof en het shogunaat |
kobune-小舟 | boot(je); kleine boot |
kōchi-公知 | algemene bekendheid |
kōchingu-コーチング | coaching; begeleiding |
kochō-誇張 | overdrijving; hoogdravendheid; grootspraak |
kōchō-高調 | enthousiasme; opgetogenheid |
kōchoku-硬直 | verstijving; stijfheid |
kōda-コーダ | deel van een muzikale compositie dat zich na de climax van het stuk afspeelt; eindsectie van een compositie |
kodai-古代 | de oudheid; klassieke periode; het verre verleden |
kōdai-広大 | uitgestrektheid; grootsheid |
kodaiko-小太鼓 | kleine trom [trommel] |
kodaimōsōkyō-誇大妄想狂 | grootheidswaan; megalomanie |
kodashi-小出し | een beetje; kleine hoeveelheid (tegelijk) |
kodawari-拘り | obsessie; fixatie; bezetenheid |
kodawari-拘り | vasthoudendheid; toewijding |
kodein-コデイン | codeïne |
kōden-光電 | foto-elektriciteit |
kōdō-公道 | rechtvaardigheid; gerechtigheid |
kodōgu-小道具 | klein gereedschap |
kodoku-孤独 | eenzaamheid |
kodoku-孤独 | eenzelvig mens; iemand die zijn eigen weg gaat [zich afzondert] |
kōfu-工夫 | arbeider |
kofude-小筆 | smalle [dunne] schrijfpenseel, om in klein handschrift te schrijven |
kōfun-興奮 | opwinding; opgewondenheid; opschudding; opleving |
kōga-公衙 | overheidskantoor |
kōgai-構外 | buiten een bepaald gebied [terrein] |
kogane-小金 | een klein fortuin; redelijke som geld; aardig bedrag |
kogane-小金 | weinig geld; kleingeld |
kogara-小柄 | kleine gestalte; klein postuur |
kogara-小柄 | klein formaat; kleine maat; klein patroon (op stof) |
kogarashi-木枯らし | koude wind (aan het einde van de herfst tot begin van de winter) |
kogasu-焦がす | roosteren; (ver)schroeien |
kogata-小型 | klein formaat; kleine afmeting [schaal] |
kogatana-小刀 | klein mes dat als onderdeel aan een zwaardschede is toegevoegd |
kōgen-巧言 | vleierij; pluimstrijkerij |
kōgen-広原 | brede [wijde] vlakte; open terrein |
kogeru-焦げる | branden; schroeien |
kōgi-巧技 | vakmanschap; vakkundigheid |
kogitsuku-漕ぎ着く | (een plaats) bereiken door er naartoe te roeien; ergens heen roeien |
kogitsuku-漕ぎ着く | (een doel) bereiken (door persoonlijke inzet) |
kōgō-皇后 | (Japanse) keizerin; koningin |
koguchi-小口 | kleine hoeveelheid (geld) |
koguchiari-木口蟻 | messing-en-groefverbinding (houtverbinding door inzagen van de uiteinden van de balken) |
kōgun-皇軍 | het keizerlijke leger (vroeger de algemene benaming voor leger en marine van Japan) |
kōgyō-工業 | industrie; nijverheid |
kōgyōdaigaku-工業大学 | technische hogeschool [universiteit] |
kōgyōdanchi-工業団地 | industriepark; industrieterrein |
kōgyōkai-工業界 | de industriële [geïndustrialiseerde] wereld |
kōgyōshoyūken-工業所有権 | industrieel eigendomsrecht |
kōhai-光背 | nimbus; aura; aureool; stralenkrans; heiligenkrans |
kōhaku-厚薄 | partijdigheid |
kōhei-公平 | onpartijdigheid; rechtvaardigheid |
kōheimushi-公平無私 | onpartijdigheid; eerlijk spel |
kohheru-コッヘル | klein draagbaar kooktoestel |
kōhi-公費 | publieke uitgaven [middelen]; overheidsgelden [uitgaven] |
kōhi-后妃 | vorstin; keizerin; koningin; prinses-gemalin |
kōhō-広報 | publiciteit; publieksinformatie |
kōhochi-候補地 | geselecteerde [gekozen] landstreek [gebied; terrein] (om iets op te bouwen) |
kōhōshi-広報誌 | een informatiebulletin (van een overheid, onderneming, organisatie, e.d.) |
kōhyō-好評 | gunstige kritiek; goede reputatie; populariteit |
kōi-厚意 | goedwillendheid; vriendelijkheid |
kōi-好意 | vriendelijkheid; welwillendheid; tegemoetkoming |
kōi-好意 | genegenheid; sympathie |
koi-濃い | dik (vloeistof); donker; diep (van kleur); sterk (van smaak) |
kōi-皇位 | keizerlijke troon |
kōi-皇威 | keizerlijke macht |
koibana-恋ばな | gesprekjes (m.n. van meisjes) over elkaars liefdes(avonturen) |
koigokoro-恋心 | (ontwakende) liefde; verliefdheid |
koinobori-鯉幟 | traditionele karpervormige wimpels [windzakken] (worden in Japan opgehangen tijdens het Jongensfestival op 5 mei) |
koinoyokan-恋の予感 | voorgevoel van liefde; onvermijdelijke verliefdheid; al direct [van te voren] weten dat je verliefd gaat worden op iemand |
kōji-公事 | publieke zaak; overheidsaangelegenheid |
kōji-小路 | kleine [smalle] weg [straat]; steeg; laantje |
koji-居士 | kluizenaar; erudiet persoon (niet in overheidsdienst) |
kōjin-行人 | voorbijganger; voetganger; reiziger |
kojinbangō-個人番号 | Japans algemeen identiteitsnummer; (vgl. Ned. burgerservicenummer) |
kojinmari-こぢんまり | klein en knus [gezellig] |
kojinshugi-個人主義 | individualisme; zelfzuchtigheid; egotisme |
kojiwa-小皺 | fijne [kleine] rimpels; kraaienpootjes |
kojō-孤城 | een eenzaam [geïsoleerd gelegen] kasteel [vesting] |
kōjō-皇城 | keizerlijk paleis [kasteel] |
kōjo-皇女 | keizerlijke prinses; dochter van een keizer |
kōka-効果 | effect; uitwerking; (goed) resultaat; effectiviteit; doeltreffendheid |
kōkai-航海 | zeereis; zeescheepvaart; zeevaart |
kōkan-交換 | (uit)wisseling; ruil; verwisseling; wederkerigheid |
kōkan-好感 | een goed gevoel; welwillendheid; goede indruk |
kōkan-高官 | hooggeplaatste overheidsfunctionaris |
kōkatsu-広闊 | weidsheid; uitgebreidheid; uitgestrektheid |
koke-虚仮 | domheid; dwaasheid |
kōki-公器 | openbare [publieke] instelling; overheidsinstelling |
kokinwakashū-古今和歌集 | Kokin Wakashū (dichtbundel uit de Heian periode) |
kōkishin-好奇心 | nieuwsgierigheid |
kokkakimitsu-国家機密 | staatsgeheim |
kokkakōan'iinkai-国家公安委員会 | Nationale Commissie voor Openbare Veiligheid (Japan) |
kokkakōmuin-国家公務員 | (nationale) overheidsfunctionaris; regeringsbeambte; staatsambtenaar |
kokkei-滑稽 | geestigheid; grappigheid; klucht |
kokkusu-コックス | stuurman (vnl. van een roeiboot) (Engels: cox) |
kōkō-孝行 | (Confucianisme) trouw en gehoorzaamheid (van kinderen) aan hun ouders (of andere oudere familieleden) |
kōko-後顧 | bezorgdheid (voor de toekomst) |
kōkoku-皇国 | het Japanse keizerrijk (onder de heerschappij van de keizer) |
kokoro-心 | hart; ziel; geest; gevoelens; mentaliteit; karakter; aard; persoonlijkheid |
kokorobakari-心許り | kleinigheid(je) |
kokorobosoi-心細い | onzekerheid; bevreesdheid; ongerustheid |
kokorodanomi-心頼み | vertrouwen; afhankelijkheid |
kokoroe-心得 | kennis; begrip; bekwaamheid |
kokorogakari-心がかり | zorg; bezorgdheid; last op je schouders |
kokorogamae-心構え | mentale voorbereiding; (geestelijke) houding [instelling] |
kokorohisokani-心密かに | innerlijk; inwendig; van binnen; geheim; diep in het hart |
kokoroiki-心意気 | karakter; neiging; inborst; temperament; geaardheid |
kokoroire-心入れ | bedachtzaamheid; behoedzaamheid; bezorgdheid |
kokorojōbu-心丈夫 | gevoel van veiligheid [zekerheid; gerustheid] |
kokorokubari-心配り | zorgzaamheid; aandacht [zorg] voor anderen |
kokoromakase-心任せ | het doen wat je wilt; je eigen gang gaan |
kokorookinaku-心置きなく | zonder terughoudendheid [schroom; voorbehoud; aarzelen; reserve]; onbevreesd |
kokoroyari-心遣り | afleiding; ontspanning |
kokoroyasudate-心安だて | openheid; toegankelijkheid; ongereserveerdheid |
kokoroyuku-心ゆく | volledig; ten volle; naar hartenlust; tot volle tevredenheid |
kokorozashi-志 | welwillendheid; goedheid; vriendelijkheid |
kokorozukushi-心尽くし | vriendelijkheid; attentheid; voorkomendheid |
kokozotobakarini-ここぞとばかりに | de kans benutten [aangrijpen]; van de gelegenheid gebruik maken |
koku-刻 | oude tijdseenheid (in de maankalender) |
koku-酷 | strengheid; hardheid; wreedheid |
kokubetsu-告別 | afscheid; vaarwel |
kokubetsushiki-告別式 | afscheidsceremonie van (de ziel van) een overledene door familieleden en kennissen |
kokubetsushiki-告別式 | afscheidsceremonie bij pensionering of aftreden |
kokubun-告文 | (keizerlijke) proclamatie (aan het volk, de natie, etc.) |
kokubunji-国分寺 | door de keizer gestichte boeddhistische tempels (Nara-periode) |
kokudo-国土 | domein; grondgebied; land; aardrijk |
kokueikigyō-国営企業 | overheidsbedrijf; staatsbedrijf; nationaal bedrijf |
kokufu-国父 | vader [leider] van het land; vader des vaderlands |
kokuhaku-酷薄 | onmenselijkheid; wreedheid |
kokuheichūsha-国幣中社 | kokuhei-chūsha (middelste klassering van een Shintō heiligdom in een prefectuur) |
kokuheishōsha-国幣小社 | kokuhei-shōsha (lage klassering van een Shintō heiligdom van een prefectuur) |
kokuheitaisha-国幣大社 | kokuhei-taisha (hoge klassering van een Shintō heiligdom in een prefectuur) |
kokuhi-国費 | nationale uitgaven; overheidsuitgaven |
kokui-国威 | nationaal prestige [gezag]; nationale eer [waardigheid] |
kōkūkōtsūkansei-航空交通管制 | luchtverkeersleiding |
kokumu-国務 | staatsaangelegenheid; staatszaken |
kokurenanzenhoshōjōninrijikoku-国連安全保障常任理事国 | permanent lid van de Veiligheidsraad (van de Verenigde Naties) |
kokusaibungyō-国際分業 | internationale arbeidsverdeling |
kokusaku-国策 | nationaal beleid; beleid van een natie [land] |
kokuseki-国籍 | nationaliteit |
kokuyū-国有 | staatseigendom; eigendom van de staat [overheid] |
kokuyūkigyō-国有企業 | staatsbedrijf; overheidsbedrijf |
kokuyūzaisan-国有財産 | nationaal bezit; staatseigendom |
kokuze-国是 | nationaal beleid |
kokuzei-国税 | door de nationale overheid geheven belasting |
kokyakumanzokudo-顧客満足度 | klanttevredenheid |
kōkyo-皇居 | Keizerlijk paleis |
kōkyōkōtsūkikan-公共交通機関 | openbaar vervoer(middel) (bus, tram, trein) |
kōkyōshokugyōanteijo-公共職業安定所 | het Japanse Rijksarbeidsbureau (Japans-Engelse bijnaam: Hello Work) |
kokyū-呼吸 | vaardigheid; truc; handigheid |
kōkyū-後宮 | harem; binnenste paleis (gereserveerd voor vrouwen) |
kōkyū-後宮 | gemalin van de keizer |
kōkyū-恒久 | permanentie; bestendigheid; duurzaamheid; eeuwigheid; eindeloosheid |
kōkyū-高級 | topkwaliteit; hoogwaardig [chic; luxueus] zijn |
kōkyūryōtei-高級料亭 | eersteklas restaurant; kwaliteitsrestaurant; gourmet restaurant |
koma-駒 | (klein) paard; pony; veulen |
komainu-狛犬 | twee standbeelden van leeuwachtige honden bij heiligdommen of tempels (om kwade krachten en invloeden af te weren) |
komakai-細かい | klein; minuscuul; fijn (uit kleine deeltjes bestaand) |
komakai-細かい | zuinig; gierig; op de kleintjes lettend |
komame-小忠実 | ijver; inzet; noeste arbeid; het hard (door)werken |
kōman-高慢 | trots; arrogantie; hooghartigheid; hoogmoedigheid; verwaandheid |
komaru-困る | in de problemen komen; in verlegenheid gebracht zijn; geen raad met iets weten; vervelend zijn |
kōmei-公明 | rechtvaardigheid; gerechtigheid; eerlijkheid |
kōmeiseidai-公明正大 | eerlijkheid; rechtvaardigheid; integriteit; rechtschapenheid |
komiiru-込み入る | ingewikkeld [moeilijk; complex] zijn |
komitto-コミット | inzet; betrokkenheid; toegewijd zijn |
komittomento-コミットメント | betrokkenheid; engagement; toewijding |
kōmon-告文 | (keizerlijke) proclamatie (aan het volk, de natie, etc.) |
kōmu-公務 | overheidszaak; staatszaken; openbare aangelegenheden |
kōmuin-公務員 | rijksambtenaar; overheidsfunctionaris |
kōmuru-被る | ontvangen (van een gunst; vriendelijkheid; rechtvaardige bejegening) |
kōmushikkōbōgaizai-公務執行妨害罪 | (als strafbaar feit) de belemmering van een overheidsambtenaar (politie, e.d.) in de uitoefening van diens werktaken en plichten |
komusō-虚無僧 | rondreizende en bedelende Zen priester van de Fuke sekte |
kōmyō-功名 | grote prestatie; wapenfeit; heldendaad |
konagona-粉粉 | verpulverd; vergruisd; in kleine stukjes [scherven]; verkruimeld |
kōnai-校内 | in de school; campus; schoolterrein |
kōnai-構内 | binnen een gebouw of gebied [terrein] |
kōnan-硬軟 | hardheid en zachtheid; strengheid en zachtaardigheid |
konara-コナラ | konara eik [eikenboom] (Quercus serrata) |
konara-小楢 | eik (Quercus serrata) |
kōnā・wāku-コーナー・ワーク | vaardigheid in het nemen van bochten (schaatsen, autorace, etc.) |
konbo-コンボ | combo (klein muziekgezelschap) |
kondaku-混濁 | ondoorzichtigheid; troebelheid |
kondensā-コンデンサー | (elektriciteit) condensator |
konekuru-捏ねくる | (klei, deeg, etc.) kneden |
kōnenreishakoyōanteihō-高年齢者雇用安定法 | Wet stabilisering werkgelegenheid voor oudere werknemers (Eng,: Elderly Persons Employment Stabilization Law) |
koneru-捏ねる | (klei, deeg, etc.) kneden; boetseren |
koninzū-小人数 | klein aantal mensen [personen] |
konki-今季 | het huidige seizoen [jaargetijde]; dit seizoen |
konki-今季 | (sport) het speelseizoen |
konki-根気 | volharding; vasthoudendheid; energie; doorzettingsvermogen; uithoudingsvermogen |
konkyo-根拠 | autoriteit; gezag |
konnan-困難 | tegenspoed; ontberingen; last; moeilijkheden |
konnyaku-蒟蒻 | konnyaku-gelei |
kōnō-効能 | effect; werkzaamheid |
kononde-好んで | vrijwillig; uit eigen beweging; met plezier; bij voorkeur |
konosai-此の際 | op dit moment; bij deze gelegenheid; in deze omstandigheden |
konpātomento-コンパートメント | compartiment; (trein) coupé |
kontoku-懇篤 | vriendelijkheid; hartelijkheid |
konzetsu-根絶 | uitroeiing; ontworteling; verdelging |
konzetsusuru-根絶する | uitroeien; ontwortelen; met wortel en al uittrekken; verdelgen |
kōondōbutsu-恒温動物 | warmbloedigheid; homeothermie; warmbloedig dier |
kōontashitsu-高温多湿 | hoge temperatuur en vochtigheid (van klimaat) |
korāgen-コラーゲン | collageen (eiwitstof) |
kōran-高欄 | lage scheidingswand onder de voor- en achterkant van een ossenkar |
korebakari-此れ許かり | slechts zo'n klein beetje |
korekutā-コレクター | (elektriciteit) collector; stroomafnemer |
koreppotchi-これっぽっち | heel klein beetje; uiterst kleine [geringe] hoeveelheid |
koreshiki-此れしき | kleinigheid; onbelangrijk iets |
kōri-公吏 | (oude term voor) een lokale overheidsfunctionaris [ambtenaar] |
kori-凝り | stijfheid (van de spieren) |
kōri-功利 | bruikbaarheid; nut; nuttigheid |
kōri-行李 | reiskoffer [mand met deksel] (van gevlochten bamboe of wilgenhout); reisbagage |
kōri-行李 | (mil.) legereenheid die munitie, voedsel, uitrusting etc. vervoert |
kōrin-降臨 | neerdaling (naar aarde van een godheid); verschijning; (goddelijke) openbaring |
kōrishugi-功利主義 | utilitarisme; utilisme; nuttigheidssysteem; utiliteitsbeginsel |
kōritsu-効率 | doelmatigheid; efficiëntie |
koritsu-孤立 | geïsoleerdheid; alleen(staand) zijn; op zichzelf aangewezen zijn; eenzaamheid |
koritsumuen-孤立無援 | alleen; geïsoleerd; totaal zonder steun van anderen |
koritsusuru-孤立する | geïsoleerd raken |
koroai-頃合い | geschiktheid; juistheid; matigheid |
koromogae-衣替え | het wisselen van (soort) kleren per seizoen |
korona-コロナ | (elektriciteit) corona (wit licht bij wisselstroomspanning) |
kōrōshō-厚労相 | Minister van Gezondheid, Arbeid en Welzijn (in Japan) |
kōru-コール | (scheidsrechterlijke) beslissing |
kōrudo・gēmu-コールド・ゲーム | een honkbalwedstrijd die is gestaakt of beëindigd (om verschillende redenen) |
korui-孤塁 | geïsoleerde vesting; laatste bolwerk |
koruku-コルク | kurk (materiaal, van de bast van de kurkeik) |
kōryaku-後略 | inkorting van een citaat aan het eind; een uitdrukking in een brief, om aan te geven dat er zinnen aan het einde weggelaten worden |
kōryoku-効力 | werkzaamheid; effectiviteit |
kōryoku-効力 | (jur.) geldigheid |
kōryūsha-拘留者 | geïnterneerde persoon [militair; soldaat] |
kōsa-黄砂 | geel zand (dat door de wind tussen maart en mei vanuit China over Japan wordt verspreid) |
kōsaihi-交際費 | uitgaven voor voor sociale activiteiten |
kōsaku-工作 | ambacht; handvaardigheid |
kōsakuin-工作員 | spion; geheim agent; undercover agent |
kosei-個性 | individualiteit; persoonlijkheid |
kōseinenkin-厚生年金 | (door de overheid beheerde) werknemerspensioenen |
kōseinenkinhoken-厚生年金保険 | (een door de overheid beheerde) pensioenverzekering voor werknemers |
kōseirōdōshō-厚生労働省 | Ministerie van Volksgezondheid, Arbeid en Welzijn |
kōseitan'i-構成単位 | element; component; factor; eenheid |
kōsha-巧者 | vakkundigheid; vaardigheid; bekwaamheid; slimheid |
kōshi-公私 | openbaar en privé; overheid en bevolking; officieel en persoonlijk |
kōshi-高師 | (afk. voor) voormalige Japanse Hogere Normaalschool (lerarenopleiding) |
koshike-帯下 | vaginale afscheiding; leukorroe; witte vloed |
kōshiki-公式 | formaliteit |
kōshikisen-公式戦 | reguliere wedstrijd; competitiewedstrijd; kampioenswedstrijd; play-offs; eindronde (honkbal) |
kōshin-後身 | reïncarnatie; herboren lichaam; nieuw lichaam na hergeboorte |
kōshin-恒心 | standvastigheid; onwrikbaarheid |
koshirae-拵え | het zich voorbereiden; voorbereidingen (treffen) |
koshitantan-虎視眈々 | waakzaamheid; alertheid; klaar zijn om toe te slaan [aan te vallen] |
koshitantan-虎視眈眈 | waakzaamheid; het loeren op een kans (om toe te slaan) |
koshitsu-固執 | standvastigheid; volharding; halsstarrigheid; doorzettingsvermogen |
kōshitsu-皇室 | de (Japanse) keizerlijke familie |
kōshitsu-硬質 | hardheid (van water, metaal, etc.) |
kōshitsutenpan-皇室典範 | de keizerlijke huishoudwet (van 1947) |
kōsho-公署 | districtskantoor; kantoor van lokale overheid |
koshōgatsu-小正月 | Klein Nieuwjaar (festival) op 14, 15 of 16 januari |
kōshu-公主 | keizerlijke prinses; dochter van een keizer |
kōshūdōtoku-公衆道徳 | sociale etiquette; welvoeglijkheid; fatsoen; moraal |
kosoguru-擽る | prikkelen (iemands nieuwsgierigheid, ijdelheid, etc.); opwekken |
kōsokassei-酵素活性 | enzymactiviteit |
kōsokudōrosaimingenshō-高速道路催眠現象 | polderblindheid (verminderde opmerkzaamheid in het verkeer veroorzaakt door een afwezigheid van externe prikkels) |
kōsokujikan-拘束時間 | werkelijke [feitelijke] gewerkte uren [arbeidsuren; werktijd] |
kosui-鼓吹 | aanmoediging; bemoediging; stimulans; pleitbezorging; bevordering |
kōsuiryō-降水量 | hoeveelheid neerslag |
kosuisha-鼓吹者 | voorstander; pleitbezorger; propagandist |
kōtaigō-皇太后 | keizerin-weduwe; koningin-weduwe |
kōtei-孝悌 | (confucianisme) eerbied voor ouderen; kinderlijke gehoorzaamheid; vroomheid; broederliefde |
kōtei-校庭 | schoolplein |
kōtei-皇帝 | keizer |
kōtei-航程 | (van een schip) vaarafstand; vaartijd; zeereis; cruise |
kōtei-行程 | rit; reis; route |
kotēji-コテージ | arbeidershuisje; plattelandshuis; vakantiehuisje; zomerhuis |
kotō-孤島 | een afgelegen eiland |
kotobajiri-言葉尻 | einde van een zin; (vervoegde) woorduitgang |
kotobazukuna-言葉少な | zwijgzaam; stil; onmededeelzaam; van weinig woorden |
kotogadekiru-ことができる | (geeft een mogelijkheid weer) het zou kunnen (dat); het is mogelijk (dat) |
kotogara-事柄 | zaak; omstandigheid; geval |
kotokomaka-事細か | detaillering; uitvoerigheid; breedvoerigheid |
kōtoku-高徳 | grote deugd; deugdzaamheid; vroomheid |
kōtōmukei-荒唐無稽 | ongerijmdheid; dwaasheid |
kotori-小鳥 | kleine vogel (zoals b.v. een mus) |
kōtōshihangakkō-高等師範学校 | voormalige Japanse Hogere Normaalschool (lerarenopleiding) |
kotowaru-断る | weigeren; afhouden; afslaan; afwijzen; zich verontschuldigen (voor afwezigheid) |
kotsu-こつ | kneep(je); handigheid; truc |
kōtsūanzen-交通安全 | verkeersveiligheid |
kōtsūhi-交通費 | vervoerkosten; transportkosten; reiskosten; ritprijs |
kotsukotsu-こつこつ | vlijtig; nijver; onvermoeibaar; gestaag |
kotsuniku-骨肉 | bloedverwant; eigen vlees en bloed |
kōtsūsensō-交通戦争 | (het maatschappelijke probleem van) het groeiend aantal verkeersslachtoffers |
kotsuzai-骨材 | aggregaat (toeslagstof bij betonbereiding) |
kotsuzumi-小鼓 | kleine handtrommel |
koudaimuhen-広大無辺 | grenzeloosheid; oneindigheid; uitgestrektheid |
kouganmuchi-厚顔無恥 | schaamteloosheid; gewetenloosheid |
kouri-小売 | detailhandel; kleinhandel |
kouribukka-小売り物価 | kleinhandelsprijzen |
kouriten-小売り店 | detailhandel; kleinhandelszaak; verkooppunt |
koya-小屋 | klein theater; (circus)tent |
kōyahijiri-高野聖 | monnik die vanuit de berg Koya wordt uitgezonden om de leer te verspreiden en donaties te verzamelen |
kōyaku-膏薬 | een (wond) pleister |
kōyō-効用 | gebruik; bruikbaarheid |
kōyō-効用 | werkzaamheid; doeltreffendheid; werking |
kōyō-高揚 | euforie; opgetogenheid |
koyū-固有 | aangeboren eigenschap; talent |
koyūmeishi-固有名詞 | (grammatica) eigennaam |
kozakana-小魚 | kleine [jonge] visjes |
kōzen-公然 | openbaarheid |
kōzen-昂然 | opgewekte stemming; uitgelatenheid; triomfantelijkheid; trots |
kozeni-小銭 | kleingeld |
kōzoku-皇族 | keizerlijke familie |
kōzui-香水 | (boeddh.) water vermengd met wierook (voor reiniging van tempel, altaar, of lichaam); geurend water geofferd aan Boeddha |
kozukai-小遣い | zakgeld; geld voor kleine uitgaven |
kozukaisen-小遣い銭 | zakgeld; geld voor kleine uitgaven |
kubetsu-区別 | verschil; onderscheid; tegenstelling |
kubikase-首枷 | belemmering; obstakel (iets die je vrijheid beperkt) |
kubō-公方 | publieke zaak; overheidszaak |
kubō-公方 | keizer; keizerlijk hof |
kuchifusagi-口塞ぎ | klein hapje; snackje |
kuchigaru-口軽 | loslippigheid; babbelziek [praatgraag] zijn |
kuchigōsha-口巧者 | welbespraaktheid |
kuchiguruma-口車 | vleierij; stroopsmeerderij |
kuchihatchō-口八丁 | welsprekendheid; welbespraaktheid |
kuchijōzu-口上手 | welbespraaktheid |
kuchiomo-口重 | zwijgzaamheid; onmededeelzaamheid; geslotenheid |
kuchishinogi-口凌ぎ | een klein hapje [drankje] tussendoor |
kuchitori-口取り | een paard (bij de teugels) leiden |
kuchiyogoshi-口汚し | heel klein beetje eten; greintje; brokje |
kudoku-口説く | avances maken; versieren; vleien |
kuge-公家 | (keizerlijk) hof |
kugin-苦吟 | met moeite en inspanning een gedicht componeren |
kugiri-区切り | (in een tekst) pauze; tussenstop; interpunctie; einde (van een hoofdstuk e.d.) |
kuiaratameru-悔い改める | berouw hebben; tot inkeer komen; een nieuw begin maken; met een schone lei beginnen |
kuiiji-食い意地 | hebzucht; gulzigheid; vraatzucht |
kuitsunagu-食い繋ぐ | (zo lang mogelijk) overleven; zo weinig mogelijk eten [uitgeven]; zo lang mogelijk het hoofd boven water houden |
kuji-公事 | (arch.) publieke [politieke] ceremonie [aangelegenheid] |
kujo-駆除 | verdelging; uitroeiing; bestrijding |
kujū-苦渋 | moeilijke [pijnlijke] ervaring [tijd] |
kūkikansen-空気感染 | aërogene infectie; infectie die door de lucht wordt verspreid |
kūkiseijōki-空気清浄機 | luchtreiniger |
kukkushotō-クック諸島 | Cookeilanden |
kūkoku-空谷 | een verlaten dal; een onbewoonde vallei |
kūkūbakubaku-空空漠漠 | uitgestrekt en leeg [eindeloos] zijn |
kūkyo-空虚 | leegte; leegheid; zinloosheid; nietszeggendheid |
kumaokuri-熊送り | de Beer-offer ceremonie, waarbij beren als heilige boodschappers van de goden worden geofferd (en dus teruggestuurd worden naar de goden) |
kumazasa-熊笹 | bamboesoort Sasa veitchii |
kumen-工面 | vindingrijkheid; het handig voor elkaar krijgen; het op een creative manier verzamelen van geld [goederen] |
kumichō-組長 | baas; leider; hoofd (vooral bij yakuza) |
kumichō-組長 | ploegleider; opzichter |
kumigashira-組頭 | leider; hoofd; baas |
kumiko-組子 | lid van een groep (geleid door een kumigashira) |
kumimono-組み物 | vlechtwerk; vlecht; streng; breiwerk |
kumonoue-雲の上 | het keizerlijk paleis [hof] |
kumonoue-雲の上 | een onbereikbare plek; buiten bereik |
kunaichō-宮内庁 | het Agentschap van de Keizerlijke Huishouding in Japan |
kundō-訓導 | begeleiding; onderricht; onderwijs |
kuni-国 | geboortestreek; eigen land (t.o. buitenland) |
kunigara-国柄 | nationaal karakter; nationale geaardheid |
kunigarō-国家老 | hooggeplaatste samoerai-ambtenaar in dienst van een daimyō (die in diens afwezigheid het domein beheert) |
kuniku-苦肉 | wanhopige poging [maatregel]; zichzelf kwellen om de vijand te misleiden |
kunkoku-訓告 | (bij overheidspersoneel) middelzware berisping [administratieve straf] |
kunnō-君王 | vorst; koning; keizer |
kunreishiki-訓令式 | het kunrei-systeem (ingesteld in 1937), de officiële richtlijnen voor de transcriptie van het Japans |
kunreishikirōmaji-訓令式ローマ字 | romaji notatie volgens het kunrei-systeem |
kunshō-勲章 | medaille; onderscheiding |
kunshu-君主 | koning; keizer; heerser; vorst (die in familielijn heerst over een rijk) |
kuntō-薫陶 | aardewerk maken door klei te kneden terwijl men wierook brandt (waardoor de geur in de klei gaat) |
kunugi-櫟 | gezaagdbladige eik (Quercus acutissima) |
kuoritī-クオリティー | kwaliteit; waarde; eigenschap |
kuoritī・kontorōru-クオリティー・コントロール | kwaliteitsbewaking |
kuoritī・obu・raifu-クオリティー・オブ・ライフ | kwaliteit van leven |
kuōtā-クオーター | (munteenheid) kwartje; 25 (dollar)cent |
kūpe-クーペ | coupé (afdeling in trein) |
kurabukatsudō-クラブ活動 | clubactiviteiten; buitenschoolse activiteiten |
kuragari-暗がり | een geheime plaats; geheimhouding |
kuragari-暗がり | imbeciliteit; achterlijkheid; domheid |
kuragoto-暗事 | een geheim |
kurai-位 | de positie [rang] van keizer; de troon; de kroon |
kurai-位 | dit woord wordt ook gebruikt als eenheid om doden te tellen |
kuraimake-位負け | het diep onder de indruk zijn van [geïmponeerd zijn door] de hoge positie van een ander [een tegenstander] |
kuraimake-位負け | het onwaardig zijn aan [niet de kwaliteiten hebben voor] zijn titel [positie]; tekort schieten |
kuraimakesuru-位負けする | diep onder de indruk zijn van [geïmponeerd zijn door] de hoge positie van een tegenstander |
kuraimakesuru-位負けする | niet de kwaliteiten hebben voor zijn titel [positie]; tekort schieten |
kurainuke-位抜け | een scheldwoord voor iem. die ten onrechte een hoge rang [positie] heeft (omdat hij die hij niet verdient of er niet de kwaliteiten voor heeft) |
kurainusubito-位盗人 | een scheldwoord voor iem. die ten onrechte een hoge rang [positie] heeft (omdat hij die hij niet verdient of er niet de kwaliteiten voor heeft) |
kurairon-位論 | het dispuut [de strijd; de twist] om de positie de van keizer |
kuramise-蔵店 | winkelpand gebouwd in de pakhuis-stijl (met gepleisterde muren) |
kurayami-暗闇 | een onopvallende [geheime] plaats; geheim(houding) |
kurayami-暗闇 | hopeloosheid; somber [wanhopig; moedeloos] zijn over de toekomst |
kurazukuri-蔵造り | woonhuis gebouwd in de stijl van een pakhuis (met gepleisterde muren, e.d.) |
kurē-クレー | klei |
kure-暮れ | einde van het jaar; einde van het seizoen |
kurēmu-クレーム | claim; eis |
kurenjingu・kurīmu-クレンジング・クリーム | reinigingscrème |
kurenzā-クレンザー | reiniger; reinigingsmiddel |
kurēshageki-クレー射撃 | het kleiduivenschieten |
kūrī-クーリー | koelie (ongeschoolde arbeider uit Azië) |
kuriishi-栗石 | kassei; kinderhoofdje; kinderkopje; straatkei |
kurikaeshi-繰り返し | herhaling; refrein |
kurīn-クリーン | schoon; rein; proper; netjes |
kurīningu-クリーニング | reiniging; schoonmaak |
kurīningu-クリーニング | (kleding) stomen [chemisch reinigen] |
kurō-苦労 | moeite; pijn; ontbering; tegenslag |
kūron-クーロン | coulomb (elektrische eenheid, ampèreseconde) |
kurōna-クローナ | Krona, Zweedse kroon (munteenheid) |
kurōne-クローネ | (Deense of Noorse) kroon (munteenheid) |
kurosu・pure-クロス・プレー | nek-aan-nekrace; wedstrijd die zo gelijk opgaat datj een scheidsrechter moeilijk kan bepalen wie er wint |
kurōto-玄人 | geisha; animeermeisje; prostituee |
kurui-狂い | onregelmatigheid; wanorde; ongeregeldheid |
kurui-狂い | waanzin; krankzinnigheid; fanatisme; obsessie |
kuruizaki-狂い咲き | bloei buiten het normale seizoen |
kurumadai-車代 | ritprijs (taxi, bus, etc.); reiskosten; transportkosten |
kurumeru-包める | misleiden; ergens omheen draaien |
kurushii-苦しい | pijnlijk; moeilijk; zwaar (te verduren) |
kuruwa-廓 | stenen omheining [muren] rondom (oude) kastelen |
kuruzeiro-クルゼイロ | cruzeiro (oude Braziliaanse munteenheid) |
kusabana-草花 | boeiende plant; bloem |
kusabukai-草深い | met gras begroeid [overwoekerd] |
kusachi-草地 | grasland; grasveld; weide |
kusahara-草原 | grasveld; grasland; weide |
kusamakura-草枕 | het slapen in de open lucht [op het gras; op reis] |
kusanaginotsuruki-草薙の剣 | Kusanagi no Tsurugi (andere naam voor) het goddelijke zwaard (een van de 3 heilige kostbaarheden van Japan (spiegel, zwaard en juwelen) |
kusawara-草原 | grasveld; grasland; weide |
kuse-癖 | (vaak slechte) gewoonte; neiging |
kuse-癖 | afwijking; eigenaardigheid |
kuseni-癖に | (grammaticale constructie die een gevoel van ontevredenheid of beschuldiging insinueert) ondanks; hoewel |
kushi-駆使 | vrije beschikking (hebben over); gebruik naar eigen goeddunken |
kushibanomi-櫛歯ノミ (claw) | getande beitel |
kushinsantan-苦心惨憺 | onverdroten; ijverig; nijver; noest; met grote moeite |
kushinsantansuru-苦心惨憺する | veel moeite [inspanningen] doen; zijn uiterste best doen |
kusodokyō-糞度胸 | roekeloosheid; waaghalzerij; overmoed |
kusuburu-燻る | roken; smeulen; walmen; gloeien |
kutakuta-くたくた | (onomatopee) uitgeput; op; doodmoe; dodelijk vermoeid |
kutsu-靴 | schoen(en); schoeisel |
kutsugaesu-覆す | op zijn kop draaien; kapseizen |
kuttaku-屈託 | zorg; bezorgdheid |
kuwa-桑 | moerbeiboom ((Morus alba)) |
kuwashii-詳しい | goed geïnformeerd [ingevoerd] zijn, veel kennis hebben |
kuwazugirai-食わず嫌い | iets niet lusten zonder het ooit geproefd te hebben; een instinctieve afkeer [vooroordeel] hebben; niet bereid zijn iets (eerst) te proberen |
kuwēto-クウェート | Koeweit |
kūyanenbutsu-空也念仏 | invocatie van Amida Boeddha volgens de leer van Kūya (een Tendai monnik, 903 - 972) met behulp van instrumentale begeleiding (kalebas of bel) en dans |
kuzusu-崩す | in kleinere stukken verdelen; klein maken (groot geld wisselen voor klein geld) |
kū・kurakkusu・kuran-クー・クラックス・クラン | Ku Klux Klan (geheime blanke organisatie in de Verenigde Staten vooral bekend vanwege hun racistisch geweld) |
kyakka-却下 | verwerping; weigering |
kyaku-客 | reiziger; passagier |
kyaku-客 | (informeel) menstruatie; ongesteldheid |
kyakuatsukai-客扱い | manier van omgaan met gasten [klanten]; klankvriendelijkheid |
kyakudo-客土 | aarde van een andere plek die wordt toegevoegd om de bodemgesteldheid te verbeteren |
kyakudome-客止め | het wegsturen [weigeren] van klanten omdat het te druk is |
kyakusō-客僧 | reizende [gast] priester [monnik] |
kyakuuke-客受け | ontvangst [waardering] van het publiek; populariteit |
kyakuyosepanda-客寄せパンダ | attractie; trekpleister; publiekstrekker |
kyanpasu-キャンパス | campus (bij universiteit of hogeschool behorend terrein en gebouwen) |
kyanpingu-キャンピング | camping; kampeerterrein; het kamperen |
kyanpusaito-キャンプサイト | kampeerplaats; kampeerterrein |
kyapashitī-キャパシティー | capaciteit; hoeveelheid; bekwaamheid; vaardigheid; vermogen |
kyaperin-キャペリン | lodde (soort kleine zalm, Mallotus villosus) |
kyappu-キャップ | teamleider (Eng.captain) |
kyaputen-キャプテン | kapitein (op een schip) |
kyaputen-キャプテン | aanvoerder (van een sportploeg); hoofd (van een kleine organisatie) |
kyara-キャラ | karakter; persoonlijkheid; personage |
kyarakutā-キャラクター | karakter; persoonlijkheid; personage |
kyaria・gāru-キャリア・ガール | carrièremeisje; ambitieus meisje |
kyō-狂 | gekte; gestoordheid; krankzinnigheid |
kyō-経 | heilig geschrift; bijbel |
kyōai-狭隘 | (fig.) bekrompenheid |
kyōaku-凶悪 | wreedheid; gruwelijkheid |
kyōbai-競売 | (door rechtbank georganiseerde) veiling; openbare verkoping |
kyōbaijō-競売場 | veilinghal; veilingzaal |
kyōbaikakaku-競売価格 | veilingprijs |
kyōbainin-競売人 | veilingmeester |
kyōchoku-強直 | stijfheid |
kyōda-怯懦 | lafheid |
kyōdōshakai-共同社会 | (sociologie) Gemeinschaft (een samenleving met sterke affectieve bindingen en saamhorigheid) |
kyoeishin-虚栄心 | ijdelheid |
kyōetsu-恐悦 | (bescheiden) genot; genoegen |
kyōgaku-共学 | co-educatie; gemeenschappelijke opleiding [opvoeding] voor jongens en meisjes |
kyogen-虚言 | onwaarheid; leugen |
kyogi-虚偽 | onwaarheid; leugen |
kyōgō-競合 | rivaliteit; wedijver; strijd |
kyōgyūbyō-狂牛病 | gekkekoeienziekte; BSE |
kyohaku-巨擘 | autoriteit; grootheid |
kyōhaku-脅迫 | intimidatie; bedreiging; dreigement |
kyōhakujō-脅迫状 | dreigbrief |
kyōhan-共犯 | medeplichtigheid |
kyohi-拒否 | weigering; afwijzing; ontkenning |
kyohisuru-拒否する | weigeren; afwijzen; ontkennen |
kyōhon-教本 | leerboek; lesboek; cursusboek; handboek; handleiding |
kyōi-脅威 | (be)dreiging |
kyōiku-教育 | onderwijs; opleiding; opvoeding |
kyōji-矜持 | zelfrespect; trots; waardigheid |
kyojō-居城 | woonkasteel van een kasteelheer [domeinvorst; daimyō] |
kyōjō-教場 | oefenterrein [oefenveld, exercitieterrein] voor oude (Japanse) krijgskunsten |
kyōju-享受 | het genieten van; hebben; bezitten (b.v. gezondheid, vrijheid) |
kyōkagarasu-強化ガラス | hardglas; veiligheidsglas |
kyōkaiseijinkakushōgai-境界性人格障害 | borderline persoonlijkheidsstoornis; emotie-regulatie persoonlijkheidsstoornis |
kyōkaiseipāsonaritishōgai-境界性パーソナリティ障害 | borderline persoonlijkheidsstoornis; emotie-regulatie persoonlijkheidsstoornis |
kyōken-恭謙 | nederigheid; bescheidenheid; eerbiedigheid (naar anderen toe) |
kyōkenbyō-狂犬病 | hondsdolheid; rabiës |
kyōki-狂気 | waanzin; krankzinnigheid; ontoerekeningsvatbaarheid |
kyoku-極 | uiterste; extremiteit; climax |
kyokugen-極限 | limiet; uiterste; extremiteit |
kyokuhitsu-曲筆 | eigenzinnige [speelse] schrijfstijl van kanji |
kyokuji-曲事 | ongehoorzaamheid (aan de wet); straf voor ongehoorzaamheid |
kyokusei-極性 | polariteit |
kyokutō-曲刀 | gebogen beitel |
kyokyojitsujitsu-虚虚実実 | kracht, mogelijke strategieën, trucs, geheime kneepjes en listen |
kyōmai-供米 | aan de overheid geleverde [afgedragen] rijst (quotum) |
kyoman-巨万 | zeer groot aantal; enorme som [hoeveelheid] |
kyōmishinshin-興味津々 | heel interessant [boeiend; fascinerend] |
kyomō-虚妄 | onwaarheid; leugen |
kyomu-虚無 | het niets; de leegte; zinloosheid |
kyōnetsu-狂熱 | grote [extreme] passie [betrokkenheid]; wild enthousiasme |
kyōretsu-強烈 | krachtigheid; intensiteit |
kyōryō-狭量 | kleingeestigheid; bekrompenheid; vooringenomenheid; intolerantie; onverdraagzaamheid |
kyōsai-恐妻 | onderdanigheid van een man aan zijn bazige [genadeloze) vrouw [echtgenote] |
kyōsei-胸声 | borststem (een laag stembereik) |
kyōseirōdō-強制労働 | dwangarbeid; slavenarbeid |
kyosetsu-虚説 | onwaar (niet op feiten gebaseerd) verhaal [verslag; rapport] |
kyōsha-驕奢 | arrogantie en buitensporigheid |
kyōshō-狭小 | beperkt [klein] zijn (van ruimte) |
kyōshū-郷愁 | nostalgie; heimwee |
kyōsō-狂騒 | uitzinnigheid; kabaal; opwinding |
kyōwa-共和 | republicanisme; rebublikeinse gezindheid |
kyōyō-強要 | dwang; eis; druk; pressie; afpersing |
kyōyō-教養 | onderwijs; opleiding; ontwikkeling |
kyōyōgakubu-教養学部 | faculteit der geesteswetenschappen |
kyoyōryō-許容量 | maximaal toelaatbare waarde [hoeveelheid] |
kyōyōsuru-強要する | (op)eisen; (af)dwingen; afpersen |
kyōyū-共有 | gemeenschappelijk bezit [eigendom] |
kyōyū-梟雄 | gewetenloze [wrede; gewelddadige] schurk; bendeleider |
kyozai-巨財 | fortuin; rijkdom; grote hoeveelheid geld |
kyū-キュー | toneelaanwijzing; seintje; signaalwoord |
kyū-宮 | paleis |
kyū-弓 | afstandseenheid tot het doel bij boogschieten (ca. twee meter) |
kyū-弓 | afstandseenheid voor landmeting (ca. twee en een halve meter) |
kyūchū-宮中 | het keizerlijk hof |
kyūden-宮殿 | paleis |
kyūden-給電 | lichtnet; stroomvoorziening; voeding [toevoer] van elektriciteit |
kyūhan-急坂 | een steile helling |
kyūjō-宮城 | het keizerlijk paleis |
kyūjō-宮城 | (vroeger) keizerlijk paleis en in de directe omgeving daarvan de gebouwen om het rijk te besturen |
kyūkō-休耕 | het braak (laten) liggen van een terrein [stuk land] |
kyūkō-急行 | sneltrein; intercity |
kyūkōden-休耕田 | braakliggend veld [terrein] |
kyūkōkikan-休耕期間 | de periode dat een veld [terrein] braak ligt |
kyūkōressha-急行列車 | sneltrein; intercity |
kyūkyoku-究極 | de definitieve; laatste; einde; toppunt |
kyūkyūiryōshitsu-救急医療室 | eerste hulpafdeling; EHBO-post; spoedeisende hulppost |
kyūmei-旧名 | oorspronkelijke naam; oude naam; meisjesnaam |
kyūmei-究明 | onderzoek; het verzamelen van feiten; ontdekken; uitzoeken; aan het licht brengen |
kyūmeigu-救命具 | reddingsboei; reddingsvest; reddingsgordel |
kyūpī-キューピー | Kewpie (figuur gebaseerd op Cupido, in 1909 gecreëerd door Rose O'Neill; als logo gebruikt door Kewpie Corporation, producent van o.a. mayonaise) |
kyurasō-キュラソー | Curaçao (eiland van de Nederlandse Antillen) |
kyurī-キュリー | curie (Ci, een verouderde eenheid van radioactiviteit) |
kyurī-キュリー | (Marie) Curie (Franse natuurkundige en scheikundige, 1867-1934) |
kyūsei-救世 | heil; redding; verlossing |
kyūsei-旧姓 | oorspronkelijke familienaam (voor het huwelijk); meisjesnaam |
kyūseigun-救世軍 | het Leger des Heils; heilsleger |
kyūsha-厩舎 | paardenstal; koeienstal |
kyūshi-旧氏 | vorige naam; oude naam; meisjesnaam |
kyūshū-九州 | Kyushu (het zuidelijkste hoofdeiland van Japan) |
kyūsoku-球速 | (honkbal) balsnelheid |
kyūsu-休す | eindigen; pauzeren |
kyūsu-急須 | (kleine) theepot |
kyūsuru-休する | pauzeren; stoppen; eindigen |
kyūtō-旧冬 | vorige winter; eind [december] vorig jaar |
kyūyō-急用 | urgente kwestie; spoedeisende zaak |
maai-間合い | gelegenheid; kans; het juiste moment |
machikamaeru-待ち構える | klaar staan [zijn] (om te); voorbereid zijn; uitkijken naar |
machikōba-町工場 | kleine fabriek in de stad |
machimachi-区区 | verscheidenheid |
machinimatta-待ちに待った | langverwacht; waarnaar reikhalzend is uitgezien |
madamu-マダム | eigenaresse; hospita; directrice; gastvrouw in een bar |
madobe-窓辺 | in de nabijheid van het raam |
madonna-マドンナ | Madonna (de heilige Maagd Maria) |
madowasu-惑わす | misleiden; verwarring veroorzaken |
maegaki-前書き | voorwoord; inleiding |
maekōjō-前口上 | inleidende opmerkingen; proloog; voorwoord |
maeoki-前置き | voorwoord; inleiding |
magagoto-禍言 | onheilspellende [ongeluk brengende] woorden |
mageru-曲げる | verdraaien (ook fig.: feiten, etc.); veranderen (van mening b.v.) |
mago-孫 | kleinkind; kleinzoon; kleindochter |
magokoro-真心 | oprechtheid; eerlijkheid |
magonote-孫の手 | rugkrabber (meestal van bamboe, ca. 50 - 60 cm lang, met een handje op het uiteinde) |
maguchi-間口 | de breedte van de voorkant (van een huis, terrein, land, etc.); voorgevel |
maguma-マグマ | magma (vloeibaar gesteente) |
mahha-マッハ | mach (verhouding tussen stromingssnelheid (b.v. bij het vliegen) en de snelheid van het geluid; vernoemd naar Ernst Mach) |
maho-真帆 | met volle zeilen |
maho-真帆 | het zeilen met de wind mee [met rugwind] |
maigo-迷子 | een bepaalde variant van begeleidende kabuki muziek [geluidseffecten] |
maihōmu-マイホーム | iemands eigen huis [thuis] |
maikā-マイカー | eigen auto; privé auto; particuliere auto |
maikuromētā-マイクロメーター | micrometer (instrument om kleine afstanden te meten) |
maikuromētoru-マイクロメートル | micrometer (instrument om kleine afstanden te meten) |
mainā-マイナー | klein; onbelangrijk; onbeduidend |
mainanbā-マイナンバー | Japans algemeen identiteitsnummer; (vgl. Ned. burgerservicenummer) |
mainasuseichō-マイナス成長 | negatieve groei |
mainoritī-マイノリティー | minderheid |
maipēsu-マイペース | dingen in je eigen tempo [op je eigen manier] doen |
maitake-舞茸 | (lett. dansende paddestoel) eikhaas (paddestoel, Grifola frondosa) |
majika-間近 | nabijheid; buurt |
majikiri-間仕切り | scheidingswand; tussenschot |
majoritī-マジョリティー | meerderheid |
mākā-マーカー | (schrijfgerei) markeerstift; markeerpen; marker |
māketto・rīdā-マーケット・リーダー | marktleider |
makiba-牧場 | weide; grasland (voor vee) |
makichirasu-撒き散らす | rondstrooien; verspreiden |
makkishōjō-末期症状 | een teken van het naderende einde |
makkura-真っ暗 | uitzichtloosheid |
makoto-誠 | eerlijkheid; oprechtheid; trouw(hartig)heid; toewijding |
makoto-誠 | waarheid; realiteit; feit |
maku-撒く | (be)strooien; verspreiden; sproeien; besprenkelen |
makugire-幕切れ | het einde van een opvoering [optreden]; het vallen van het doek |
makura-枕 | inleiding; introductie (bij een verhaal, etc.) |
makuramoto-枕元 | aan de rand [bij het hoofdeinde] van het bed |
makyō-魔境 | een plaats [plek] vol demonen; een onheilspellende en angstaanjagende plek |
mākyurī-マーキュリー | Mercurius (Romeinse godheid) |
mama-ママ | de vrouwelijke eigenaar [uitbaatster; gastvrouw] van een bar |
mamori-守り | bescherming; verdediging; beveiliging |
man-慢 | verwaarlozing; ontwijking; nalatigheid |
manbyō-万病 | allerlei ziekten [kwalen; aandoeningen] |
manējā-マネージャー | manager; bedrijfsleider |
maneku-招く | veroorzaken; (onheil, etc.) over zichzelf afroepen |
mangaku-満額 | het volle bedrag; de volledige hoeveelheid |
mangekyō-万華鏡 | caleidoscoop |
mangūsu-マングース | mangoest (mangoeste); ichneumon (klein katachtig roofdier) |
manimani-随に | ad libitum; naar eigen inzicht [keuze; believen] |
manjirito-まんじりと | met heel weinig slaap |
mankai-満開 | (in) volle bloei |
manmoku-満目 | zover het oog reikt; het hele gezichtsveld |
manobi-間延び | traagheid; sloomheid; langdradigheid; saaiheid |
manpawā-マンパワー | mankracht; arbeidskracht |
manrikigusari-万力鎖 | oud Japans kettingwapen (zware ketting met gewichten aan de uiteinden) |
mansai-満載 | volle lading; volledig [tot volledige capaciteit] geladen |
mansei-慢性 | chroniciteit; het chronisch zijn |
manseki-満席 | vol(geboekt) zijn; alle stoelen bezet (in theater, trein, vliegtuig, e.d.) |
mansui-満水 | volledige waterstand; hoogste waterpeil; geheel gevuld met water |
mantō-マン島 | het eiland Man |
manyuaru-マニュアル | (gebruikers)handleiding |
manzoku-満足 | tevredenheid; voldoening |
manzoku-満足 | toereikendheid; voldoende hoeveelheid |
man'etsu-満悦 | totale [volledige] blijheid [tevredenheid] |
maotoko-間男 | een overspelige man; (geheime) minaar |
mappadaka-真っ裸 | (volledige) naaktheid |
mappiragomen-真っ平御免 | botte weigering; genoeg hebben van |
mappo-マッポ | (jargon; afk. voor Satsumappo) politieagent (Meiji periode) |
marariamaen-マラリア蔓延 | verspreiding van malaria |
mare-稀 | zeldzaamheid |
marēshia-マレーシア | Maleisië |
maria-マリア | (de heilige Maagd) Maria (moeder van Jezus) |
maria-マリア | Maria (meisjesnaam) |
marianashotō-マリアナ諸島 | de Marianen (Oceanische eilandengroep) |
marishiten-摩利支天 | Marīci, een boeddhistische godheid (m.n. de beschermgod van de samoerai) |
marubōzu-丸坊主 | een kale berg (zonder begroeiing) |
marudashi-丸出し | gehele zichtbaarheid; openheid; niets verhullend |
marudori-丸取り | het nemen [opeisen] van alles (niets overlatend); totaal in beslag nemen |
maruhi-マル秘 | geheim; vertrouwelijk |
marumekomu-丸め込む | verleiden; inpalmen; overhalen; ompraten; vleien |
marunomi-丸ノミ | een holle beitel; guts |
maruobi-丸帯 | een lange [brede] ceintuur (van één lap stof) |
marusu-マルス | Mars (Romeinse oorlogsgod) |
masaguru-弄る | friemelen; spelen [rommelen; knoeien] (met); sleutelen [prutsen] (aan) |
masatsutekishitsugyō-摩擦的失業 | frictiewerkloosheid; wrijvingswerkeloosheid |
masen-ません | suffix dat gebruikt wordt voor ontkenning van werkwoorden in de beleefdheidsvorm (masu) |
māsharushotō-マーシャル諸島 | Marshalleilanden |
massaki-真っ先 | het begin; hoofdeinde |
masseki-末席 | zitplaats aan het eind van de tafel (het verst verwijderd van de eregast) |
massetsu-末節 | kleine [onbelangrijke] details; niet-essentiële [triviale] zaken |
massha-末社 | aan een hoofdtempel verbonden (kleinere) tempel |
masshō-末梢 | het uiteinde [de punt] van een tak |
masshō-末梢 | punt; uiteinde; rand |
masshō-末梢 | kleine details; onbelangrijke dingen [zaken] |
masu-マス | massa; grote hoeveelheid; groot aantal |
māsu-マース | Mars (Romeinse oorlogsgod) |
masu-増す | groeien; toenemen; opzwellen; vermeerderen; aankomen (in gewicht) |
masu-増す | uitbreiden; verhogen; toevoegen |
masutā-マスター | baas; eigenaar; manager; leider; meester |
matawari-股割り | spagaat; spreidzit |
māto-マート | markt; marktplein; handelscentrum |
matomo-正面 | eerlijkheid; oprechtheid |
matsubi-末尾 | (van documenten, e.d.) het einde; het laatste stuk [deel]; de afsluiting |
matsudai-末代 | eeuwigheid; het einde der tijden; de wereld na de dood |
matsugaku-末学 | (bescheiden zelf-aanduiding van een) wetenschapper [geleerde] |
matsugo-末期 | doodsbed; doodsuur; levenseinde |
matsuro-末路 | laatste (levens)dagen; het einde; (nood)lot |
matsuro-末路 | het einde van de weg |
matsuyō-末葉 | het einde [slot] (van een tijdperk) |
mattaki-全き | perfectie; volledigheid; compleetheid |
mattan-末端 | uiteinde; punt |
mattankakaku-末端価格 | verkoopprijs; kleinhandelsprijs; straatprijs |
mattōsuru-全うする | ten uitvoer brengen; verrichten; bereiken (doel); volbrengen; voltooien |
mawari-回り | verspreiding |
mawarimichi-回り道 | omleiding; omweg |
mawashimono-回し者 | spion; geheim agent |
mayakashi-まやかし | misleiding; bedrog; fraude; vervalsing |
mayou-迷う | misleid worden; de controle verliezen |
mayujiri-眉尻 | het uiteinde van de wenkbrauw dichtbij de slaap |
mayune-眉根 | het uiteinde van de wenkbrauw dichtbij de neus |
mazuhizumutekiseikaku-マゾヒズム的性格 | masochistisch karakter [persoonlijkheid] |
me-目 | korrel; textuur (weefsel); (brei)steek |
meate-目当て | leidraad; richtsnoer |
mebaeru-芽生える | ontkiemen; ontluiken; ontspruiten; uitlopen; opbloeien |
mechakucha-滅茶苦茶 | onsamenhangendheid; onredelijkheid; ongerijmdheid |
mechie-メチエ | (Frans: metiér) vak; beroep; expertise; specialiteit |
medake-雌竹 | (lett. vrouwelijke bamboe) Pleioblastus simonie (laaggroeiende bamboe) |
medama-目玉 | spiegelei (met hele dooier) |
medamayaki-目玉焼き | spiegelei (met hele dooier) |
mēdē-メーデー | Dag van de Arbeid (1 mei) |
media・riterashī-メディア・リテラシー | mediageletterdheid; mediawijsheid |
mēdo-メード | meid; dienstmeid; kamermeisje; huishoudster; maagd |
megaroporisu-メガロポリス | megalopolis (een groot stedelijk gebied van aan elkaar gegroeide steden) |
megaton-メガトン | megaton (eenheid van massa, gelijk aan 1 miljoen ton |
meguōmu-メグオーム | megohm, 1 miljoen ohm (eenheid van elektrische weerstand) |
meibutsu-名物 | beroemd lokaal product; specialiteit van een bepaalde streek |
meichi-明知 | (grote) wijsheid; allesomvattend inzicht; helder inzicht; scherpzinnigheid |
meido-メイド | meid; dienstmeid; kamermeisje; huishoudster; maagd |
meido-明度 | helderheid; lichtsterkte |
meifuku-冥福 | hemelse zaligheid; geluk in het hiernamaals |
meigen-名言 | een wijze uitspraak; wijsheid; beroemd gezegde |
meigi-名妓 | een beroemde geisha |
meiji-明治 | Meiji, de regeringsperiode (1868-1912) van keizer Mutsuhito (1852-1912) |
meijiishin-明治維新 | de Meiji-restauratie (1867) |
meijijidai-明治時代 | de Meiji periode (1868-1912) |
meijitsu-名実 | in naam en in werkelijkheid |
meika-名家 | beroemde persoon; beroemdheid |
meikai-明快 | helderheid; duidelijkheid; eenduidigheid; ondubbelzinnigheid |
meikyo-明渠 | open (water)leiding [drainering] |
meikyōshisui-明鏡止水 | serene [vredige] gemoedsgesteldheid (zonder slechte gedachten) |
meimei-冥冥 | onduidelijk; moeilijk te begrijpen |
mein・banku-メイン・バンク | hoofdbank van een bedrijf (de bank met de hoogste kredietwaardigheid) |
meireikei-命令形 | (taalkunde) meireikei, imperatieve vorm; gebiedende wijs |
meiryō-明瞭 | duidelijkheid; helderheid |
meisei-明聖 | grote wijsheid [inzicht; deugdzaamheid] (m.n. van keizers en goden) |
meiseki-名跡 | beroemde plaats [plek; bezienswaardigheid] (met historische waarde) |
meiseki-明晰 | helderheid; duidelijkheid |
meishi-名士 | beroemdheid; bekende persoonlijkheid |
meisho-名所 | bezienswaardigheid |
meisū-名数 | een bepaald [precies] aantal; bepaalde hoeveelheid; numerieke waarde |
meiyo-名誉 | eer; glorie; faam; reputatie; goede naam; prestige; waardigheid |
mejizai-目地材 | stuc; (sier)pleister; witkalk |
mekubari-目配り | waakzaamheid; hoede; oplettendheid |
mekura-盲 | blindheid |
mekura-盲 | onwetendheid |
mekurameppō-盲滅法 | roekeloosheid |
mekuso-目糞 | slaap (afscheiding uit de ogen) |
memai-目眩 | duizeligheid; draaierigheid |
menami-女波 | kleine [zwakke] golf |
menboku-面目 | uiterlijk; voorkomen; gezicht; aanzien; eer; reputatie; prestige; waardigheid |
mendōkusai-面倒臭い | lastig; vervelend; te veel moeite kostend |
menseki-免責 | aansprakelijkheidsvrijstelling; vrijstelling van aansprakelijkheid; vrijwaring; exoneratie |
menso-免訴 | verklaring van onontvankelijkheid; afwijzing; vrijspraak |
menuri-目塗り | bepleistering; verzegeling |
menzen-面前 | voor je (eigen) ogen; (vlak) voor je neus |
men'eki-免疫 | immuniteit |
men'ekiryoku-免疫力 | immuniteit |
mēn・banku-メーン・バンク | hoofdbank van een bedrijf (de bank met de hoogste kredietwaardigheid) |
meriyasu-メリヤス | gebreide stof |
meriyasuami-メリヤス編み | tricotsteek; koussteek (breisteek) |
meromero-めろめろ | een zacht ei(tje); een slappeling; een zwak hebben voor iemand |
mesaki-目先 | inzicht; vooruitziendheid |
meshiudo-囚人 | een persoon die werd uitgekozen om een waka-gedicht te componeren aan het begin van een poëzieceremonie aan het keizerlijk hof |
meshūdo-召人 | een persoon die werd uitgekozen om een waka-gedicht te componeren aan het begin van een poëzieceremonie aan het keizerlijk hof |
messhi-滅私 | onbaatzuchtigheid; altruïsme |
messhu-メッシュ | highlights in het haar; coupe soleil |
messō-滅相 | onzin; waanzin; gekheid; buitensporigheid |
messō-滅相 | (één van de vier fasen in het boeddhisme) de vorm [verschijning) van wanneer karma uitgeput is en het leven eindigt |
messuru-滅する | vernietigd worden; vergaan; vernietigen; uitroeien |
metchen-メッチェン | meisje |
metsu-滅 | één van de vier grote waarheden in het Boeddhisme, n.l. het einde van het lijden |
metsukeyaku-目付役 | waakhond (ook fig.) bewaker; beschermer; begeleider |
meutsuri-目移り | afgeleid zijn; gebrek aan concentratie; besluiteloosheid |
meutsuri-目移り | geïnteresseerd zijn in meerdere dingen |
meyani-目脂 | slaap (afscheiding uit de ogen) |
mibae-見栄え | er goed uitzien; arrogante houding; ijdelheid |
mibunshōmeisho-身分証明書 | identiteitsbewijs; identiteitskaart; legitimatiebewijs |
michi-未知 | onbekendheid; onbekend zijn |
michibiku-導く | leiden; begeleiden; loodsen; de weg wijzen |
michibiku-導く | afleiden; concluderen; leiden tot; resulteren in |
michishirube-道標 | handleiding |
michisū-未知数 | onbekend aantal; onbekende hoeveelheid [kwantiteit; kwaliteit]; onbekend gegeven |
michiyuki-道行き | reis; het reizen |
michiyuki-道行き | reisbeschrijving |
michiyuki-道行き | (Kabuki theater) scène waar een man en vrouw samen (in het geheim) ervandoor [op reis] gaan |
michizure-道連れ | reisgenoot; reisgezel |
midai-御台 | hofbestek (artikelen in gebruik aan het keizerlijk hof en bij de adel) |
midana-網棚 | bagagerek (in treinen, bussen, e.d.) |
midokoro-見所 | goede eigenschap; goed punt [gedeelte]; goede scène (in film) |
midorijūji-緑十字 | een groen kruis op een witte achtergrond (veiligheidssymbool) |
midoru・kurasu-ミドル・クラス | kleinburgerlijk |
mie-見栄 | uiterlijk; ijdelheid; vertoning; vertoon |
migara-身柄 | (iemands) lichaam; persoon; identiteit |
migatte-身勝手 | zelfzuchtigheid; egoïsme; egocentrisch zijn |
migikiki-右利き | rechtshandigheid |
migotae-見応え | de moeite waard om te zien; indrukwekkend |
mihakarau-見計らう | iets naar eigen inzicht doen; naar eigen goeddunken iets doen; zelf beslissen over iets |
miharashi-見晴らし | uitzicht; vergezicht; zichtbaarheid |
mihari-見張り | wacht; uitkijk; hoede; waakzaamheid |
mihattatsu-未発達 | onontwikkeld(heid), nog niet ontwikkeld zijn |
mihiraki-見開き | verspreid over twee pagina's (van een boek of tijdschrift) |
mihitsunokoi-未必の故意 | bewuste [opzettelijke] verwaarlozing; nalatigheid; onachtzaamheid |
mihoreru-見惚れる | geboeid [gefascineerd; gegrepen] raken (door) |
mīizumu-ミーイズム | zelfzuchtigheid; egoïsme |
mijuku-未熟 | onrijpheid; onervarenheid |
mikai-未開 | onbeschaafdheid; wildheid; primitiviteit |
mikai-未開 | een bloem die nog niet bloeit |
mikakedaoshi-見かけ倒し | verkeerde [misleidende] indruk; niet zo goed zijn als het er uitziet; klatergoud |
mikata-味方 | legereenheden van het keizerlijk hof of de overheid |
miketsu-未決 | onbeslistheid; onzekerheid; het hangende [in behandeling] zijn |
mikirihassha-見切り発車 | voortijdig vertrek van een trein (voordat alle passagiers aan boord zijn) |
mikiru-見切る | duidelijk [goed] (kunnen) zien [opmerken; onderscheiden] |
mikkai-密会 | geheime ontmoeting; rendez-vous |
mikkei-密計 | geheim plan |
mikkoku-密告 | geheime informatie |
miko-皇子 | keizerlijke prins; zoon van een keizer |
mikotonori-詔 | (keizerlijk) decreet; (keizerlijke) verordening |
mikudarihan-三下り半 | echtscheidingsbrief (in de Edo periode geschreven in drie en een halve regel) |
mikuro-ミクロ | micro; heel klein |
mimai-見舞い | het iemand beterschap [sterkte] wensen; het uiten van bezorgdheid [medeleven] (per kaart, brief, pakje, etc.) |
mimau-見舞う | het iemand beterschap [sterkte] wensen; het uiten van bezorgdheid [medeleven] (per kaart, brief, pakje, etc.) |
mimidare-耳垂れ | oorsmeer; afscheiding uit oor |
mimikaki-耳搔き | oorreiniger; oorschepje |
mimizunaku-蚯蚓鳴く | het geluid van de regenwormen (in de (regenachtige) herfstnacht; wordt gebruikt als uitdrukking voor eenzaamheid) |
mimoto-身元 | identiteit |
minage-身投げ | zelfmoord door (van hoogte) in water, of van een gebouw of steile rots, te springen |
minamoto-源 | familienaam van een machtige clan (Heian en Kamakura periode) |
minawa-水泡 | (vloeistof) schuim; belletjes; bruis |
minchi・pai-ミンチ・パイ | vleespastei; pastei gevuld met gehakt |
mineruba-ミネルバ | Minerva (Romeinse godin) |
mini-ミニ | mini; klein |
minikomizasshi-ミニコミ雑誌 | tijdschrift met een kleine oplage [een beperkte lezersgroep] |
minikui-見難い | moeilijk te zien |
minishiatā-ミニシアター | klein theater; kleine bioscoop |
mini・shiatā-ミニ・シアター | filmhuis; kleine bioscoop |
mini・sutēto-ミニ・ステート | dwergstaat; kleine staat; klein land |
minofurikata-身の振り方 | (je eigen) (toekomstige) handelwijze [gedrag]; hoe je je zal (gaan) gedragen |
miokuri-見送り | afscheid; uitgeleide |
miokuru-見送る | iemand uitgeleide doen [uitzwaaien; wegbrengen] |
mirareru-見られる | (beleefdheidsvorm) zien |
miren-未練 | blijvende [kwijnende] affectie [genegenheid]; niet willen opgeven; niet kunnen loslaten; spijt |
mirukīhatto-ミルキー・ハット | een slappe stoffen hoed (vaak wit of beige) |
misakai-見境 | onderscheid; discriminatie |
misao-操 | trouw; standvastigheid; eer |
misao-操 | kuisheid; maagdelijkheid |
misasagi-陵 | graf [mausoleum] van een keizer of keizerin |
misedokoro-見せ所 | plek [gelegenheid] waar je laat zien wat je kunt |
miseinen-未成年 | minderjarig(heid) |
misekakeru-見せかける | laten lijken als; doen voorkomen; veinzen |
misetsukeru-見せつける | (iem.) imponeren; beïnvloeden; indruk maken (op) |
mishiranu-見知らぬ | vreemd; eigenaardig; onbekend |
mishirigoshi-見知り越し | bekendheid |
mishō-未詳 | onbekend; [niet vastgesteld; niet geïdentificeerd] zijn |
miso-味噌 | een belangrijk punt; goede eigenschap |
missatsu-密殺 | clandestiene moord; (iem.) doden in het geheim |
missetsu-密接 | nauwe verbondenheid; dicht bij elkaar zijn |
misuru-魅する | fascineren; betoveren; boeien |
misuterī-ミステリー | mysterie; raadsel; geheim |
misuteriasu-ミステリアス | mysterieus; geheimzinnig |
misu・kontesuto-ミス・コンテスト | missverkiezing; schoonheidswedstrijd |
mitarashi-御手洗 | een plaats waar pelgrims voorafgaand aan het bezoek van een heiligdom hun handen en mond reinigen. |
mitarashi-御手洗 | (afk. voor) een rivier die vlakbij een heiligdom stroomt (en ook door pelgrims wordt gebruikt om hun mond met water te spoelen) |
mitarashi-御手洗 | (afk. voor) een festival dat (oorspronkelijk) op 7 juli wordt gehouden in het Kitano Tenmangu-heiligdom in Kyoto |
mitarashigawa-御手洗川 | een rivier die vlakbij een heiligdom stroomt (en ook door pelgrims wordt gebruikt om hun mond met water te spoelen) |
mitarashimatsuri-御手洗祭 | een festival dat (oorspronkelijk) op 7 juli wordt gehouden in het Kitano Tenmangu-heiligdom in Kyoto |
mitō-未到 | onbetreden; ongekend; onbereikt |
mitoreru-見惚れる | geboeid [gefascineerd; gegrepen] raken (door) |
mitsudo-密度 | dichtheid; densiteit |
mitsugi-密儀 | geheime rituelen |
mitsugi-密議 | geheim overleg; conclaaf; vertrouwelijk gesprek |
mitsukurou-見繕う | voorbereiden; klaarmaken; klaarleggen |
mitsunyūkoku-密入国 | heimelijk [stiekem; illegaal] het land binnenkomen |
mitsushukkoku-密出国 | heimelijk [stiekem; illegaal] het land verlaten |
mitsuyaku-密約 | geheim akkoord [verdrag] |
mittei-密偵 | spion; geheim agent; infiltrant |
miuri-身売り | het verkopen; van de hand doen (van de eigen onderneming, zaak, e.d.) |
miwake-見分け | het onderscheiden [onderscheid maken; uit elkaar houden] |
miwakeru-見分ける | onderscheiden; onderscheid maken; uit elkaar houden |
miya-宮 | paleis |
miya-宮 | keizerlijke prins [prinses] |
miyadaiku-宮大工 | timmerman die gespecialiseerd is in oude architectuur (zoals heiligdommen, tempels en paleizen) |
miyage-土産 | souvenir, aandenken meegenomen van een reis; cadeautje; presentje |
miyagebanashi-土産話 | reisverhaal |
miyai-宮居 | paleis; keizerlijke residentie |
miyakojima-宮古島 | Miyako (een eiland van Okinawa) |
miyamairi-宮参り | bezoek aan een Shinto-schrijn [heiligdom] (met baby's, binnen 30 dagen na hun geboorte) |
miyuki-行幸 | keizerlijk bezoek; keizerlijke aanwezigheid (bij) |
mizenkei-未然形 | (taalkunde) mizenkei (irrealis vorm; gebruikt als aansluitvorm voor optatief, negatief, passief, causatief) |
mizetto・hausu-ミゼット・ハウス | klein [compact] huisje (lett. dwergenhuisje) |
mizuashi-水足 | de snelheid van stromend water |
mizubakari-水計り | waterpeil |
mizubari-水張り | natte stof [papier] uitspreiden zodat het zonder kreukels opdroogt |
mizugoe-水肥 | vloeibare mest |
mizugori-水垢離 | rituele [ceremoniële] reiniging met (koud) water |
mizugusuri-水薬 | vloeibare medicijn; medicinaal drankje |
mizuire-水入れ | drinkbakje (voor huisdieren e.d.); waterkan; een kleine kan met water om in een inktsteen te gieten |
mizukagen-水加減 | de juiste hoeveelheid water om een gerecht klaar te maken (b.v. rijst te koken) |
mizukakeron-水掛け論 | een eindeloze [zinloze] discussie |
mizukasa-水嵩 | watervolume; hoeveelheid water |
mizuke-水気 | vochtigheid; damp; stoom |
mizukiri-水切り | het afgieten; afdruipen; afvloeien |
mizukiri-水切り | steentjes keilen [laten stuiteren] over een wateroppervlak |
mizumono-水物 | vloeistof; drank(je) |
mizunomiba -水飲み場 | (openbaar) drinkkraantje; fonteintje om water te drinken; waterhappertje |
mizusakazuki-水杯 | het ritueel van het gezamenlijk inschenken en drinken van water waarbij men voorgoed afscheid neemt van elkaar |
mobirēji-モビレージ | eenvoudige campings voor reizigers met de auto |
mobiritishakai-モビリティ社会 | mobiliteitsmaatschappij |
mochi-持ち | bezit; bezitting; eigendom; eigenaar; bezitter |
mochi-持ち | duurzaamheid |
mochi-黐 | vogellijm (rubberachtige substantie verkregen uit boomschors, die werd gebruikt om kleine vogels mee te vangen) |
mochiai-持ち合い | wederzijdse hulp; onderlinge afhankelijkheid |
mochiai-持ち合い | (in) balans; evenwicht; onveranderlijkheid |
mochibunhō-持分法 | equity recht; billijkheidsprincipe |
mochiie-持ち家 | eigen huis; huis in eigen bezit |
mochikomu-持ち込む | voltooien; beëindigen |
mochimae-持ち前 | iemand's karakter [eigenschappen; aard] |
mochinaosu-持ち直す | herstellen; verbeteren; doen herleven [opbloeien] |
mochinushi-持ち主 | eigenaar; bezitter |
mochite-持手 | eigenaar |
mōdōken-盲導犬 | blindengeleidehond |
mōgen-妄言 | leugen; onwaarheid |
mogidō-没義道 | onmenselijkheid; wreedheid; meedogenloosheid |
mōhyō-妄評 | (bescheiden woord voor de eigen kritiek op anderen) mijn kritiek |
mōi-猛威 | woestheid; woede; heftigheid; geweld; enorme kracht |
moisuchā-モイスチャー | vocht; vochtigheid; condens |
mokashin-モカシン | mocassin (traditioneel schoeisel van inheemse volkeren in Noord-Amerika) |
mokkō-黙考 | overdenking; overpeinzing; bespiegeling |
mokuhi-黙秘 | zwijgen tijdens ondervraging; zonder onthulling [openbaring] (van de feiten) |
mokurei-黙礼 | stilzwijgende groet [buiging] (vooral tijdens een plechtigheid) |
mokuzugani-藻屑蟹 | Japanse wolhandkrab (Eriocheir japonica) |
mōmai-蒙昧 | onwetendheid |
mōmō-モーモー | (onomatopee) boe-boe (het loeien van een koe) |
mōmoku-盲目 | blindheid; blind zijn (ook fig.) |
momonosekku-桃の節句 | Perzikbloesemfestival [Meisjesdag; Poppenfeest] (seizoenfeestdag voor meisjes op 3 maart) |
momoware-桃割れ | haarstijl met een perzikvormige knot (uit het Meiji tijdperk) |
momu-揉む | (handel) een klein bod (hoog of laag) doen op de beurs (vaak in herhaling) |
monchaku-悶着 | problemen; moeilijkheden; sores; tegenspoed |
monjayaki-もんじゃ焼き | hartige pannenkoek met een verscheidenheid aan ingrediënten (groente, vis, vlees, e.d.) |
monju-文殊 | Manjushri, bodhisattva die helpt onwetendheid te overwinnen en wijsheid te bereiken |
monka-門下 | onder begeleiding van |
monkī-モンキー | heiblok |
monkokaihō-門戸開放 | opendeurpolitiek; opendeurbeleid |
monkokaihōseisaku-門戸開放政策 | opendeurpolitiek; opendeurbeleid |
mono-物 | eigendom; bezit; bezittingen |
monoanji-物案じ | angst; bezorgdheid |
monoda-物だ | het is zo dat...; het is een feit dat.. |
monofobia-モノフォビア | monofobie (angst voor eenzaamheid) |
monogusa-物臭 | luiheid; sloomheidheid; luiaard; een lui iemand |
monomi-物見 | sightseeing; excursies |
mononoaware-物の哀れ | een sterk (ethisch) gevoel [waardering] voor schoonheid (van de natuur) |
mononokazu-物の数 | iets belangrijks; iets dat de moeite waard is |
monooji-物怖じ | verlegenheid; bedeesdheid |
monooshimi-物惜しみ | gierigheid; zuinigheid |
monoshirazu-物知らず | onwetendheid |
monoshiri-物知り | een uitgebreide kennis [informatie] |
monoshiri-物知り | iemand met veel kennis [informatie]; een goed geïnformeerde [erudiete] persoon |
monoshizuka-物静か | rust; kalmte; sereniteit |
monotōn-モノトーン | weinig kleuren [tinten] |
monowakare-物別れ | onenigheid; breuk (in onderhandelingen) |
monowasure-物忘れ | vergeetachtigheid; geheugenverlies |
monoyawaraka-物柔らか | mildheid; zachtheid; vriendelijkheid; rustig voorkomen |
monozuki-物好き | grilligheid; bevlieging; rage |
monshirochō-紋白蝶 | klein koolwitje of knollenwitje (vlinder: Pieris rapae) |
monsūn-モンスーン | regentijd; regenseizoen |
monzeki-門跡 | (boeddhistische) priester van aristocratische of keizerlijke afkomst |
monzenbarai-門前払い | weigering om binnen te laten [wegsturing] van een bezoeker aan de deur |
monzenmachi-門前町 | tempelstad (een stad gebouwd voor de poorten van heiligdommen en tempels) |
mon'an-問安 | informeren naar de veiligheid [het welzijn] van een hogere in rang |
mon'ei-門衛 | bewaker; poortwachter; portier (van overheidsgebouwen, bedrijven, scholen, etc.) |
moppu-モップ | zwabber; stokdweil |
moppugata-モップ形 | een zwabber; stokdweil |
morahadaonugu-諸肌を脱ぐ | beide schouders [het bovenlichaam] ontbloten (bij het dragen van een kimono) |
moraibisuru-貰い火する | overslaan van vlammen; verspreiden van vuur |
morāru・sābei-モラール・サーベイ | moreel onderzoek naar tevredenheid van werknemers over arbeidscondities |
morasu-漏らす | lekken (fig.); verraden; een geheim verklappen; onthullen |
moriawase-盛り合わせ | een verscheidenheid aan gerechten |
moridakusan-盛り沢山 | verscheidenheid; groot aantal |
morigaaru-森ガール | zachte, losse [wijde] stijl van vrouwenkleding (met als thema een meisje in het bos); meisje dat zulke kleding draagt |
morisoba-盛り蕎麦 | soba (boekweitnoedels) op een rieten schaal |
moritateru-守り立てる | ondersteunen; helpen om iets te bereiken |
moritateru-守り立てる | doen herleven; laten opbloeien; nieuw leven inblazen |
morobito-諸人 | veel mensen; iedereen; allerlei mensen |
morohaku-諸白 | rijstwijn gemaakt van rijst en mout; sake van goede kwaliteit |
moromoro-諸諸 | allerlei dingen [zaken; mensen] |
morote-諸手 | beide handen [armen] |
moru-モル | mol; grammolecule (eenheid) |
moru-漏る | lekken; wegvloeien; ontsnappen (gas, b.v.) |
morunodo-モル濃度 | molaire concentratie; molariteit |
mosamosa-もさもさ | behaard (persoon); dichtbegroeid (planten) |
mōshikaneru-申し兼ねる | aarzelen [het moeilijk vinden] om iets te zeggen |
mōshin-盲進 | roekeloosheid; onbesuisdheid; onbezonnenheid |
mōshiwake-申し訳 | onbeduidend; klein; bescheiden; niet noemenswaard |
mossō-物相 | keukengerei [kom] om het eten in gelijke porties te verdelen |
mossō-物相 | (tot febr. 2024 gevangenis jargon voor) eetgerei |
mōtāpūru-モータープール | parkeerplaats; parkeerterrein |
motenashi-持て成し | onthaal; ontvangst; gastvrijheid |
motomiya-元宮 | de hoofd-schrijn binnen het shinto heiligdom |
moyoi-催い | (in combinatie met een zelfst. n.w.) voorbereiding |
mozaiku-モザイク | (biologie: dier of plant met genetische eigenschappen van verschillende soorten) hybride; entbastaard |
mubō-無謀 | roekeloosheid; ondoordachtheid; onvoorzichtigheid |
mubyōsokusai-無病息災 | in goede gezondheid; volkomen gezond zijn |
mucha-無茶 | onredelijkheid; dwaasheid; ongerijmdheid |
muchi-無知 | onwetendheid; gebrek aan kennis |
muda-無駄 | nutteloosheid; zinloosheid |
mudaashi-無駄足 | vergeefse poging; verspilde moeite |
mudabone-無駄骨 | vergeefse [verspilde] moeite |
muen-無縁 | geen [zonder] relatie; geen [zonder] verbindenis; niet verwant; onverschillig; ongeïnteresseerd |
mufunbetsu-無分別 | indiscretie; onnadenkendheid; onvoorzichtigheid |
muga-無我 | zelfopoffering; onbaatzuchtigheid; onzelfzuchtigheid; altruïsme |
mugai-無害 | onschadelijkheid; onschuld |
mugaku-無学 | ongeletterdheid; analfabetisme; onwettendheid; onontwikkeldheid |
mugaku-無学 | (boeddh.) spiritueel niveau waarbij men bevrijd is van aardse verlangens en studie niet langer nodig is om dat te bereiken |
mugei-無芸 | zonder (verworven) talent [begaafdheid] |
mugen-無限 | onbegrensdheid; grenzeloosheid; onbeperktheid; oneindigheid |
mugendai-無限大 | oneindigheid; onmetelijkheid |
mugenruupu-無限ループ | oneindige lus |
mugifumi-麦踏み | het vertrappen van tarweplanten in de winter (om de koudebestendigheid te vergroten en de stengelvoeten van het gewas sterker te maken) |
mugon-無言 | zwijgzaamheid; stilte |
muhen-無辺 | oneindigheid; grenzeloosheid |
muhitsu-無筆 | analfabetisme; ongeletterdheid |
muhō-無法 | onwettigheid; wetteloosheid; onrecht |
muhyōjō-無表情 | uiterlijke onbewogenheid; expressieloos [strak] gezicht; uitdrukkingsloosheid |
mui-無為 | ledigheid; inactiviteit; werkloosheid |
muimi-無意味 | zonder betekenis zijn; betekenisloosheid; zinloosheid; onzin |
muishiki-無意識 | bewusteloosheid; onderbewustzijn |
mujaki-無邪気 | onschuld; eenvoud; naïviteit |
mujihi-無慈悲 | genadeloosheid; meedogenloosheid; wreedheid |
mujin-無人 | onbemand zijn; onderbezetting; met te weinig personeel |
mujin-無尽 | onuitputtelijkheid; onbegrensdheid; onbeperktheid |
mujinhansōsha-無人搬送車 | automatische geleid voertuig; onbemand (robot)voertuig |
mujinki-無人機 | ombemand luchtvaartuig (voor militaire of burger doeleinden) |
mujintō-無人島 | onbewoond eiland |
mujinzō-無尽蔵 | onuitputtelijke [ongelimiteerde] hoeveelheid [voorraad] |
mujin'eki-無人駅 | onbemand treinstation |
mujirushi-無印 | een atleet of paard met weinig kans om te winnen. |
mujō-無常 | veranderlijkheid; onzekerheid; vergankelijkheid |
mujō-無情 | harteloosheid; hardvochtigheid; wreedheid\ |
mujō-無情 | gevoelloosheid |
mujōken-無条件 | onvoorwaardelijkheid |
mujun-矛盾 | tegenstelling; discrepantie; tegenstrijdigheid; inconsistentie |
mukamuka-むかむか | (onomatopee) misselijk; beroerd; geïrriteerd |
mukan-無官 | iemand die geen officiële functie [positie; rang] bij de overheid heeft |
mukangae-無考え | ondoordachtheid; achteloosheid; onbezonnenheid; roekeloosheid |
mukankaku-無感覚 | ongevoeligheid; gevoelloosheid; lusteloosheid; apathie |
mukanshin-無関心 | onverschilligheid; nonchalance |
mukashitsusekinin-無過失責任 | aansprakelijkheid zonder schuld [zonder nalatigheid] |
mukatsuku-むかつく | geïrriteerd [boos] zijn; zich beledigd voelen |
mukikagaku-無機化学 | anorganische scheikunde |
mukō-無効 | ongeldigheid; nulliteit |
mukōiki-向こう意気 | vechtlust; strijdlustigheid; strijdvaardigheid |
mukokuseki-無国籍 | stateloos (zonder nationaliteit) |
mukuchi-無口 | zwijgzaamheid |
mukyū-無窮 | oneindigheid; onsterfelijkheid; eeuwigheid |
mumenkyo-無免許 | vergunning niet vereist |
munenmusō-無念無想 | vrijheid [bevrijd] van alle wereldse gedachten |
munin-無人 | onbemand; onderbezetting; met te weinig personeel |
munō-無能 | onbekwaamheid; incompetentie |
munōryoku-無能力 | incompetentie; onbekwaamheid; onvermogen |
muon-無音 | geluidloosheid |
murashibai-村芝居 | rondreizend dorpstheater |
murashibai-村芝居 | rondreizend (dorps)toneelgezelschap |
muri-無理 | onredelijkheid |
murinandai-無理難題 | onredelijke [moeilijke] eis |
murisandan-無理算段 | het de eindjes aan elkaar knopen; het bij elkaar scharrelen (van geld) |
murisandansuru-無理算段する | de eindjes aan elkaar knopen; geld bij elkaar scharrelen [schrapen] |
muro-室 | broeikas |
muryō-無量 | onmetelijkheid; oneindigheid |
muryoku-無力 | machteloosheid |
musabetsu-無差別 | zonder onderscheid; gelijkwaardigheid; onpartijdigheid |
musai-無才 | onbekwaamheid; gebrek aan talent [kennis] |
musan-無産 | zonder bezit [eigendommen; vermogen] |
musan-無産 | (afk. voor) het proletariaat; bezitloze arbeidersklasse |
musan-霧散 | verspreiding; verdrijving; verdwijning |
musankaikyū-無産階級 | het proletariaat; bezitloze arbeidersklasse |
musei-無性 | geslachtsloosheid; aseksualiteit |
museiran-無精卵 | onbevrucht [onvruchtbaar] ei |
museki-無籍 | statenloos zijn; geen nationaliteit hebben |
musekinin-無責任 | onverantwoordelijkheid |
mushaburi-武者振り | moed; durf; krijgshaftigheid; onversaagdheid; onverschrokkenheid; manmoedigheid |
mushakusha-むしゃくしゃ | geërgerd; geïrriteerd; humeurig; slecht-gehumeurd |
mushakushasuru-むしゃくしゃする | geërgerd [geïrriteerd; humeurig; slecht-gehumeurd] zijn |
mushashugyō-武者修行 | naar andere delen van het land reizen om bijzondere vaardigheden te leren (b.v. in de muziek of de krijgskunst) |
mushi-無私 | onbaatzuchtigheid; onzelfzuchtigheid |
mushi-無視 | veronachtzaming; onverschilligheid; het negeren (van regels, etc.); minachting |
mushiatsui-蒸し暑い | broeierig warm; zwoel |
mushinron-無神論 | atheïsme |
musu-生す | groeien (van planten) |
musubi-結び | (van een tekst) het einde [conclusie] |
musume-娘 | meisje; jonge vrouw |
musumegokoro-娘心 | meisjesachtige geest [hart; aard]; meisjesachtige onschuld |
mutekatsuryū-無手勝流 | een eigen stijl; dingen op je eigen manier doen |
muteki-無敵 | onoverwinnelijkheid |
mutonchaku-無頓着 | onverschilligheid; nonchalance |
mutonjaku-無頓着 | onverschilligheid; nonchalance |
mutsū-無痛 | pijnloosheid |
mutsukashii-難しい | moeilijk; ingewikkeld; lastig; netelig |
muyami-無闇 | buitensporigheid; onmatigheid |
muzōsa-無造作 | achteloosheid; zorgeloosheid |
muzukashii-難しい | moeilijk; ingewikkeld; lastig; netelig |
muzumuzu-むずむず | ongeduld; nervositeit |
muzumuzusuru-むずむずする | ongeduldig [zenuwachtig; geïrriteerd] zijn |
myō-妙 | eigenaardigheid; mysterie |
myō-明 | (in kanji combinaties( wijsheid; mantra; volgende; komende |
myōgo-冥護 | geheime hulp [bescherming] van de goden |
na-名 | een reputatie; naam; een goede naam; faam; beroemdheid; eer; glorie; een slechte reputatie; gerucht; roddel; kletspraatjes |
naa-なあ | (aan het eind van de zin) drukt uit een wens [verzuchting] |
nadaraka-なだらか | gelijkmatigheid; zachtheid; glooiend zijn; geleidelijk (oplopend) |
nadareru-雪崩れる | hellen; aflopen; neigen |
nadokoro-名所 | beroemde [bekende; interessante] plaats; bezienswaardigheid |
nagamochi-長持 | lange houdbaarheid |
nagara-ながら | (gevoegd achter een ww. geeft het aan een gelijktijdigheid van meerdere handelingen) terwijl; onder het...; al ...nde |
nagara-ながら | (gevoegd achter een zn. of bijw.) alles; allen; allebei (tegelijk); geheel; totaal; compleet |
nagaraunten -ながら運転 | (wetsovertreding) autorijden gelijktijdig met een andere nevenactiviteit (telefoneren, sms-en e.d) |
nagaremono-流れ者 | rondtrekkende arbeider; gastarbeider |
nagashiba-流し場 | douchehoek of wasgelegenheid (zoals in Japan voorafgaand aan het baden) |
nagashio-長潮 | getijde wanneer het verschil tussen eb en vloed het kleinst is |
nagasu-流す | laten stromen; gieten; vloeien (tranen, etc.) |
nagasu-流す | stromen; golven (geluid; elektriciteit) |
nagauta-長唄 | nagauta, een (lange) ballade gezongen met begeleiding van een shamisen (Japans snaarinstrument) |
nageki-嘆き | verdriet; droefheid; klaagzang; rouw |
nageyari-投げ遣り | nalatigheid;; onzorgvuldigheid; slordigheid |
nagori-名残 | gevoel van wanhoop [verdriet] bij een afscheid |
nagori-名残 | het einde; vaarwel |
nai-無い | in combinatie met koto: (lett.: het feit is er niet dat...) het is niet zo dat...; niet nodig zijn; niet hoeven; niet mogelijk zijn |
naichi-内地 | het eigen land; binnenlands grondgebied |
naien-内苑 | binnentuin (van tempel of paleis) |
naihō-内報 | tip; heimelijke [vertrouwelijke] informatie |
naijin-内陣 | binnenste [heiligste] hal [gebedsplaats] van een tempel [schrijn; heiligdom] |
naijo-内助 | hulp of ondersteuning van binnenuit (via een eigen organisatie of bedrijf; vaak ook van de echtgenote die thuis meewerkt) |
naikū-内宮 | de binnenste schrijn van het Ise Jingu heiligdom (Mie-prefectuur), gewijd aan Amaterasu-ōmikami (godin van de zon) |
naimitsu-内密 | geheimhouding; vertrouwelijkheid |
naimu-内務 | binnenlandse (staats)zaken m.b.t. politie, publieke werken, algemene volksgezondheid (inclusief afvalverwerking en riolering) en lokaal bestuur |
naiō-内応 | samenzwering; heulen (met de vijand); verraad (door het doorgeven van geheime informatie aan de vijand) |
naisho-内緒 | geheim; privé |
naishō-内証 | geheim; privé |
naishobanashi-内緒話 | een onderonsje; een privé [geheim] gesprek |
naishogoto-内緒事 | geheime dingen [zaken] |
naitei-内偵 | geheim onderzoek; verkenning |
naiteisōsa-内偵捜査 | geheim onderzoek; verkenning |
naitsū-内通 | samenzwering; heulen (met de vijand); verraad (door het doorgeven van geheime informatie aan de vijand) |
naiyō-内容 | inhoudelijke betekenis [waarde]; diepte; kwaliteit |
naiyō-内用 | [私用] privé [particuliere; interne] zaken [aangelegenheid] |
naiyōbi-内容美 | schoonheid van inhoud; innerlijke schoonheid |
naiyōseki-内容積 | inhoud; capaciteit; kubiek [inwendig] volume [afmeting]; massa |
nakai-仲居 | [近世、商家などで、奥女中と下女の中間の奉公人] een dienstmeisje |
nakajima-中島 | een eiland midden in een vijver [rivier] |
nakatagai-仲違い | ruzie; meningsverschil; onenigheid |
nakenashi-なけなし | geringe hoeveelheid; het kleine beetje (weinige) dat men heeft |
nakidokoro-泣き所 | zwakke plek; zwakke eigenschap, achilleshiel |
naku-泣く | onredelijke eisen accepteren |
nakunaru-無くなる | op raken; tekort [te weinig] worden |
namahanka-生半可 | oppervlakkigheid; halfslachtigheid |
namaiki-生意気 | verwaandheid; vrijpostigheid; onbeschaamdheid; brutaliteit |
namaiki-生意気 | halfslachtigheid |
namaji-なまじ | onnadenkendheid; roekeloosheid; onbedachtzaamheid |
namakajiri-生齧り | oppervlakkigheid |
namakawa-生皮 | ongeleide huid [pels] |
namameku-艶めく | verleidelijk [sexy; elegant; charmant] zijn; er betoverend uitzien |
namatamago-生卵 | een rauw ei |
nameraka-滑らか | glad; soepel; vloeiend |
nami-波 | golf; deining |
namida-涙 | (in combinatie met een zelfstandig naamwoord) een kleine hoeveelheid; een beetje; licht(elijk) |
namidaame-涙雨 | een klein (regen)buitje |
namidakin-涙金 | smartegeld; vergoeding [compensatie]; een kleine som geld gegeven uit medelijden [als troost] (b.v. na een breuk in een relatie) |
namidame-涙目 | ogen die gauw tranen (bij vermoeidheid, e.d.) |
namimakura-波枕 | een zeereis |
nan-軟 | (in samenstellingen) zachtheid; zacht zijn |
nan-難 | moeilijkheid; probleem; hinder |
nan-難 | onvolkomenheid; fout; gebrek; nadeel |
nanako-魚子 | een metaalgraveertechniek (met korrels die op viseieren lijken) |
nanako-魚子 | (afk. voor) keperbinding (weeftechniek, waarbij het oppervlak van de stof korrelig als een visei wordt) |
nanakoori-魚子織り | keperbinding (weeftechniek, waarbij het oppervlak van de stof korrelig als een visei wordt) |
nanakusa-七草 | zeven soorten; verscheidenheid; allerlei |
nanba-難場 | een moeilijke [hachelijke; riskante] situatie; (in) een lastig parket |
nanbā・sukūru-ナンバー・スクール | (een van) de acht oudste en meest prestigieuze middelbare scholen in Japan (in de Meiji periode) |
nanbun-難文 | een moeilijke [lastige] zin [passage; tekst] |
nanbyō-難病 | een ernstige [hardnekkige; moeilijk te behandelen] ziekte; een ongeneeslijke ziekte |
nanbyō-難病 | ziekten die door het Japanse Ministerie van Gezondheid, Arbeid en Welzijn zijn aangeduid als zeldzame en hardnekkige ziekten |
nandai-難題 | moeilijk probleem; uitdaging |
nandemokademo-何でも彼でも | alles (zonder enig onderscheid); alles (wat dan ook) |
nandemokandemo-何でもかんでも | alles (zonder onderscheid) |
nando-難度 | moeilijkheidsgraad |
nandoku-難読 | moeilijk te lezen (tekst) |
nanigashi-某 | een bepaalde hoeveelheid [som] |
nanikato-何彼と | alles en nog wat; het een en ander; verscheidene |
nanikure-何くれ | op allerlei manieren; op de een of andere manier |
nankan-難関 | een (onoverkomelijke) barrière [obstakel; hindernis]; een moeilijke situatie; patstelling; impasse |
nankan-難関 | moeilijk te passeren controlepunt of (stads)poort (door strenge controle) |
nanori-名乗り | naam na het bereiken van volwassenheid bij adelijke en samoerai families |
nanpa-軟派 | verleider; playboy; rokkenjager |
nan'yō-南洋 | de eilanden in de Stille Zuidzee (zoals de Filippijnen, Indonesië, e.a.) |
nappuzakku-ナップザック | kleine rugzak; knapzak; zak met proviand |
nara-楢 | eik; eikenboom (Quercus) |
naraigoto-習い事 | les [onderricht; onderwijs; training] van een technische vaardigheid [kunstvorm, e.d] bij een meester [specialist] |
nareau-馴れ合う | vriendschap sluiten; goed kunnen opschieten met elkaar; intiem worden; een geheime relatie aangaan |
nareru-慣れる | gewend zijn aan; wennen aan; ervaring hebben [krijgen] met; eigen maken [worden] |
nareru-慣れる | vertrouwd raken met; eigen zijn [worden]; vertrouwd [gemakkelijk; comfortabel] zijn [worden] |
nareru-熟れる | rijp worden; volwassen [volgroeid] worden |
narihateru-成り果てる | (slechts) eindigen als; teruggebracht worden tot; gereduceerd worden tot, verworden tot |
narini-なりに | op (zijn) eigen manier; op die manier |
naritatsu-成り立つ | geldig zijn; standhouden; aan de eisen voldoen |
narōkyasutingu-ナローキャスティング | narrowcasting, een internetcommunicatie-model, gebaseerd op een verspreidingsmechanisme en een gefragmenteerd gebruik van de inhoud |
naru-成る | bereikt [behaald; verkregen] worden; succesvol zijn |
naru-成る | (gebruikt als een hulpww. zonder eigen betekenis, in combinatie met ni achter een ww. , met pref. o of go), uit respect |
naru-為る | bedragen; (een aantal) bereiken |
narubeku-成るべく | zo mogelijk; indien mogelijk (dit woord is de klassiek Japanse shūshikei-vorm van het ww. naru) |
narukosuge-鳴子菅 | soort kleine rietplant (Carex curvivicollis) |
narushishizumu-ナルシシズム | narcisme; eigenliefde |
nasake-情け | goedheid; mededogen; sympathie |
nasakeshirazu-情け知らず | genadeloosheid; harteloosheid |
nasakeyōsha-情け容赦 | mededogen en vergevingsgezindheid; genade |
nasaru-為さる | (dit is een beleefdheidsvariant van het werkwoord suru) doen |
nasaru-為さる | (gebruikt als hulp-ww. om beleefdheid uit te drukken; wordt niet vertaald of uitgedrukt door de toevoeging: alstublieft) |
nashikuzushi-済し崩し | geleidelijke ontmanteling [afbraak] |
nashonaritī-ナショナリティー | nationaliteit |
nashonaru・aidentitī-ナショナル・アイデンティティー | volksaard; volkskarakter; nationale indentiteit |
nata-鉈 | bijl; hakmes; leidekkershamer |
nata・de・koko-ナタ・デ・ココ | kokosgel (gelei uit gefermenteerd kokoswater) |
natsuba-夏場 | zomertijd; het zomerseizoen |
natsubasho-夏場所 | het zomer sumotoernooi (sumo toernooi dat gehouden wordt in mei) |
natsudonari-夏隣 | het gevoel [besef] van de naderende zomer; seizoenwoord voor de late lente |
natsukaze-夏風邪 | een zomer- [warm weer] verkoudheid |
natsukodachi-夏木立 | een bos dat in de zomer dicht begroeid is |
natsume-夏芽 | bloem- of bladknoppen die aan planten en bomen groeien in de zomer, en dan later in het jaar uitkomen; zomerknoppen |
natsuobi-夏帯 | een obi (soort ceintuur) voor de zomerkleding |
natsusaku-夏作 | zomergewassen, (zoals o.a. maïs, bonen, aubergine) die groeien in de zomer, en worden geoogst in de herfst of winter |
natsutsubaki-夏椿 | een zomercamellia [Stewartia pseudocamellia], een in de zomer bloeiende, bladverliezende boom (die vaak ten onrechte shara no ki [シャラノキ] wordt genoemd |
natsuyama-夏山 | bergen met de weelderige begroeiing van de zomer |
natsuzuisen-夏水仙 | de zomerbloeiende giftige plant Lycoris squamigera |
nattoku-納得 | instemming; aanvaarding; volgzaamheid; toegeeflijkheid; meegaandheid |
nawabari-縄張り | afgebakend terrein (met een touw; met name in de bouw) |
nda-んだ | aan het eind van een zin, geeft nadruk [mening; verklaring; conclusie; aanwijzing; aanbeveling] aan (b.v. het is zo dat; de reden is dat; namelijk) |
ndesu-んです | aan het eind van een zin, geeft nadruk [mening; verklaring; conclusie; aanwijzing; aanbeveling] aan (b.v. het is zo dat; de reden is dat; namelijk) |
nebari-粘り | plakkerigheid; kleverigheid |
nebarike-粘り気 | plakkerigheid; kleverigheid |
nebatsuchi- 粘土 | klei |
nechikkoi-ねちっこい | hardnekkig; koppig; eigenwijs |
nedaru-強請る | smeken; afdwingen; pleiten; overreden |
nedayashi-根絶やし | uitroeiing; ontworteling; verdelging |
neesan-姉さん | een woord waarmee een geisha een meer ervaren geisha boven zich aanspreekt |
neeya-姉や | (aanspreekvorm voor) kinderoppas; dienstmeisje |
negatibu-ネガティブ | negatief (elektrische polariteit) |
negi-葱 | prei; (stengel)ui |
neikan-佞奸 | sluwheid; verraderlijkheid |
neko-猫 | bijnaam van een geisha of musicus die een shamisen bespeelt |
neko-猫 | een klein brandertje (een afkorting voor neko-hibachi) |
nekokaburi-猫被り | hypocrisie; huichelarij; schijnheiligheid; |
nekonadegoe-猫撫で声 | zachte [zoete; vleiende; poeslieve] stem |
nemawashi-根回し | het voorbereidend werk; grondwerk; het leggen van de basis; het achter de schermen manoeuvreren; consensus bereiken om iets te kunnen verwezenlijken |
nemuke-眠気 | slaperigheid |
nemuri-眠り | rust; inactiviteit |
nen-念 | voorzichtigheid |
nenbangan-粘板岩 | (kleiachtig) leisteen; kleisteen |
nenchō-年長 | senioriteit; anciënniteit |
nenchū-粘稠 | stroperigheid; viscositeit; dik-vloeibaarheid |
nendai-年代 | vroeger tijdperk; oudheid |
nendo-粘土 | klei |
nendogata-粘土型 | klei model |
nendokei-粘度計 | viscosimeter; viscositeitsmeter |
nenkōjoretsu-年功序列 | anciënniteit (systeem) |
nenmatsu-年末 | het einde van het jaar; jaareinde |
nenmatsuchōsei-年末調整 | belastingcorrectie [belastingaanpassing] aan het einde van het jaar |
nenmatsushōyo-年末賞与 | eindejaarsbonus |
nenne-ねんね | het zich als een baby [klein kind] gedragen; kinderachtig doen |
nennotame-念のため | voor de zekerheid |
nensei-粘性 | viscositeit; stroperigheid; kleverigheid |
nenseiritsu-粘性率 | viscositeitscoëfficiënt; mate van viscositeit |
nenshō-年少 | jeugdigheid; jong zijn |
neru-練る | goed nadenken [peinzen] over hoe men iets mooier kan maken [verbeteren] |
neru-練る | kennis [bekwaamheid] verbeteren door oefenen [trainen] |
nerukohasodatsu-寝る子は育つ | Een kind dat goed slaapt, groeit goed. |
nessa-熱砂 (熱沙) | gloeiend heet zand (zand dat heet is geworden door de brandende zon) |
nessei-熱誠 | totale [warme] eerlijkheid [oprechtheid] |
netsudendō-熱伝導 | warmtegeleiding; thermische geleiding |
netsuke-熱気 | koortsachtigheid; koortsig zijn |
netsuryō-熱量 | hoeveelheid warmte; calorische waarde |
netsuzō-捏造 | verzinsel; onwaarheid; bedenksel; bedrog; vervalsing |
nettaiya-熱帯夜 | zwoele [broeierige; tropische] avond [nacht] |
nettetsu-熱鉄 | gloeiend ijzer; gesmolten ijzer |
nezumitori-ネズミ捕り | (politieterm) autoval (voor het registreren van snelheidsovertredingen) |
nezumizan-鼠算 | snelle vermenigvuldiging; snelle toename (in aantal); snelle verspreiding |
ni-荷 | last; moeite; verantwoordelijkheid; verplichting |
nichibeianzenhoshōjōyaku-日米安全保障条約 | het Japans-Amerikaanse Veiligheidsverdrag |
nichijōsahanji-日常茶飯事 | schering en inslag; de gewone [alledaagse] zaken (afgeleid van het dagelijks eten); een alledaagse gebeurtenis |
nigakkimatsushiken-二学期末試験 | (laatste) examen aan het einde van het tweede semester |
nigate-苦手 | zwakte; zwak punt; onhandigheid; onkundigheid |
nigate-苦手 | lastige klant; moeilijk persoon; iemand met een gebruiksaanwijzing |
nigenobiru-逃げ延びる | (veilig ontsnappen; ontkomen; ervandoor gaan |
nigori-濁り | onzuiverheid; onreinheid |
nigosu-濁す | (van een vloeistof) troebel maken, vertroebelen, ondoorzichtig maken |
niishimamori-新島守 | nieuwe eilandbewaker (personage in de klassieke Japanse gedichtenbundel Man'yōshū) |
nijūjinkaku-二重人格 | dubbele persoonlijkheidsstoornis |
nikochin・patchi-ニコチン・パッチ | nicotinepleister |
nikoyon-にこよん | dagloner; dagarbeider |
nikuatsu-肉厚 | dikheid; vetheid; vlezigheid |
nikuhitsu-肉筆 | eigen handschrift |
nikui-難い | (wordt toegevoegd aan een werkwoord) moeilijk [lastig] om te.... |
nikumu-憎む | haten; verafschuwen; verfoeien |
nikushimi-憎しみ | haat; wrok; vijandigheid |
nikushitsu-肉質 | vleeskwaliteit |
nikushitsu-肉質 | vlezigheid |
nikutairōdō-肉体労働 | fysieke [lichamelijke] arbeid |
nikyoku-二極 | bipolariteit; tweepoligheid |
nimaijita-二枚舌 | oplichterij; oneerlijkheid; bedrog; onbetrouwbaarheid |
nin-仁 | sympathie; welwillendheid; liefdadigheid |
ninga-人我 | (boeddh.) zelfzuchtigheid; egoïsme |
ningen-人間 | mens; persoon; mensheid |
ningendokku-人間ドック | algeheel [uitgebreid] medisch (lichamelijk) onderzoek |
ningenkokuhō-人間国宝 | levend nationale kunstschat (titel gegeven aan kunstenaars of traditionele ambachtslieden met een zeer hoge technische bekwaamheid) |
ningenmi-人間味 | menselijkheid; menslievendheid; zachtaardigheid |
ningennami-人間並み | (net) als een mens; met menselijke eigenschappen [intelligentie] |
ningensei-人間性 | de menselijke natuur [aard]; menselijkheid |
ninja-忍者 | een ninja (geheime strijder in het feodale Japan) |
ninjō-人情 | menselijk gevoel; menselijkheid; vriendelijkheid; menselijke aard |
ninjū-忍従 | onderwerping; overgave; ondergeschiktheid |
ninki-人気 | populariteit |
ninku-忍苦 | uithoudingsvermogen; weerstand; lijdzaamheid |
ninkyō-任侠 | ridderlijkheid; hoffelijkheid |
ninmeiken-任命権 | bevoegd gezag; bevoegde autoriteiten |
ninnō-人皇 | de keizer |
ninomaru-二の丸 | de tweede [buitenste] omheining van een kasteel |
ninpu-人夫 | (hand)arbeider; werkman; bouwvakker; sjouwer; kruier |
ninsoku-人足 | arbeider [dagloner] (in havens, bouwplaatsen e.d.) |
niransei-二卵性 | twee-eiig zijn |
niranseisōseiji-二卵性双生児 | twee-eiige tweeling |
nisei-二世 | tweede generatie Japanner (of Koreaan); kind van een Japanner die in het buitenland is geboren (en die nationaliteit heeft) |
nisei-二世 | de Tweede; II (titel van koningen en keizers) |
nissan-日参 | dagelijks bezoek aan een heiligdom of tempel (voor religieuze doeleinden) |
nissan-日参 | dagelijks bezoek aan een instelling, e.d. (voor praktische doeleinden) |
nissharyō-日射量 | hoeveelheid zonnestraling; insolatie; blootstellen aan zonnestralen |
nitchi-ニッチ | niche (klein gespecialiseerd segment |in de markt) |
nitchisangyō-ニッチ産業 | niche-industrie; niche-branche (van een klein gespecialiseerd segment van de handelsmarkt) |
nitchishijō-ニッチ市場 | nichemarkt (klein gespecialiseerd segment |in de markt) |
nitsumaru-煮詰まる | tot stilstand komen; een impasse bereiken |
nitto-ニット | breiwerk; gebreide stof; gebreid kledingstuk |
nittowea-ニットウェア | gebreide kleding |
niue-ニウエ | Niue (eiland in Polynesië) |
niyakeru-にやける | dandyachtig [verwijfd; meisjesachtig] zijn |
niyaku-荷役 | havenarbeider; dokwerker |
nīzu-ニーズ | behoefte); benodigdheid; vereiste |
no-の | (geeft aan de eigenschap(pen), plaats of toestand van iets) over; betreffende; door; van |
no-の | als vraagpartikel aan het eind van de zin |
no-の | in de combinaties no da en no desu: het feit dat; het is zo dat |
nō-能 | talent; vaardigheid; bekwaamheid; gave |
nobasu-伸ばす | langer maken; (uit)rekken; uitstrekken; laten groeien (van haar) |
nōben-能弁 | welsprekendheid; welbespraaktheid |
noberu-延べる | (uit)strekken; (uit)spreiden; openvouwen |
noberuti-ノベルティ | nieuwigheid; noviteit; nieuw product |
nobiru-伸びる | groeien; langer worden; zich uitstrekken |
nobiru-野蒜 | sierlook, Allium grayi (een lilaroze bloeiende plant) |
nobori-上り | perron waar de treinen naar de stad vertrekken; een weg richting de stad |
noborizaka-上り坂 | opwaartse [oplopende] helling; bergopwaarts; groeiend; herstellend (economie); verbetering (weer, gezondheid) |
noboru-上る | reiken tot; bereiken; stijgen [oplopen] (tot) |
nobushi-野武士 | (in de middeleeuwen) boeren die (in groepen) verslagen samoerai aanvielen en zich hun uitrustingen, etc. toeëigenden |
nobushi-野武士 | helper van de topspeler (de mariashi) in de kemari balsport (gespeeld door hovelingen in het keizerlijk paleis) |
nochizoi-後添い | (iemands) tweede vrouw (na overlijden of scheiding van zijn eerste vrouw) |
noda-のだ | aan het eind van een zin, geeft eigen nadruk [mening; verklaring; conclusie] aan (b.v. het is zo dat; de reden is dat; namelijk) |
node-ので | omdat; doordat; vanwege het feit dat |
nodesu-のです | aan het eind van een zin, geeft eigen nadruk [mening; verklaring; conclusie] aan (b.v. het is zo dat; de reden is dat; namelijk) |
nōdo-濃度 | concentratie; sterkte; dikte (vloeistoffen) |
nōdō-能動 | activiteit |
nōdo-農奴 | een (feodale) lijfeigene |
nōdōkitsuen-能動喫煙 | het actief roken (de rook inhaleren van je eigen sigaret, sigaar of pijp) |
nōdōmen'eki-能動免疫 | actieve immuniteit |
nōfu-納付 | betaling (van belastingen, bekeuringen, e.d. aan overheidsinstellingen) |
nōgaki-能書き | opscheppen over de eigen vaardigheden |
nōhanki-農繁期 | periode met veel landbouwactiviteit; drukke tijd voor landbouwers |
nōhau-ノーハウ | deskundigheid; (vak)kennis; expertise |
nōhi-能否 | competentie en incompetentie; bekwaamheid en onbekwaamheid |
nōhittonōran-ノーヒットノーラン | (honkbal) een wedstrijd waarin geen van beide teams een honkslag hebben geslagen |
nōkai-納会 | laatste vergadering (van het jaar, semester, etc.); eindejaarsbijeenkomst |
nōkanki-農閑期 | periode van geringe landbouwactiviteit; stille tijd voor landbouwers |
nokeru-退ける | (achter een ww. in de -te vorm) lukken; kans zien (om); (iets moeilijks) klaarspelen |
nōkō-濃厚 | sterk zijn (van geur; aroma; smaak); diep zijn (van kleur); dik zijn (van vloeistof) |
nōkō-濃厚 | (sterke) waarschijnlijkheid; grote kans |
nomi-ノミ | platte beitel; hoekbeitel |
nōmitsu-濃密 | volheid; diepte (van smaak, b.v.); gedetailleerdheid |
nonfikushon-ノンフィクション | non-fictie (op feiten berustende literatuur) |
nonki-呑気 | zorgeloosheid; nonchalance; onbezorgdheid |
nonsutoppu-ノンストップ | doorgaande trein; vlucht zonder tussenlandingen |
nōran-悩乱 | angst; ongerustheid; angstig [van streek] zijn |
nōri-脳裏 | hersenen; brein; geheugen; gedachten |
noriawaseru-乗り合わせる | (toevallig) met iemand samen reizen [in dezelfde auto, trein, boot, etc.) |
noriba-乗り場 | opstapplaats; halte; perron; aanlegsteiger; (taxi)standplaats |
noriireru-乗り入れる | rijden in [door] (route van een trein, bus, etc.) |
norikakaru-乗りかかる (乗り掛かる) | op het punt staan in te stappen [aan boord te gaan] (bus, trein, boot, etc.) |
noriki-乗り気 | interesse; gretigheid; vurigheid; enthousiasme |
norimonoyoi-乗り物酔い | bewegingsziekte; reisziekte |
norisugosu-乗り過ごす | vergeten uit (de trein, tram, e.d.) te stappen; het station dat reisdoel is passeren |
noru-乗る | misleid [bedrogen] worden |
noru-乗る | (zich) goed verdelen [uitspreiden; uitsmeren] |
nōryoku-能力 | vaardigheid; bekwaamheid; competentie; vermogen; capaciteit |
nosabaru-のさばる | zich wispelturig [arrogant; eigenzinnig] gedragen |
nōsagyō-農作業 | agrarisch werk; landbouwarbeid |
nōsai-能才 | vermogen; bekwaamheid; vakkundigheid |
nōsaido-ノーサイド | (rugby, e.d.) eindsignaal; einde van de wedstrijd |
nōsei-農政 | landbouwbeleid; landbouwpolitiek |
nōtenki-脳天気 | geheel zonder zorgen; onbezorgdheid; lichtzinnigheid |
nōto-ノート | notebook [kleine laptop] |
notto-ノット | knoop (eenheid voor snelheid van schepen) |
nouhau-ノウハウ | deskundigheid; (vak)kennis; expertise |
nōyakuosen-農薬汚染 | agrarische verontreiniging |
nuhi-奴婢 | paria [outcast] in de juridische hiëarchie van de Heian periode (eind 7e tot 10e eeuw) |
nukaboshi-糠星 | ontelbare kleine sterren aan de nachtelijke hemel |
nukeana-抜け穴 | geheime doorgang; ondergrondse doorgang [passage]; uitweg |
nukederu-抜け出る | stilletjes [heimelijk] weggaan [wegglippen] |
nukegake-抜け駆け | het onverwacht [heimelijk] behalen van een voordeel; voorsprong |
nukeme-抜け目 | onvoorzichtigheid; onoplettendheid; nalatigheid |
numeri-滑り | slijm; slijmerigheid |
nurarikurari-ぬらりくらり | ontwijkend; omzeilend |
nuru-塗る | verven; schilderen; lakken; smeren; (be)pleisteren; aanbrengen |
nushi-主 | eigenaar; bezitter; meester; leider |
nusumu-盗む | ideëen [gedachten] stelen en imiteren; zich iets toeëigenen; afkijken; plagiaat plegen; in het geheim iets van iem. leren |
nusumu-盗む | in het geheim iets doen; in het geheim trouwen; iem. bedriegen |
nyōin-女院 | aan het keizerlijk hof de titel 'in' voor de moeder van de keizer, de keizerin of de prinses |
nyojitsu-如実 | werkelijkheid; realiteit; feit |
nyojitsu-如実 | (boeddhisme) absolute waarheid |
nyokinyoki-にょきにょき | (onomatopee) het plotseling (de een na de ander) opkomen [ontstaan; ontspruiten]; oprijzen; omhoog groeien] |
nyuansu-ニュアンス | nuance; schakering; gering onderscheid |
nyūgaku-入学 | inschrijving; toelating (tot een school, opleiding, etc.) |
nyūgakusuru-入学する | zich inschrijven (bij een school); met een opleiding beginnen |
nyūkin-入金 | het (geld) storten op eigen rekening |
nyūkō-入校 | inschrijving [registratie; toelating] (bij een school, universiteit e.d.) |
nyūkoku-入国 | inreis [binnenkomst] in een land; een land binnengaan |
nyūkokukinshi-入国禁止 | inreisverbod |
nyūmetsu-入滅 | het bereiken van het Nirvana; het overlijden van een Boeddha of heilige |
nyūshitsu-乳質 | melkkwaliteit |
nyūton-ニュートン | newton (eenheid van kracht) |
nyū・seramikkusu-ニュー・セラミックス | nieuw keramiek (dat nieuwe functies en eigenschappen heeft door de samenstelling, structuur, vorm) |
o-小 | (voorvoegsel) klein; smal; weinig; een beetje |
o-御 | erend voorvoegsel, uit beleefdheid toegevoegd aan woorden m.b.t. mensen of waardevolle voorwerpen |
ōbābaransu-オーバーバランス | onevenwichtigheid; het evenwicht verliezen |
ōbākiru-オーバーキル | overmatig streng economisch beleid |
ōbānetto-オーバーネット | (bij tennis, volleybal, e.d.) over het net reiken |
ōbāsukiru-オーバースキル | overschot aan geschoolde arbeidskrachten; overgekwalificeerdheid |
ōbā・fensu-オーバー・フェンス | (honkbal) homerun, bal die over het hek [de omheining] is geslagen |
obekka-おべっか | vleierij; pluimstrijkerij |
obenchara-おべんちゃら | vleierij; stroopsmeerderij |
obi-帯 | obi; ceintuur van kimono |
obiyakasu-脅かす | intimideren; (be)dreigen |
oboe-覚え | zelfvertrouwen; zelfverzekerdheid |
oboroge-朧げ | vaagheid; onduidelijkheid |
ōbun-応分 | geschiktheid; gepastheid; draagkracht; vermogen |
ochappii-おちゃっぴい | een kletskous; een spraakzaam [levendig] meisje |
ochiayu-落ち鮎 | ayu (vissen), die stroomafwaarts in de rivier zwemmen om eieren te gaan leggen |
ōchō-王朝 | (keizer) dynastie |
ochoboguchi-おちょぼ口 | klein rond mondje; getuite lippen |
ōdā-オーダー | ordeteken; onderscheidingsteken |
odake-雄竹 | (lett. mannelijke bamboe) hooggroeiende bamboe (Phyllostachys) |
odamaki-苧環 | akelei (Aquilegia flabellata) |
odateru-煽てる | aanzetten; aansporen; opstoken; ertoe bewegen; vleien |
odayaka-穏やか | rust; vreedzaamheid; vredigheid |
oden-おでん | oden, een Japans eenpansgerecht (met o.a. eieren, daikon (rettich), kon'yaku, viskoekjes) |
ōdō-横道 | kwaad; kwaadaardigheid; zonde; verdorvenheid |
odokasu-脅かす | (be)dreigen; bang maken; in het nauw drijven |
odoriba-踊り場 | (fig.) rustpauze (na het bereiken van een hoogtepunt) |
odosu-脅す | dreigen; bedreigen; bang maken |
oeru-終える | beëindigen; afronden (studie); bereiken |
ofensu-オフェンス | overtreding; misdrijf; strafbaar feit; delict |
ofu-オフ | (afk. voor) buiten het seizoen |
ofuda-御札 | amulet of talisman die men kan kopen bij een heiligdom of tempel |
ofukuro-お袋 | informele term voor (de eigen) moeder |
ofurimitto-オフリミット | verboden (terrein) voor bepaalde personen |
ofu・shīzun-オフ・シーズン | buiten het seizoen |
ogawa-小川 | smalle [kleine] rivier; beek |
ōgi-奥義 | geheime kennis [leer]; mysterie |
ogori-驕り | arrogantie; hooghartigheid; verwaandheid |
ogoru-奢る | in luxe leven; een luxueus leven leiden |
ōhei-横柄 | hooghartigheid; trots; hoogmoed |
ohizamoto-お膝元 | in de nabijheid [aan de zijde] van een hooggeplaatste persoon\ |
ohizamoto-お膝元 | de residentie van de keizer of de shogun |
ohyō-大鮃 | heilbot (Hippoglossus stenolepis) |
oiageru-追い上げる | terrein winnen; dichterbij komen; inhalen |
oichirasu-追い散らす | wegjagen; verjagen; uiteendrijven; verspreiden |
oiharau-追い払う | wegjagen; uiteendrijven; verspreiden |
oikirichōkyō-追い切り調教 | een snelheidstraining (van paarden) |
oirukurosu-オイルクロス | wasdoek; zeildoek |
oiru・shēru-オイル・シェール | olieschalie; oliehoudende leisteen |
oitachi-生い立ち | groei; het opgroeien |
ōja-王者 | leider; topman (in een organisatie e.d.) |
ōjī-オージー | kantoormeisje; secretaresse |
ōji-王事 | vorstelijke [keizerlijke; koninklijke] aangelegenheden [zaken] |
ōji-皇子 | keizerlijke prins; zoon van een keizer |
ōjō-王城 | koninklijk [keizerlijk] paleis [kasteel] |
ōjō-王城 | koninklijke [keizerlijke] hoofdstad |
ōka-王化 | de heilzame invloed in de wereld van een goede [rechtvaardige] koning |
okabore-岡惚れ | geheime [ongeoorloofde; onbeantwoorde] liefde |
okadochigai-お門違い | naar het verkeerde adres [huis; gebouw] gaan; het bij het verkeerde eind hebben |
okami-女将 | eigenares [bazin] van een Japans eethuis, theehuis, e.d. |
okami-御上 | de keizer |
okami-御上 | (keizerlijk; koninklijk) hof; regering; shogunaat |
okami-御上 | (aanspreektitel voor) de eigenares [bazin; gastvrouw] van een traditioneel eethuis, theehuis, hotel, e.d. |
okamisan-お上さん | (aanspreektitel voor) de eigenares [bazin; gastvrouw] van een traditioneel eethuis, theehuis, hotel, e.d. |
okashi- お菓子 | snoep; snoepgoed; zoetigheid |
okashii-可笑しい | verdacht; twijfelachtig; geheimzinnig |
okashira-お頭 | het hoofd; de baas; de leider |
oki-熾 | sintels; roodgloeiend houtskool |
okibi-熾火 | roodgloeiend [brandend] houtskool; houtskoolvuur |
okimono-置物 | (fig.) hoofd [leider] alleen in naam; stroman; zetbaas |
okishidanto-オキシダント | (scheikunde) oxidant |
okite-掟 | plan; voorbereiding; procedure |
okitsushimamori-沖つ島守 | bewaker van een eiland voor de kust |
ōkō-往航 | heenreis; uitreis |
ōkō-横行 | het woekeren; hoogtij vieren; wijdverspreid [veelvoorkomend] zijn |
okoshi-御越し | een beleefdheidsvorm voor: de komst; het komen; het gaan |
ōku-オーク | eik; eikenboom |
okubyō-臆病 | lafheid; bangheid; zwakheid |
okuden-奥伝 | initiatie; inwijding (in geheime kennis of technieken) |
okugi-奥義 | geheime overlevering [kennis, leer] in de uitoefening van beeldende kunsten, traditionele vechtkunsten e.d. |
okuin-奥印 | officieel stempel; stempelafdruk aan het eind van een tekst als goedkeuring [erkenning] van de inhoud |
okumaru-奥まる | bescheiden [verlegen] zijn |
okurigana-送り仮名 | kleine kana die naast kanji staan (en de lezing van een woord geven) |
okuru-送る | (iem.) uitgeleide doen [uitzwaaien] |
okuru-送る | afscheid (moeten) nemen; (een naaste) verliezen |
ōkushon-オークション | veiling (Eng. auction) |
okute-晩稲 | laat rijpende rijst; laatbloeiend gewas; late oogst |
okute-晩稲 | een laatbloeier (iemand wiens talenten laat tot bloei komen) |
okuyukashii-奥ゆかしい | mooi; gracieus; elegant; smaakvol; verfijnd; bescheiden; teruggetrokken |
okuyuki-奥行き | (fig.) diepgang (van iemands persoonlijkheid, gedachten, e.d.) |
okuyurushi-奥許し | initiatie; inwijding (in geheime kennis of technieken) |
okyan-お侠 | brutaal [schaamteloos; vrijpostig; baldadig] meisje |
ōkyū-王宮 | koninklijk paleis |
omae-御前 | (arch. beleefdheidsaanduiding) zich onder de ogen van goden, boeddha's of hooggeplaatste personen bevinden |
omairi-御参り | het bezoeken van een heiligdom [tempel; graf] |
omatsurisawagi-御祭り騒ぎ | feestvreugde; onstuimige vrolijkheid; knalfeest |
omeshiressha-お召し列車 | koninklijke [keizerlijke] trein |
ometsukeyaku-お目付役 | (beleefd) waakhond (ook fig.) bewaker; beschermer; begeleider |
omiyage-御土産 | souvenir, aandenken meegenomen van een reis; geschenk; cadeau; presentje |
omizutori-御水取り | het putten van water, een ceremonie in het Nigatsudō-heiligdom van het Tōdaiji tempelcomplex in Nara (op 12 maart) |
omoiyari-思い遣り | attentheid; voorkomendheid; zorgzaamheid |
omoneru-阿る | (Iemand) vleien; naar de mond praten |
omoni-重荷 | zware last; druk; verplichting; taak; verantwoordelijkheid |
omosa-重さ | belang; belangrijkheid |
omotase-お持たせ | een klein geschenk dat een gastheer [gastvrouw] aan een gast geeft om mee naar huis te nemen |
omotekata-表方 | (in het theater) personeel dat in direct in contact staat met de bezoekers (kaartverkopers, begeleiders etc) |
omotenashi-お持て成し | gastvrijheid; onthaal; ontvangst |
omouzonbun-思う存分 | naar hartelust; naar volle tevredenheid; volop; met volle teugen; tot het uiterste; zonder zich in te houden |
omoya-主屋 | (op een terrein) hoofdgebouw; centrale gebouw |
ōmu-オーム | Ohm (eenheid van elektrische weerstand) |
ōmu-オーム | Om; Aum (mantra in Boeddhisme en Hindoeïsme) |
ōmugaeshi-鸚鵡返し | bijJapanse waka (gedichten) een versregel van een ander herhalen met een kleine wijziging daarin |
on-御 | erend voorvoegsel, uit beleefdheid toegevoegd aan woorden m.b.t. mensen of waardevolle voorwerpen |
ōnā-オーナー | eigenaar; eigenares; bezitter |
onago-女子 | meisje; (jonge) vrouw |
ōnā・shisutemu-オーナー・システム | een door eigenaars beheerd (flat)gebouw |
ōnā・shisutemu-オーナー・システム | een door werknemers geleide onderneming |
onba-乳母 | min; zoogster; kindermeisje |
onchi-音痴 | toondoofheid |
onchō-恩寵 | gunst; vriendelijkheid; genade |
ondo-音頭 | het voorgaan; de leiding [het voortouw] nemen |
oneechan-お姉ちゃん | meisje; jongedame |
onga-温雅 | warmte en sierlijkheid; sereniteit en elegantie |
ongi-恩義 | (morele) verplichting; gunst; dankbaarheid |
ongusutorōmu-オングストローム | ångström (eenheid van lengte, 10⁻¹⁰ meter = 0,1 nanometer) |
ongyoku-音曲 | Japanse traditionele liedjes, begeleid door shamisen muziek |
onjō-温情 | warme gevoelens; medeleven; genade; welwillendheid |
onnanoko-女の子 | meisje; dochter |
onnatarashi-女誑し | verleiding; het verleiden [versieren] van vrouwen |
onshitsu-温室 | broeikas; plantenkas; serre |
onshitsukōka-温室効果 | broeikaseffect |
onshitsukōkagasu-温室効果ガス | broeikasgas |
onshō-温床 | broeinest (lett. en fig.) |
onsu-オンス | (gewichtseenheid) Engelse ons (=28,3 gram; in de goudhandel 31, 10 gram) |
on・za・jobu・torēningu-オン・ザ・ジョブ・トレーニング | praktijkopleiding; opleiding tijdens het werk |
ōō-往往 | vaak; af en toe; bij gelegenheid |
oobanburumai-大盤振る舞い | gulle gastvrijheid; gulheid |
oofū-大風 | kalm [evenwichtig] zijn en niet geobsedeerd zijn door kleine dingen |
oogiri-大切り | einde; afsluiting; afronding |
oogosho-大御所 | leidende [invloedrijke; machtige] persoon |
ooguchi-大口 | grote hoeveelheid |
ookimi-大君 | keizer; koning; vorst; prins |
ookisa-大きさ | grootte; maat. afmeting; formaat; capaciteit; volume |
ookura-大蔵 | magazijn van het keizerlijk hof |
oometsuke-大目付 | inspecteur-generaal van de overheid in de Edo-periode |
oomiya-大宮 | (respectvol woord voor) het keizerlijk paleis |
oomiya-大宮 | eretitel voor de keizerin-weduwe |
oomori-大盛り | een (extra) grote hoeveelheid [portie] (voedsel) |
oomukashi-大昔 | het verre verleden; de oudheid; heel lang geleden |
ooraka-大らか | ruimdenkendheid; vrijmoedigheid |
ooseru-果せる | er in slagen iets te doen; volbrengen; tot een goed einde brengen |
oosōji-大掃除 | grote schoonmaak aan het eind van jaar |
ootono-大殿 | paleis; residentie |
oowarai-大笑い | dwaasheid; lachertje; mikpunt [voorwerp] van spot |
ooyama-大山 | grote gok; veel; grote hoeveelheid |
ooyorokobi-大喜び | grote vreugde [blijdschap]; opgetogenheid |
oozume-大詰め | laatste stadium; laatste scène [acte]; eindstadium |
operētā-オペレーター | organisator; bedrijfsleider |
opinion・rīdā-オピニオン・リーダー | opinieleider; opiniemaker; opinievormer |
ōpun-オープン | openlucht; open ruimte; buitenlucht; openbaarheid |
ōpuningu-オープニング | kans; gelegenheid |
ōpunsen-オープン戦 | demonstratiewedstrijd (voorseizoenswedstrijd) |
ōpun・dētingu・shisutemu-オープン・デーティング・システム | het systeem van het labelen van producten met de houdbaarheidsdatum en de productiedatum |
ōpun・māketto・operēshon-オープン・マーケット・オペレーション | openmarkttransacties; openmarktactiviteiten |
opushon-オプション | keus; keuze; alternatief; mogelijkheid |
opushonaru・tsuā-オプショナル・ツアー | optionele excursie; facultatieve rondleiding (bij een geboekte reis) |
orei-御礼 | etiquette; decorum; beleefdheid |
oreimairi-御礼参り | tempelbezoek om een godheid of Boeddha te bedanken voor de vervulling van een wens |
oriau-折り合う | een overeenkomst bereiken; tot een akkoord komen; een compromis sluiten |
orifushi-折節 | (op) dat moment; (bij) die gelegenheid |
origami-折り紙 | waarmerk; keurmerk; certificaat van echtheid |
orihime-織り姫 | textielarbeidster; weefster |
orijinaritī-オリジナリティー | originaliteit; oorspronkelijkheid |
orikaeshi-折り返し | refrein (lied, gedicht) |
orikaeshi-折り返し | pendeldienst (bus, trein, etc.) |
orimono-下り物 | vaginale afscheiding; kraamvloed; nageboorte |
orosoka-疎か | nonchalance; slordigheid; onzorgvuldigheid |
orosu-下ろす | (terug)snoeien |
ōru-オール | roeispaan |
ōrubakku-オールバック | (helemaal) naar achteren gekamd haar (zonder scheiding) |
ōrudo・gāru-オールド・ガール | oudje; beste meid |
orutānatibu-オルターナティブ | alternatief; optie; keuze(mogelijkheid); uitweg |
ōrutānatibu-オールターナティブ | alternatief; andere mogelijkheid [optie] |
ōru・in・wan-オール・イン・ワン | alles-in-één (geïntegreerd) |
osa-長 | hoofdman; stamhoofd; opperhoofd; chef; leider; oudste |
osameru-収める | beëindigen; ten einde brengen |
osan-御三 | keukenmeid; keukenmeisje |
osanai-幼い | heel jong; klein |
osandon-お爨どん | keukenmeid; keukenhulp; werk in de keuken |
ōse-逢瀬 | rendez-vous; (geheim) afspraakje; ontmoeting (van geliefden) |
osen-汚染 | vervuiling; verontreiniging |
oshakasama-御釈迦様 | (erend) eigennaam van de (historische) Boeddha Shakamuni |
oshi-押し | gezag; autoriteit |
ōshi-王師 | leraar van de keizer |
ōshi-王師 | leger van de keizer |
oshigami-押し紙 | vloeipapier |
oshige-惜しげ | tegenzin; spijt; terughoudendheid |
ōshigoto-大仕事 | grote werkzaamheid; enorme ondernemingsactiviteit; levenswerk |
oshimai-お仕舞い | het sluiten; beëindigen |
oshimai-お仕舞い | einde; afsluiting; slot |
oshitsumaru-押し詰まる | het naderen van het einde van het jaar; het teneinde lopen van een jaar |
ōshu-王者 | leider; topman (in een organisatie e.d.) |
oso-悪阻 | Zwangerschapsmisselijkheid (Hyperemesis gravidarum) |
ōsō-押送 | escorte (gewapende begeleiding); overplaatsing (v.e. gevangene) |
osomaki-遅蒔き | het laat (in het seizoen) zaaien |
ōsoritī-オーソリティー | autoriteit; gezag; overheidsinstantie |
osozaki-遅咲き | late bloei |
osozaki-遅咲き | laatbloeier |
osozakura-遅桜 | late bloei [nabloei] van de kersenbloesems |
osumashi-お澄まし | preutsheid; een preuts persoon |
otaiko-お太鼓 | vleier; pluimstrijker; strooplikker; slijmbal |
otasshisho-御達書 | wetgeving; (schriftelijk) bevel (afgegeven door een hoge overheidsinstantie) |
ote-御手 | beleefdheidsvorm voor hand |
ote-御手 | beleefdheidsvorm voor iemands handschrift |
otemae-お手前 | bekwaamheid; talent; vakmanschap |
otenba-お転婆 | een wilde [jongensachtige] meid; wildebras |
otokozuki-男好き | lichtzinnigheid; losbandigheid; een verliefde [losbandige] vrouw |
ōtomatto-オートマット | mat ter versteviging van zachte ondergrond van parkeerterreinen |
otome-乙女 | meisje; jonge vrouw; maagd |
otomego-乙女子 | klein meisje; jonge dame |
otoshi-落とし | het einde van een verhaal |
otoshidama-御年玉 | (klein) geldgeschenk in het nieuwe jaar (aan kinderen, of aan personeel in familiebedrijven, e.d.) |
otoshimono-落とし物 | verloren [kwijtgeraakte] artikelen [goederen; eigendommen] |
otsumu-御頭 | brein; hersens; intelligentie; verstand |
oun・gōru-オウン・ゴール | eigen doelpunt; doelpunt in eigen doel |
owaru-終わる | eindigen; aflopen |
oyaji-親父 | huisbaas; baas; eigenaar (van winkel, restaurant, e.d.) |
oyakodonburi-親子丼 | een kom rijst geserveerd met een soort dikke soep van kip, ei, ui en paddenstoelen erover |
oyama-女形 | meisjespop |
oyaomoi-親思い | liefde [genegenheid] voor je ouders |
oyashiro-小社 | klein heiligdom |
oyasui-お安い | eenvoudig; simpel; geen moeite |
ōyōkagaku-応用化学 | toegepaste chemie [scheikunde] |
ozashiki-御座敷 | een feest [banket] (met geisha, e.d.) gehouden in een (traditionele) Japanse kamer met tatami matten |
ozzu-オッズ | winstkansen; waarschijnlijkheid om te winnen (bij een weddenschap b.v.) |
ō・bī-オー・ビー | buiten het terrein (golf) |
paburikku・inborubumento-パブリック・インボルブメント | burgerparticipatie in beleidsvoering |
paburikku・kōporēshon-パブリック・コーポレーション | openbaar bedrijf; publieke instantie; overheidsbedrijf |
pachinko-ぱちんこ | pachinko (een soort Japanse gokautomaat, waar een groot aantal kleine balletjes ingeworpen worden) |
padokku-パドック | omheinde weide voor paarden (bij een paardenstal of renbaan) |
pai-パイ | pastei |
paionia-パイオニア | pionier; baanbreker; wegbereider |
paipurain-パイプライン | pijpleiding; pijplijn |
pākingu-パーキング | het parkeren; parkeergelegenheid |
panorama-パノラマ | panorama; weids landschap; weids uitzicht |
panteon-パンテオン | pantheon (Grieke of Romeinse tempel gewijd aan alle goden) |
parapara-ぱらぱら | (onomatopee) in kleine hoeveelheden (druppels, e.d.) naar beneden vallend (het geluid daarbij): gedruppel; gekletter |
parapara-ぱらぱら | (onomatopee) (her en der) verspreid zijn [liggen] |
parapara-ぱらぱら | (onomatopee) schaars; verspreid; (van iemands haar) piekerig; in losse plukken geknipt |
patchi-パッチ | lapje (stof); pleister; stukje (metaal, etc.) |
pātishon-パーティション | scheidingsmuur; tussenschot; partitie |
patokā-パトカー | politiewagen; politieauto; surveillancewagen |
patorōru・kā-パトロール・カー | politiewagen; politieauto; surveillancewagen |
paurisuta-パウリスタ | (Japanse) coffeeshop [koffiebar] die gespecialiseerd is in Braziliaanse koffiesoorten en manieren van bereiden |
pechanko-ぺちゃんこ | (informeel) meisje met platte borsten |
pēhā-ペーハー | (scheikunde) pH |
pēpā・kanpanī-ペーパー・カンパニー | papieren onderneming (een bedrijf dat is geregistreerd maar geen daadwerkelijke zakelijke activiteiten heeft); brievenbusfirma |
pēpā・puran-ペーパー・プラン | een plan dat alleen maar op papier bestaat, en waarvan de haalbaarheid of uitvoerbaarheid klein is |
perapera-ぺらぺら | (onomatopee) vloeiend (een taal spreken); veel [snel] pratend; welbespraakt |
perusona-ペルソナ | mens; persoon; persoonlijkheid |
peseta-ペセタ | peseta (vroegere Spaanse munteenheid) |
peso-ペソ | peso (munteenheid, tegenwoordig van diverse Zuid-Amerikaanse landen en de Filipijnen) |
pēsu-ペース | stap; tred; loopsnelheid |
pēsutorī-ペーストリー | deeg; pasteideeg; brooddeeg; taartendeeg |
pikipiki-ピキピキ | zenuwachtig; trillerig; ongedurig; geïrriteerd |
pikkuappu-ピックアップ | kleine vrachtauto [bestelauto] |
pinhane-ピン撥ね | het zich toe-eigenen van een deel van geld of goederen van anderen |
piroti-ピロティ | heipalen; funderingspalen |
pirugurimu・fāzāzu-ピルグリム・ファーザーズ | Pilgrim Fathers (groep Engelse puriteinen, die in 1620 naar Amerika gingen en daar een kolonie stichtten) |
pisuton'yusō-ピストン輸送 | pendeldienst (steeds heen en weer gaande trein, bus of boot) |
pītan-ピータン | duizendjarig ei (Chinese delicatesse) |
pitchi-ピッチ | snelheid en frequentie waarmee een handeling wordt herhaald |
pitchi-ピッチ | (sport) speelveld; sportterrein |
pitchi-ピッチ | het aantal roeislagen per minuut |
pī・eruhō-ピー・エル法 | (Product Liability Law) productaansprakelijkheidswet (aansprakelijkheid van fabrikanten voor schade veroorzaakt door een product met gebreken) |
pī・pī・emu-ピー・ピー・エム | (parts per million) deeltjes per miljoen (eenheid die een miljoenste aanduidt) |
pī・shīkādo-ピー・シーカード | insteekkaart (uitbreidingskaart bestemd voor notebooks; oude computer term) |
pochi-ぽち | (kleine) stip; puntje |
pochi-ぽち | een klein beetje; slechts |
pōchido・eggu-ポーチド・エッグ | gepocheerd ei |
poisute-ポイ捨て | het weggooien van (klein) afval op de openbare weg (b.v. van sigarettenpeuken, e.d.) |
pojitibu-ポジティブ | positief (elektrische polariteit) |
pokkuri-ぽっくり | erg breekbaar zijn; breekbaarheid |
pondo-ポンド | pond (gewicht); pond (munteenheid) |
ponī-ポニー | pony (klein paardenras) |
porikō-ポリ公 | (afgeleid van het Engels: police; informeel, ook beledigend) politieagent |
porishī-ポリシー | beleid; politieke maatregelen |
pororito-ぽろりと | per ongeluk [onbedoeld] (iets onthullen, laten vallen, b.v. een geheim) |
potchi-ぽっち | klein beetje; slechts; schamel; onbeduidend |
potsu-点 | kleine stip; puntje |
puchiburu-プチブル | kleinburgerlijk; kleinburgerlijk persoon |
puchi・burujoa-プチ・ブルジョア | kleinburgerlijk; kleinburgerlijk persoon |
puraibēto・burando-プライベート・ブランド | eigen merk; huismerk |
puraibēto・ofāringu-プライベート・オファーリング | privé [onderhands] aanbod, een investering aangeboden aan een kleine groep investeerders |
puraimarī・kea-プライマリー・ケア | eerstelijnsgezondheidszorg |
puraimu・taimu-プライム・タイム | primetime (zendtijd met de grootste luister- of kijkdichtheid) |
puraisu・rīdāshippu-プライス・リーダーシップ | prijsleiderschap (systeem waarin marktprijzen worden bepaald door toonaangevende, machtige bedrijven) |
purasu-プラス | plus; plus (+) teken; anode; positiviteit |
purasuseichō-プラス成長 | positieve groei |
purasutā-プラスター | pleister(kalk); gips |
purattohōmu-プラットホーム | perron (van een treinstation) |
purē-プレー | (afk. van play ball) oproep van de scheidsrechter bij balsporten, zoals b.v. honkbal, om te beginnen |
purēbōru-プレーボール | oproep van de scheidsrechter bij balsporten, zoals b.v. honkbal, om te beginnen |
pureppī-プレッピー | leerling van een (op de universiteit) voorbereidende school |
pureryūdo-プレリュード | prelude; inleiding; voorspel |
puripuri-ぷりぷり | boos; geïrriteerd |
purobabiritī-プロバビリティー | waarschijnlijkheid |
purodakushon・chīmu-プロダクション・チーム | productieteam; programmaleiding |
puropā-プロパー | origineel; uniek; karakteristiek; inheems; eigen |
puropaganda-プロパガンダ | propaganda; publiciteit |
puropatī-プロパティー | bezit; eigendom; bezitting |
puropatī-プロパティー | eigenschap |
puropōshon-プロポーション | verhouding; evenredigheid; percentage; relatie; balans |
puroretaria-プロレタリア | proletariër (bezitloze arbeider) |
puroretariāto-プロレタリアート | proletariaat (klasse van bezitloze arbeiders) |
purorōgu-プロローグ | proloog; voorwoord; inleiding |
purosessā-プロセッサー | processor; centrale verwerkingseenheid, CVE (computer) |
purūtō-プルートー | Pluto (Romeinse mythologische figuur) |
pyūritan-ピューリタン | puritein; puriteins |
rachi-埒 | begrenzing; omheining |
rachigai-埒外 | buiten de grenzen [omheining; perken] |
rachinai-埒内 | binnen de grenzen [omheining; perken] |
rai-癩 | lepra; melaatsheid |
raibyō-癩病 | lepra; melaatsheid |
raichō-来聴 | het bijwonen van (een lezing, muziek, etc.); aanwezigheid |
raiden-ライデン | Leiden (stad in Nederland) |
raidō-雷同 | volgzaamheid (zonder zelf na te denken blind navolgen wat anderen doen) |
raifurain-ライフライン | reddingslijn; scheidslijn tussen leven en dood; verbindingslijn |
raifurain・shisutemu-ライフライン・システム | valbeveiligingssysteem |
raijō-来場 | aanwezigheid; bezoek; opkomst |
raikai-来会 | aanwezigheid op een bijeenkomst [vergadering] |
raiki-来季 | volgend seizoen (m.n. bij sport) |
raiō-来王 | (arch.) bezoek van een koning van een ander volk aan het Chinese keizerlijk hof |
raitō-来島 | het komen naar [bezoeken van] een eiland |
rakugaki-落書き | graffiti; gekrabbel (op muren, deuren, omheiningen, schuttingen, e.d.) |
rakujin-楽人 | een zorgeloos persoon; iemand die een zorgeloos leventje leidt |
rakuseki-落籍 | een voorschot betaald aan de baas van een prostitué of geisha (met het doel haar vrij te kopen) |
rakutan-落胆 | ontmoediging; neerslachtigheid; teleurstelling |
rakuyō-洛陽 | Rakuyo, kleine planeet nummer 5825 |
ran-卵 | eicel |
ran-濫 | (in kanji combinaties) overvloed; overstroming; overdaad; verspreiding |
randa-懶惰 | luiheid; laksheid; gemakzuchtigheid |
rangyō-乱行 | gewelddadig gedrag; wangedrag; losbandigheid |
ranjuku-爛熟 | overrijpheid; overrijp zijn |
ranjuku-爛熟 | volledige wasdom; complete rijpheid; volledig ontwikkeld zijn |
rannāzu・hai-ランナーズ・ハイ | runner's high ( een toestand tijdens het hardlopen waarbij ademhaling en snelheid voor het gevoel perfect op elkaar zijn afgestemd) |
ranpaku-卵白 | het wit van een ei; eiwit; albumine |
ransha-乱射 | wilde schietpartij (zonder aanleiding en gerichtheid) |
ranshi-卵子 | eicel; ovum |
ransō-卵巣 | eierstok; ovarium |
ransōen-卵巣炎 | eierstokontsteking; ovaritis |
ransōgan-卵巣がん | eierstokkanker |
ransōhorumon-卵巣ホルモン | oestradiol; eierstokhormoon |
ransōninshin-卵巣妊娠 | ovariële zwangerschap; eierstok zwangerschap (een buitenbaarmoederlijke zwangerschap) |
rantaisei-卵胎生 | ovoviviparie; eierlevendbarendheid |
rantō-卵塔 | eivormige steen op een grafmonument |
ran'ō-卵黄 | eierdooier; eidooier; eigeel |
rasetsu-羅刹 | Rakshasa, een bovennatuurlijk mensenetend wezen (Hindoeïsme en Boeddhisme) |
rasotsu-邏卒 | politieagent (begin Meiji tijdperk |
rasseru-ラッセル | (te voet) de route vrijmaken bij een bergbeklimming; een bergbeklimming leiden |
ratsuwan-辣腕 | scherpzinnigheid; schranderheid; slimheid |
razuberī・zerī-ラズベリー・ゼリー | frambozengelei |
rei-礼 | beleefdheid; etiquette; respect; fatsoen |
rei-礼 | dank; dankbaarheid |
rei-隷 | (afkorting van reisho) kalligrafie stijl voor kanji (ontwikkeld volgens traditie voor een algemene leesbaarheid; ook wel kopiist-schrift genoemd) |
reiboku-霊木 | heilige boom |
reichi-霊地 | heilige grond |
reichō-霊鳥 | heilige (mythische) vogel |
reigen-冷厳 | grimmigheid; strengheid |
reigen-霊験 | wonder; wonderbaarlijke werkzaamheid [doeltreffendheid] |
reigi-礼儀 | hoffelijkheid; beleefdheidsvormen; etiquette; goede manieren |
reihō-礼法 | hoffelijkheid; beleefdheidsvormen; etiquette; goede manieren |
reijin-麗人 | een schoonheid; mooie vrouw |
reijō-礼譲 | hoffelijkheid; beleefdheid |
reijō-霊場 | heilige grond |
reijū-霊獣 | heilig dier [beest] |
reiken-霊剣 | heilig zwaard (met mystieke krachten) |
reiketsu-冷血 | koudbloedigheid (dierkunde) |
reiketsu-冷血 | harteloosheid; ongevoeligheid |
reiki-霊気 | spirituele [heilige; mysterieuze] sfeer |
reikoku-冷酷 | wreedheid; meedogenloosheid; harteloosheid |
reimairi-礼参り | tempelbezoek om een godheid of Boeddha te bedanken voor de vervulling van een wens |
rein・shūzu-レイン・シューズ | regenschoenen; waterbestendig schoeisel; regenlaarzen |
reiofu-レイオフ | (tijdelijk) ontslag; afvloeiing (van personeel); non-actief |
reisaikigyō-零細企業 | zeer klein bedrijf |
reisei-冷静 | kalmte; rust; bedaardheid; evenwichtigheid |
reisetsu-礼節 | etiquette; beleefdheid; goede manieren |
reisho-隷書 | (afkorting van reisho) kalligrafie stijl voor kanji (ontwikkeld volgens traditie voor een algemene leesbaarheid; ook wel kopiist-schrift genoemd) |
reison-令孫 | (beleefd) uw kleinkind (kleinzoon of kleindochter); het kleinkind van een ander |
reitetsu-冷徹 | koelbloedigheid |
reitoku-令徳 | zuiverste deugdzaamheid [deugd] |
reiwa-令和 | Reiwa, naam van de regeringsperiode (vanaf 1 mei 2019 -) van keizer Naruhito |
reizan-霊山 | heilige berg (waar goden zijn) |
reizen-冷然 | koude; stijfheid; een koele [kille; afstandelijke; onverschillige] houding |
reizoku-隷属 | ondergeschiktheid; dienstbaarheid; slavernij |
rejā-レジャー | (Eng.: leisure) ontspanning; vrije tijd; recreatie |
reki-礫 | (in kanji combinaties) kleine steen |
rekidan-轢断 | in tweeën [doormidden] gesneden zijn (door overrijden van b.v. een trein) |
rekiyū-歴遊 | tour; trip; (rond)reis (te voet) |
rekiyū-歴遊 | studiereis (van kunstenaars e.d.) |
ren-連 | een riem (hoeveelheid papier) |
renai-恋愛 | liefde; verliefdheid |
renbo-恋慕 | liefde; tedere gevoelens; genegenheid |
renchi-廉恥 | eer; integriteit |
renge-蓮華 | een Chinese porseleinen lepel |
renjō-連声 | (taalkunde) sandhi (klankbeïnvloeding door naburige klanken binnen een woord of tussen twee woorden) |
renjuku-練熟 | bekwaamheid; vaardigheid; vakkundigheid; behendigheid; ervaring |
renkō-連行 | begeleiding naar een politiebureau (niet geheel op vrijwillige basis) |
renpira-レンピラ | lempira (munteenheid van Honduras) |
renpīra-レンピーラ | lempira (munteenheid van Honduras) |
renpōsōsakyoku-連邦捜査局 | federale veiligheidsdienst (FBI, Federal Bureau of Investigation) |
rentai-連帯 | solidariteit |
rentaiishiki-連帯意識 | solidariteitsgevoel; solidariteitsbesef |
rentaikei-連体形 | (taalkunde) rentaikei (attributieve vorm; woordenboekvorm) |
renza-連座 | betrokkenheid; het betrokken zijn bij |
renzoku-連続 | opeenvolging; continuïteit; chronologisch verloop |
ren'on-連音 | (taalkunde) sandhi (gelijkwording van eind- en beginklank van opeenvolgende delen) |
ren'yōkei-連用形 | (taalkunde) renyōkei (verbindingsvorm van werkwoorden) |
repura-レプラ | lepra; melaatsheid |
ressei-列聖 | canonisatie; heiligverklaring; zaligverklaring |
ressei-劣勢 | minderwaardigheid; nadeel; ongunstige situatie |
resseki-列席 | aanwezigheid; het bijwonen; aanwezig zijn |
resse・fēru-レッセ・フェール | het laisser faire principe (ook economische term voor vrijheid van productie en (handels)verkeer zonder overheidsbemoeienis) |
ressha-列車 | trein; treinstel |
resu-レス | löss (kleigrond) |
resuponshibiritī-レスポンシビリティー | verantwoordelijkheid |
resuto・hausu-レスト・ハウス | (rustig) pension; logement; pleisterplaats |
retsuaku-劣悪 | (van) slechte [inferieure] kwaliteit |
retsui-劣位 | inferioriteit; ondergeschiktheid; ondergeschikte positie |
retsujaku-劣弱 | minderwaardigheid |
retsuza-列座 | aanwezigheid; presentie |
rettō-列島 | archipel; eilandengroep; reeks eilanden |
rettō-劣等 | inferioriteit; lagere rang [klasse] |
rettōkan-劣等感 | minderwaardigheidscomplex |
reyunion-レユニオン | Réunion (eiland) |
riben-利便 | gemak; geschiktheid; bruikbaarheid |
ribensei-利便性 | gemak; gebruiksvriendelijkheid |
ribetsu-離別 | (echt)scheiding; afscheid |
rīdā-リーダー | leider |
ridatsu-離脱 | afscheiding; terugtrekking; onthouding; het afstand doen van |
rīdo-リード | leiding; leiden |
rīdo-リード | leidraad; richtsnoer |
riekishakai-利益社会 | (sociologie) Gesellschaft; winstmaatschappij (een samenleving gebaseerd op eigenbelang) |
rien-離縁 | scheiding |
rifujin-理不尽 | onredelijkheid; oneerlijkheid; onwettelijkheid |
rifurēn-リフレーン | refrein |
rigai-理外 | onredelijkheid |
rigando-リガンド | ligand (scheikunde) |
rihitenshutain-リヒテンシュタイン | Liechtenstein |
rikaku-離隔 | isolement; (af)scheiding; afzondering |
riken-利剣 | (Boeddh.) beeldspraak voor de wijsheid of boeddhistische leer die nodig is om aardse verlangens en kwade krachten te kunnen verwerpen |
rikisō-力漕 | het stevig doorroeien; roeien met stevige slagen |
rikka-立夏 | eerste dag van de zomer (ca. 6 mei, volgens de oude maankalender) |
rikō-利口 | slimheid |
riko-利己 | eigenbelang; zelfzucht; egoïsme |
rikon-離婚 | echtscheiding |
rikonsuru-離婚する | (echt)scheiden |
rīku-リーク | (Eng.: leak) lek (van informatie, geheim etc.) |
rīku-リーク | lekkage (van electriciteit); stroomlekkage; kortsluiting |
rikyū-離宮 | keizerlijk paleis; keizerlijke residentie |
rin-鈴 | belletje om begin of eind van iets aan te geven |
ringerueki-リンゲル液 | (med.) Ringer oplossing (infusie vloeistof) |
riniamōtā・kā-リニアモーター・カー | magneetzweeftrein (Eng.: magnetic levitation train, afk. maglev) |
rinin-離任 | beëindiging van functie [positie; werkplek] |
rinjō-臨場 | bezoek; aanwezigheid; deelname; bijwoning |
rinkaigakkō-臨海学校 | een school bij het strand die gebruikt word voor zomerschool activiteiten |
rinko-凛乎 | imponerendheid; indrukwekkendheid |
rinne-輪廻 | (boeddh.) transmigratie; zielsverhuizing; reïncarnatie |
rinritsu-林立 | het (als een woud van bomen) dicht op elkaar (recht overeind) staan |
rinritsusuru-林立する | (als een woud van bomen) dicht op elkaar (recht overeind) staan |
rinseki-臨席 | aanwezigheid; bijwoning; presentie |
rinsentaisei-臨戦態勢 | klaar voor de strijd; in staat van paraatheid (voor de oorlog) |
rinsetsu-隣接 | aangrenzend [naastgelegen] zijn; nabijheid |
rinsho-臨書 | het nauwkeurig overschrijven van kanji naar een (klassiek) schrijfmodel (voor het verkrijgen van kalligrafische schrijfvaardigheid) |
rinshoku-吝嗇 | gierigheid; zuinigheid |
rinyō-利尿 | diurese; urineafscheiding |
rinyū-離乳 | het spenen; geleidelijk stoppen met borstvoeding (en overgaan op vast voedsel) |
rippuku-立腹 | woede; boosheid |
risai-罹災 | kwelling; lijden; pijn; onheil |
risan-離散 | verspreiding; verdeling; verstrooiing |
rishinron-理神論 | deïsme |
rishū-履修 | inschrijving (voor een studieprogramma); voltooiing van een opleiding |
rishū-離愁 | pijn [verdriet] van het afscheid(nemen) [scheiden] |
risōkyō-理想郷 | Utopia; heilstaat; droomland |
ritō-離島 | een afgelegen eiland |
ritsuryōsei-律令制 | Ritsuryō-systeem, rechtssysteem van gecentraliseerde overheid gebaseerd op de ritsuryō-wetboeken |
rō-聾 | doofheid |
roaku-露悪 | opscheppen over eigen ondeugden; zelfspot |
rōbashin-老婆心 | sterke [overdreven] bezorgdheid; grote aandacht voor iemands welzijn] |
robatayaki-炉端焼 | Japanse gerechten die aan tafel op een houtskoolvuur(tje) worden bereid |
rōdō-労働 | arbeid; (zwaar) werk |
rōdōjikantanshuku-労働時間短縮 | werktijdverkorting; arbeidsduurverkorting |
rōdōjōken-労働条件 | arbeidsomstandigheden; werkomstandigheden |
rōdōkankeichōseihō-労働関係調整法 | wet voor Arbeidsverhouding en Geschillen |
rōdōkeiyaku-労働契約 | arbeidsovereenkomst; arbeidscontract |
rōdōken-労働権 | het recht op werk [arbeid] |
rōdōkijunhō-労働基準法 | Japanse Arbeidsnormenwet; Standaard Arbeidsrechtenwet |
rōdōkinko-労働金庫 | kredietunie van arbeiders |
rōdōkyōyaku-労働協約 | CAO (collectieve arbeidsovereenkomst) |
rodon-魯鈍 | dwaasheid; domheid; stommiteit; onbezonnenheid |
rōdōryoku-労働力 | arbeid; werk; mankracht |
rōdōsai-労働祭 | Dag van de Arbeid (1 mei) |
rōdōsaigai-労働災害 | arbeidsongeval; ongeluk op [tijdens] het werk |
rōdōsanpō-労働三法 | de drie Japanse arbeidswetten (労働基準法 Standaard Arbeidsrechten; 労働組合法 Vakbondsrecht; 労働関係調整法 Arbeidsverhouding en Geschillen) |
rōdōseisansei-労働生産性 | arbeidsproductiviteit |
rōdōsha-労働者 | arbeider; werknemer |
rōdōshakaikyū-労働者階級 | de arbeidersklasse; de werkende klasse |
rōdōshijō-労働市場 | arbeidsmarkt |
rōdōshō-労働省 | Ministerie van Arbeid (nu Ministerie van Volksgezondheid, Arbeid en Welzijn) |
rōdōsōgi-労働争議 | arbeidsconflict |
rōdōundō-労働運動 | arbeidersbeweging |
rōeki-労役 | (zware) arbeid; werk; bezigheid; inspanning |
rōgan-老眼 | presbyopie; verziendheid op oudere leeftijd |
rōgankyō-老眼鏡 | leesbril; bril om ouderdomsverziendheid te corrigeren |
rogin-路銀 | reiskosten |
rogu-ログ | log (toestel om de snelheid van een schip te bepalen) |
rogui-櫓杭 | draaipunt [steunpunt] voor roeiriemen in een Japanse boot |
roiyaruzerī-ロイヤルゼリー | koninginnengelei |
rōjaku-老弱 | lichamelijke zwakheid op oudere leeftijd; ouderdomsklachten |
rōkihō-労基法 | (afk. voor) Japanse Arbeidsnormenwet; Standaard Arbeidsrechtenwet |
rōko-牢固 | stevigheid; vastheid; strakheid; stijfheid |
rōko-牢固 | koppigheid |
rōkosei-牢固性 | stevigheid; de mate waarin iets stevig of inflexibel is |
rokudōrinne-六道輪廻 | eindeloze transmigratie van de ziel door zes werelden [bestaansniveaus] (Boeddhistisch filosofie); cyclus van wedergeboorte; zielsverhuizing |
rokuroku-碌碌 | tevredenheid |
rōkyū-老朽 | aftakeling; gebrekkigheid; seniliteit |
rōmankyapitaru-ローマンキャピタル | Romeinse hoofdletters |
romen-路面 | wegdek; bestrating; plaveisel |
ronguintabyū-ロングインタビュー | lang [uitgebreid] interview |
rōnin-浪人 | iemand die het toelatingsexamen voor de universiteit niet heeft gehaald (en moet wachten op een volgende kans) |
rōnin-浪人 | (in de oudheid) wereldreiziger; iemand die rondreiste zonder een direct einddoel |
rōrerai-ローレライ | Lorelei, een legendarische nimf die zeelui verleidde met haar mooie zangstem en ze schipbreuk liet lijden |
rōrerai-ローレライ | Lorelei, hoge rots aan de oever van de Rijn bij de Duitse stad Sankt Goarshausen (vernoemd naar de nimf) |
rōretsu-陋劣 | gemeenheid; ongemanierdheid; hatelijkheid |
rorikon-ロリコン | Lolita complex (van mannen die zich aangetrokken voelen tot jonge meisjes) |
rōringu-ローリング | het rollen [deinen} (van een schip op de golven) |
rorīta・konpurekkusu-ロリータ・コンプレックス | Lolita complex (van mannen die zich aangetrokken voelen tot jonge meisjes) |
rōsai-老妻 | je (eigen) oude echtgenote [vrouw] |
rosen-路線 | route (voor autorit, treinrels, vliegbestemming e.d.) |
rōshi-老師 | oorlogsmoeheid (van strijdkrachten) |
rōshikankei-労使関係 | arbeidsverhoudingen |
rōshikyōtei-労使協定 | Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO); overkoepelende arbeidsovereenkomst |
rōshū-老醜 | de lelijkheid van ouderdom [oude mensen] |
rōsui-老衰 | seniliteit |
rōtaika-老大家 | ervaren [gerespecteerde] autoriteit (op een bepaald vakgebied) |
royō-路用 | reiskosten |
rui-類 | soort; ras; verscheidenheid |
ruien-類縁 | familierelatie; verwantschap; affiniteit |
ruigi-類義 | synonymie (eigenschap van woorden die synoniem zijn) |
ruigohanpuku-類語反復 | tautologie (logische waarheid) |
ruisui-類推 | evenredigheid; redenering bij analogie; het afleiden door te vergelijken |
rukusu-ルクス | lux (eenheid van lichtsterkte) |
rūpusen-ループ線 | spiraalvormige spoorlijn (b.v. om tegen een steile helling op te rijden) |
rusu-留守 | niet thuis zijn; afwezigheid |
ryakugi-略儀 | informaliteit; ongedwongenheid |
ryakuju-略綬 | baton (militaire onderscheiding) |
ryakushiki-略式 | informaliteit; ongedwongenheid |
ryō-両 | beide; allebei; alletwee |
ryō-両 | een ryō [tael], een weeg-eenheid (voor goud, zilver, etc.) |
ryō-良 | goedheid; goedaardigheid; van goede kwaliteit; iets goeds |
ryō-量 | hoeveelheid; kwantiteit |
ryō-陵 | graf [mausoleum] van een keizer of keizerin |
ryōashi-両足 | twee [beide] benen [voeten] |
ryōbo-陵墓 | keizerlijk graf [mausoleum] |
ryōbun-領分 | (Edo periode) domein [leengoed] van een daimyo |
ryōdo-領土 | eigen grond; grond in eigendom; nationaal grondgebied |
ryōdonari-両隣 | beide naaste buren; buren van beide kanten |
ryojin-旅人 | reiziger; toerist |
ryōjō-領城 | districtskasteel (van een daimyo in de Edo periode), als zetel van het bestuur van een district (als een centrale overheid) |
ryōka-良貨 | goed geld; geld [munten] van goede kwaliteit |
ryokaku-旅客 | reiziger; passagier |
ryokakuressha-旅客列車 | passagierstrein |
ryōke-両家 | beide families; beide huizen |
ryōki-猟期 | jachtseizoen |
ryōkishin-猟奇心 | curiositeit; nieuwsgierigheid |
ryokō-旅行 | het reizen; reis; trip |
ryōkō-良好 | goed [toereikend; voldoende; optimaal; uitstekend] zijn |
ryokōannaisho-旅行案内書 | een reisgids |
ryokōdairigyōsha-旅行代理業者 | reisagent; verkoper van reizen |
ryokōdairiten-旅行代理店 | reisbureau; reisagentschap |
ryokōhoken-旅行保険 | reisverzekering |
ryōkoku-両国 | beide landen; twee landen |
ryokōsha-旅行者 | reiziger |
ryokōsuru-旅行する | reizen |
ryokujūji-緑十字 | een groen kruis op een witte achtergrond (veiligheidssymbool) |
ryōmen-両面 | twee [beide] kanten [zijden] |
ryōmi-涼味 | koelte; frisheid |
ryōnagare-両流れ | dakstijl voor de hoofdschrijn van een shinto heiligdom (waarbij de dakranden (voor-achter of links-rechts) glooiingen hebben aan beide zijden) |
ryōnagarezukuri-両流造 | dakstijl voor de hoofdschrijn van een shinto heiligdom (waarbij de dakranden (voor-achter of links-rechts) glooiingen hebben aan beide zijden) |
ryōrisuru-料理する | koken; eten klaarmaken [bereiden] |
ryōritsu-両立 | co-existentie; verenigbaarheid; het goed samengaan |
ryōsatsu-了察 | consideratie; voorkomendheid; attentheid; sympathie |
ryōseibai-両成敗 | beide partijen als schuldig aangewezen en gestraft |
ryōsha-両者 | beide(n); allebei |
ryōshi-両氏 | twee personen; beide personen |
ryōshin-両親 | (beide) ouders (vader en moeder) |
ryōshitsu-良質 | goede [superieure] kwaliteit |
ryoshū-旅愁 | weemoedigheid [melancholie] tijdens het reizen |
ryōshu-領主 | daimyo; domeinheer; (feodale) heer (van een bepaald gebied) |
ryōshū-領袖 | leider [baas; hoofd] (van een politieke fractie) |
ryoshuku-旅宿 | herberg voor reizigers; pleisterplaats |
ryosō-旅装 | reiskleding |
ryōsoku-両足 | twee [beide] benen [voeten] |
ryōte-両手 | beide handen [armen] |
ryotei-旅程 | reisplan; reisschema |
ryotei-旅程 | reisroute; reisafstand |
ryōtekikin'yūkanwaseisaku-量的金融緩和政策 | kwantitatief versoepelingsbeleid; kwantitatieve versoepeling; kwantitatieve geldverruiming |
ryōtōzukai-両刀遣い | het houden van zowel alcohol als snoep; iemand die zowel van sake houdt als van zoetigheid |
ryōtōzukai-両刀遣い | biseksualiteit; een biseksueel |
ryōwaki-両脇 | beide zijden |
ryōzen-両全 | perfect [compleet; goed] voor beide kanten [zijden; partijen] |
ryūchō-流暢 | spreekvaardigheid |
ryūdōparafuin-流動パラフィン | vloeibare paraffine |
ryūdōsei-流動性 | vloeibaarheid; beweeglijkheid |
ryūdōsei-流動性 | liquiditeit (financieel) |
ryūdōshoku-流動食 | vloeibaar voedsel |
ryūdōtai-流動体 | vloeistof; vocht |
ryūdōteki-流動的 | vloeibaar |
ryūgū-竜宮 | het drakenpaleis op de bodem van een diepe zee (zoals in het verhaal over Urashima Tarō) |
ryūkō-流行 | mode; rage; trend; populariteit |
ryūkō-流行 | gangbaarheid; wijdverspreid zijn |
ryūryō-嚠喨 | welluidendheid |
ryūryō-流量 | stroomsnelheid; debiet |
ryūryōkei-流量計 | stroomsnelheidmeter; debietmeter |
ryūtai-流体 | vloeistof |
ryūtō-竜灯 | een lantaarn gewijd aan een heiligdom |
ryūtōdabi-竜頭蛇尾 | een veelbelovend begin dat uitloopt op een teleurstellend einde; een anticlimax |
sa-差 | verschil; onderscheid |
sabaku-佐幕 | aanhankelijkheid [trouw] aan het shogunaat |
sabayomi-鯖読み | smokkelen met cijfers (in eigen voordeel); met opzet verkeerd (op)tellen |
sābei・mētā-サーベイ・メーター | stralingsmeter; draagbare geigerteller |
sabetsuka-差別化 | differentiatie; differentiëring; onderscheid |
sabetsukasuru-差別化する | differentiëren; onderscheiden; onderscheid maken |
sabo-サボ | sabotage; staking; stiptheidsactie; langzaamaanactie |
sabotāju-サボタージュ | sabotage; staking; stiptheidsactie; langzaamaanactie |
sabuwei-サブウェイ | metro; ondergrondse (trein) |
sadaka-定か | zeker(heid); zonder twijfel |
sadon・desu-サドン・デス | (bij sportwedstrijden) verlenging bij gelijke eindstand tot er door een van beiden partijen wordt gescoord |
sae-冴え | helderheid; duidelijkheid; zuiverheid |
sae-冴え | vakkundigheid |
sagi-鷺 | witte reiger |
sagimai-鷺舞 | reigerdans (festivaldans met witte reigerkostuums) |
sagyō-作業 | werk; werkzaamheden; bezigheden; activiteit |
sagyōin-作業員 | arbeider |
sagyōjikan-作業時間 | werkuur; arbeidsuur |
sagyōken-作業犬 | werkhond (zoals: een geleidehond, politiehond, e.d.) |
sagyōsupēsu-作業スペース | werkruimte; werkterrein |
sagyōyōin-作業要員 | aantal personeel; arbeiderskrachten |
saibaihinshu-栽培品種 | cultivar; cultuurvariëteit |
saibanken-裁判権 | jurisdictie; rechtspraak; rechtsbevoegdheid; rechtsmacht |
saibāsekyuriti-サイバーセキュリティ | cyberbeveiliging; cybersecurity |
saichi-細緻 | aandacht voor detail; zorgvuldigheid; precisie |
saidobijinesu-サイドビジネス | bijbaan; nevenactiviteit |
saifon-サイフォン | sifon; hevel (buisleiding) |
saigen-際限 | eindpunt; grens; beperking; begrenzing |
saigo-最後 | de laatste; het einde |
saigo-最期 | levenseinde; iemands laatste moment (voor de dood) |
saigoni-最後に | tenslotte; tot slot; als laatste; uiteindelijk |
saihi-歳費 | jaaruitgaven (van de overheid) |
saihitsu-細筆 | verfijnd handschrift; geschreven in klein handschrift |
saihon-サイホン | sifon; hevel (buisleiding) |
saijin-祭神 | (shintō) godheid van een heiligdom |
saijōden-祭場殿 | hal [tempel; paleis] waar een ceremonie wordt gehouden |
saijōkyū-最上級 | de beste (kwaliteit, e.d.); hoogste (cijfer, rang, e.d.) |
saika-災禍 | (natuur)ramp; catastrofe; calamiteit; onheil; ongeluk |
saika-裁可 | (keizerlijke) goedkeuring; bekrachtiging; wettiging |
saika-裁可 | (onder de Meiji grondwet) officiële goedkeuring van de keizer voor wetsvoorstellen en begrotingen |
saikan-才幹 | vermogen; bekwaamheid; talent; geschiktheid |
saikensha-債権者 | schuldeiser; crediteur |
saikin-細謹 | kleine onvolkomenheid; klein gebrek |
saikōkeieisekininsha-最高経営責任者 | leidinggevende directeur, CEO (chief executive officer) |
saikōsokudo-最高速度 | maximumsnelheid |
saiku-細工 | handvaardigheid; handwerk; vakmanschap |
saiku-細工 | handigheid; listigheid; vindingrijkheid |
saikun-細君 | (term voor) de eigen vrouw |
saikuru-サイクル | (elektriciteit) trilling (per seconde); Herz |
saimitsu-細密 | gedetailleerdheid; precisie; nauwgezetheid |
sain-サイン | teken; sein |
sainan-災難 | ramp; ellende; onheil; ongeluk |
sainō-才能 | begaafdheid; aanleg; talent; gave |
sainyū-歳入 | jaarlijkse overheidsinkomsten (totale overheidsinkomsten binnen één fiscaal jaar) |
sairen-サイレン | sirene (demonisch wezen uit Griekse mythologie); verleidster |
sairyaku-才略 | intelligentie en tactiek [strategie]; vindingrijkheid |
sairyō-宰領 | het organiseren [verzorgen; begeleiden] van groepsreizen; reisleider; gids |
sairyō-裁量 | (discretionaire) beslissingsbevoegdheid |
sairyōrōdōsei-裁量労働制 | discretionair arbeidssysteem (waarin lonen worden betaald op basis van vooraf bepaalde hoeveelheid gewerkte tijd i.p.v. van de werkelijke werkuren) |
sairyū-細流 | beekje; kleine stroom; smalle rivier |
saisentan-最先端 | uiteinde; punt |
saishin-細心 | nauwkeurigheid; precisie |
saishō-最小 | het kleinste; minste; minimum |
saishō-最少 | de kleinste hoeveelheid; het kleinste aantal |
saishō-細小 | minuscuul; (zeer) klein; (haar)fijn |
saisho-細書 | geschreven in klein handschrift |
saishōkōbaisū-最小公倍数 | kleinste gemene veelvoud |
saishūsen-最終戦 | eindwedstrijd; finale |
saishutsu-歳出 | jaarlijkse overheidsuitgaven (totale overheidsuitgaven binnen één fiscaal jaar) |
saita-最多 | de grootste hoeveelheid; het grootste aantal |
saitanchō-歳旦帳 | saitan-chō, een gedichtenbundel uitgegeven ter gelegenheid van de saitan-biraki bijeenkomst |
saiteki-最適 | uiterste geschiktheid; beste oplossing [voorwaarde] |
saito-サイト | terrein; plaats; locatie; ligging |
saitoku-才徳 | wijsheid en deugdzaamheid |
saiwa-再話 | het opnieuw vertellen (van een legende, oud verhaal, e.d.); een nieuwe [eigentijdse] versie van een oud verhaal |
saiwai-幸い | geluk; vreugde; blijheid |
saiwan-才腕 | vaardigheid; bekwaamheid; talent |
saiyaku-災厄 | ramp; ellende; onheil; ongeluk |
saizuchi-才槌 | (kleine) houten hamer |
saji-些事 | een kleinigheid; iets dat onbelangrijk [onbeduidend; onbetekenend] is |
sajutsu-詐術 | zwendel; bedrog; valsheid in geschrifte |
sakan-盛ん | bloeiend [florerend; bruisend; voorspoedig; welvarend] zijn |
sakan-盛ん | wijdverbreid [populair; in trek] zijn |
sakari-盛り | bloeitijd; bloeiperiode; beste tijd |
sakeji-裂け痔 | (bloedende) aambeien |
saki-先 | punt; uiteinde; topje |
sakibosori-先細り | (geleidelijk) afnemend; aflopend; afbouwend; dalend |
sakibutori-先太り | (geleidelijk) toenemend; opbouwend; stijgend |
sakigake-先駆け | pionier; wegbereider; initiatiefnemer; voorloper; voorbode; leider |
sakimaruchizeru-先丸チゼル | een beitel met een ronde kop |
sakisorou-咲き揃う | in volle bloei staan [zijn] |
sakki-殺気 | bloeddorstigheid; moordlustigheid |
saku-咲く | bloeien; in bloei staan; tot bloei komen |
saku-朔 | de kalender voor het nieuwe jaar die de keizer in China (in vroegere tijden) aan het eind van het jaar aan vorsten gaf |
sakugen-削減 | reductie; vermindering; verkleining; afslag; verlaging |
sakugensuru-削減する | reduceren; verminderen; verkleinen; verlagen |
sakuhō-作法 | bereidingswijze; de manier om iets te maken |
sakura-さくら | een lokker (b.v. bij straatverkoop); aanjager (van biedingen op een veiling); infiltrant |
sakuragai-桜貝 | (kleine) roze zeeschelp (Nitidotellina nitidula) |
sakuragami-桜紙 | dun, zacht Japans papier; vloeipapier |
sakusō-錯綜 | ingewikkeldheid; gecompliceerdheid |
sakutei-策定 | het opstellen van een plan [strategie; beleid] |
sakuteisuru-策定する | een plan [strategie; beleid] opstellen |
sakuzatsu-錯雑 | complexiteit; ingewikkeldheid; gecompliceerdheid |
sakuzen-索然 | saaiheid; ongeïnteresseerdheid |
san-産 | bezit; eigendom |
sanaedori-早苗鳥 | kleine koekoek (Cuculus poliocephalus) |
sanchi-産地 | gebied [streek] waar een lokaal product (wijn, vruchten, kunstnijverheid, e.d.) wordt geproduceerd |
sanchūru-サンチュール | ceintuur; riem; broekriem |
sandai-参内 | bezoek aan het keizerlijk paleis |
sanden-参殿 | bezoek aan een paleis |
sandō-参堂 | bezoek aan een tempel of heiligdom |
sandō-参道 | de toegangsweg naar een tempel of heiligdom |
sandō-桟道 | een pad van houten planken (langs een steile berghelling) |
sange-山家 | (andere naam voor) de Enryaku hoofdtempel op Hieizan |
sangedatsumon-三解脱門 | (lett. poort van de drie bevrijdingen) drie manieren [meditaties] om de Verlichting te bereiken |
sangotō-珊瑚島 | koraaleiland; atol |
sangyō-三業 | 3 soorten horeca gelegenheden (restaurants, geishahuizen en bordelen) |
sangyō-讃仰 | eerbied; eerbiedigheid; verering; lofrede; lofspraak |
sangyōchōseiseisaku-産業調整政策 | industrieel aanpassingsbeleid |
sanitarī-サニタリー | sanitair; de gezondheid betreffende; hygiënisch |
sanka-参稼 | iemand met een speciale functie [vaardigheid] binnen een organisatie |
sankeisha-参詣者 | bezoeker (pelgrim, bedevaartganger, gelovige, etc.) van een tempel [heiligdom] |
sankenbunritsu-三権分立 | de scheiding der drie machten (Trias politica) in de staatsinrichting (de wetgevende, de uitvoerende, en de rechtsprekende macht) |
sankō-三后 | de drie keizerinnen (de grote keizerin-weduwe, de keizerin-weduwe en de keizerin-gemalin) |
sanko-三顧 | drie keer bezoeken (verwijst naar een Chinese legende waarin Liu Bei drie keer Zhuge Liang bezocht m hem als militaire commandant te verwelkomen) |
sankō-山行 | door de bergen gaan [reizen] |
sankuchuari-サンクチュアリ | heiligdom; heilige plaats |
sankyō-山峡 | kloof; ravijn; ((nauwe) vallei |
sanmi-酸味 | zure smaak; zuurheid |
sanmon-三門 | driedelige toegangspoort bij een tempel (m.n. een grote in het midden met twee kleine ernaast) |
sanmon-三門 | (sangedatsumon) drie manieren [meditaties] om de Verlichting te bereiken) |
sanmon-山門 | (een andere naam voor) de Hieizan Enryakuji-tempel |
sanpai-参拝 | bezoek aan een heiligdom of tempel |
sanpaikyaku-参拝客 | bezoeker van een tempel [heiligdom] |
sanpaisha-参拝者 | bezoeker van een tempel [heiligdom] |
sanpatsudattōrei -散髪脱刀令 | (Meiji) proclamatie in 1871, ter afschaffing van de klassieke haardracht van de samoerai en een verbod op het publiekelijk dragen van zwaarden |
sanpu-散布 | verspreiding; verstrooiing; besprenkeling; besproeiing |
sanpuzu-散布図 | verspreidingskaart; verstrooiingsdiagram; besprenkelingsschema |
sanran-散乱 | verspreiding; verstrooiing |
sanretsu-参列 | het bijwonen van [het deelnemen] aan een ceremonie [plechtigheid e.d.] |
sanryō-山陵 | keizerlijk mausoleum [grafmonument] |
sansai-山菜 | eetbare wilde planten (die in de bergen groeien) |
sansangogo-三三五五 | in groepen van 2 en 3; in kleine groepen |
sansasō-三叉槍 | drietand (attribuut van Poseidon) |
sansei-三省 | overpeinzing; meditatie (3 keer per dag) |
sansei-三聖 | drie heiligen van de wereld (Boeddha, Confucius en Christus; Laozi, Confucius en Boeddha, e.a.) |
sansei-参政 | (Meiji-periode) leenheer van een domein |
sansei-酸性 | zuurgraad; zurigheid; zuurgehalte |
sanshunojingi-三種の神器 | de drie heilige kostbaarheden van Japan (spiegel, zwaard en juwelen) |
sanshunojingi-三種の神器 | de drie goddelijke symbolen van de Japanse keizerlijke troon |
sansui-散水 | besproeiing [besprenkeling] met water |
sansūkentei-算数検定 | rekenvaardigheid test |
sansuru-算する | (een bepaald aantal) bereiken; tellen |
santa-サンタ | heilig; de heilige |
santa・maria-サンタ・マリア | de heilige maagd Maria |
santoku-三徳 | de drie deugden (wijsheid, moed en welwillendheid) |
santoku-三徳 | de drie deugden van Boeddha (het redden van de levende wezens, het afsnijden van wereldse verlangens, en wijsheid) |
santōseiji-三頭政治 | driemanschap; triumviraat (ten tijde van het Romeinse Rijk) |
sanzai-散在 | diffuus [verspreid] gelegen |
sanzaisuru-散在する | diffuus [verspreid; verstrooid; bezaaid] zijn |
sanze-三世 | drie generaties (vader, zoon, kleinzoon) |
sanzen-参禅 | beoefening van zen-meditatie (onder begeleiding van een zen-meester) |
sanzuru-参ずる | (bescheiden woord voor) gaan; komen; bezoeken |
san'itsu-散逸 | verspreid [en uiteindelijk zoek] raken |
saodachi-竿立ち | (van paarden, e.d.) het recht overeind staan; op de achterpoten staan; steigeren |
saotome-早乙女 | jonge vrouw [meisje] |
sappūkei-殺風景 | eentonigheid; smakeloosheid |
sarujie-猿知恵 | oppervlakkige [triviale] wijsheid [slimheid] |
sarumawashi-猿回し | een straatartiest die een aap allerlei kunstjes laat doen (vooral op Nieuwjaar) |
sasadake-笹竹 | dwergbamboe; kleine bamboesoort |
sasagani-細蟹 | spin (zo genoemd vanwege de gelijkenis met een kleine krab); spinnenweb |
sasameyuki-細雪 | lichte sneeuwval; kleine sneeuwvlokjes |
sasara-細ら | heel dun; klein; fijn; licht |
sasayaka-細やか | pover; eenvoudig; bescheiden |
sashichigaeru-刺し違える | (bij sumo, verkeerde beslissing van de scheidsrechter) de verkeerde worstelaar als winnaar aanwijzen |
sashideru-差し出る | opdringerig zijn; zijn neus ergens in steken (fig.); zich ergens mee bemoeien |
sashihikaeru-差し控える | zich matigen; terughoudend [bescheiden] zijn; zich inhouden |
sashu-詐取 | toe-eigening (van geld, goederen, e.d.) door bedrog [zwendel; fraude] |
sasou-誘う | verleiden; verlokken; meevoeren |
sasu-注す | een kleine hoeveelheid (vloeistof) inschenken; vloeistof beetje bij beetje inschenken |
satchi-察知 | gevolgtrekking; (logische) conclusie; afleiding; deductie |
satogokoro-里心 | heimwee; nostalgie |
satsukibare-五月晴れ | mooi weer in mei (tijdens het regenseizoen) |
sayō-作用 | werking; functie; actie; activiteit |
sayōnara-さようなら | tot (weer)ziens; dag; doeg; doei, gegroet; het ga je goed; tot kijk; tot; vaarwel; adieu; ajuus |
sayonara-さよなら | tot (weer)ziens; dag; doeg; doei, gegroet; het ga je goed; tot kijk; tot; vaarwel; adieu; ajuus |
sazare-細 | (in kanji combinaties) klein; smal |
sazareishi-細石 | klein steentje; kiezelsteentje |
se-瀬 | kans; gelegenheid |
sēfā・sekkusu-セーファー・セックス | veiliger vrijen |
sēfu-セーフ | veilig |
sēfutī-セーフティー | veiligheid |
sēfutī・barubu-セーフティー・バルブ | veiligheidsklep; veiligheidsventiel |
sēfutī・rokku-セーフティー・ロック | veiligheidsslot |
sēfutī・zōn-セーフティー・ゾーン | veiligheidszone |
sēfu・sekkusu-セーフ・セックス | veilig vrijen |
segurigēshon-セグリゲーション | afzondering; afscheiding; segregatie |
seiba-征馬 | reispaard; paard om op reis te gaan |
seibetsu-性別 | geslachtsonderscheid |
seibi-整備 | voorbereiding; uitrusting; onderhoud; service |
seibi-盛美 | uitzonderlijke schoonheid |
seibisuru-整備する | voorbereiden; klaar maken; uitrusten; voorzien van; onderhouden |
seibo-歳暮 | kerstcadeau; kerstpakket; eindejaarscadeau |
seibutsutayōsei-生物多様性 | biodiversiteit |
seibyō-聖廟 | heilig mausoleum (in China met Confucius, in Japan met Sugawara no Michizane) |
seichi-生地 | een veilige plek |
seichi-聖地 | heilige plaats; heilige grond |
seichi-聖地 | (Christendom) het Heilige Land; Palestina; Jerusalem; het Vaticaan |
seichijunrei-聖地巡礼 | bedevaart naar een heilige plaats [het heilige Land] |
seichō-成長 | (van levende wezens) groei; ontwikkeling |
seichō-成長 | groei; toename; vergroting; vermeerdering |
seichō-整調 | zwemslag; slag met een roeispaan; slagroeier |
seichō-生長 | groei |
seichōki-成長期 | groeiperiode van kinderen |
seichōritsu-成長率 | groeipercentage |
seichōsangyō-成長産業 | industrietak in een groeisector; expansieve bedrijfstak |
seichōsuru-成長する | groeien; ontwikkelen; toenemen |
seidaku-清濁 | goed en kwaad; zuiverheid en onzuiverheid; rein en onrein zijn; tolerant zijn |
seidan-聖断 | keizerlijk besluit |
seidenki-静電気 | statische elektriciteit |
seido-精度 | precisie; nauwkeurigheid; accuratesse |
seidō-聖堂 | tempel; kerk; heiligdom; schrijn |
seidōitsuseishōgai-性同一性障害 | genderidentiteitsstoornis; genderdysforie |
seiei-清栄 | (uw) gezondheid en welvaart [voorspoed] |
seifuan-政府案 | beleidsnota |
seiga-清雅 | sierlijkheid; elegantie |
seigan-請願 | petitie; verzoekschrift (m.n. bij een overheidsinstantie) |
seigensokudo-制限速度 | snelheidslimiet |
seigi-正義 | gerechtigheid; rechtvaardigheid |
seigi-正義 | onkreukbaarheid; rechtschapenheid; deugdzaamheid |
seigōsei-整合性 | samenhang; gebondenheid; consistentie |
seihei-精兵 | elite-eenheid; elitekorps; elitetroepen |
seihyō-製氷 | ijsbereiding; ijsproductie |
seii-誠意 | oprechtheid; eerlijkheid; goede trouw |
seiiki-声域 | stembereik |
seiiki-聖域 | heiligdom |
seiiki-聖域 | gewijde grond; heilige plek [plaats] |
seiiku-成育 | levensontwikkeling; groei [ontwikkeling] (vanaf de geboorte) |
seiitaishōgun-征夷大将軍 | generaal die in de Heian-periode naar het noordelijke territorium uitgezonden werd om tegen niet-Japanse volken te strijden |
seija-聖者 | een heilige |
seijin-聖人 | sint; heilige |
seijitsu-聖日 | heilige dag (Christelijke feestdag) |
seijitsu-誠実 | oprechtheid; eerlijkheid; te goeder trouw |
seijō-聖上 | keizer |
seika-声価 | reputatie; faam; bekendheid; populariteit |
seika-聖火 | heilige vlam [fakkel]; heilig vuur |
seikaku-性格 | (iem.'s) karakter; aard; persoonlijkheid |
seikaku-正確 | juistheid; correctheid; precisie |
seikan-精悍 | mannelijkheid; viriliteit; stoerheid; potentie |
seikatsusuru-生活する | leven; een leven leiden |
seiki-生気 | levenskracht; vitaliteit |
seikō-性向 | neiging; gezindheid; tendens; karakter |
seikōudoku-晴耕雨読 | op het land werken als de zon schijnt en thuis een boek lezen als het regent (verwijst naar het stille [geïsoleerde] leven op het platteland) |
seikyō-聖教 | de heilige leer; Confucianisme; Boeddhisme |
seikyū-請求 | eis; claim; vordering; aanmaning; aanvraag |
seikyūsuru-請求する | eisen; verzoeken; vorderen; aanmanen |
seimeisen-生命線 | scheidslijn tussen leven en dood; zaak van leven of dood |
seimitsu-精密 | precisie; nauwkeurigheid; nauwgezetheid; accuratesse; gedetailleerdheid |
seimoku-井目 | (bij het go-spel, als er een groot verschil in vaardigheid is) het vooraf plaatsen van 9 stenen op het bord door de slechtste speler |
seimu-政務 | overheidsaangelegenheid; regeringszaken |
seinen-成年 | (wettelijke) meerderjarigheid |
seinō-性能 | efficiëntie; bekwaamheid; capaciteit; prestatie |
seiren-清廉 | eerlijkheid; integriteit; onkreukbaarheid |
seirenkeppaku-清廉潔白 | absolute eerlijkheid; onberispelijke integriteit |
seiretsujōsha-整列乗車 | op een ordelijke manier in een rij gaan staan, voor het instappen in een trein |
seirō-晴朗 | helderheid; kalmte |
seiryoku-精力 | energie; kracht; vitaliteit; potentie |
seiryokuzetsurin-精力絶倫 | tomeloze [oneindig veel] energie |
seiryōzai-清涼剤 | verfrissing; verfrissend medicijn; tonic; koelmiddel; koelvloeistof |
seiryūtō-青竜刀 | Chinees slagzwaard [kromzwaard] (met op het uiteinde van het handvat een blauwe draak als versiering) |
seisa-性差 | geslachtsonderscheid; verschil in sekse (tussen man en vrouw) |
seisai-精彩 | levendigheid; vrolijkheid |
seisai-精細 | gedetailleerdheid; precisie |
seisaku-政策 | beleid; politieke maatregelen |
seisakukatsudōhi -政策活動費 | onkostenvergoeding voor beleidsactiviteiten (aan fractieleden door hun eigen partij) |
seisan-聖餐 | heilige communie; het Laatste Avondmaal; Eucharistie |
seisanki-精算機 | automaat waarmee je het te weinig of teveel betaalde bedrag van je treinkaartje kunt verrekenen |
seisanreberu-生産レベル | procutieniveau; productiepeil |
seisanryoku-生産力 | productiviteit; productiecapaciteit |
seisansei-生産性 | productiviteit; productiecapaciteit |
seisanshabeika-生産者米価 | de prijs die de overheid aan de boeren betaalt voor hun rijst (in het kader van de wet op de voedselcontrole) |
seisantekirōdō-生産的労働 | productieve arbeid |
seisatsu-制札 | een informatiebord met verordeningen en voorschriften (bij tempels en heiligdommen) |
seisei-生生 | krachtige [levendige] groei [ontwikkeling] |
seiseki-聖跡 | heilige plaatsen [overblijfselen] |
seisen-聖戦 | heilige oorlog; kruistocht |
seishi-静止 | stilstand; stagnatie; bewegingloosheid |
seishibosatsu-勢至菩薩 | Mahāsthāmaprāpta, bodhisattva (die symbool staat voor de kracht van wijsheid en sterkte) |
seishiki-正式 | vormelijkheid; correctheid |
seishineiseigaku-精神衛生学 | geestelijke gezondheidsleer |
seishin'eisei-精神衛生 | geestelijke [psychische] gezondheid |
seishō-斉唱 | in koor; gelijktijdigheid |
seisō-成層 | stratificatie; laagvorming; gelaagdheid |
seisō-清掃 | reiniging; schoonmaak |
seiso-精粗 | fijnheid of ruwheid; gedetailleerdheid of grofheid |
seisoku-正則 | regelmatigheid; correct [juist; regulier; gebruikelijk; normaal] zijn |
seisui-聖水 | wijwater; doopwater; heilig water |
seitai-成体 | organisme dat voldoende volgroeid is om zich voort te planten |
seitai-政体 | bestuursvorm; overheidssysteem; staatsbestel |
seitai-聖体 | de persoon van de keizer, de keizer in persoon |
seitō-正統 | legitimiteit; wettigheid; orthodoxie |
seitoku-生得 | aangeboren kwaliteit [gave; talent]; aard; karakter |
seitsū-精通 | het goed bekend [geïnformeerd] zijn; diepgaande kennis hebben (van) |
seiun-青雲 | eruditie; geleerdheid; hoge status |
seiyū-清遊 | plezierreisje; excursie; trip |
seizōbutsusekinin-製造物責任 | productaansprakelijkheid |
seizōbutsusekininhō-製造物責任法 | productaansprakelijkheidswet (aansprakelijkheid van fabrikanten voor schade veroorzaakt door een product met gebreken) |
seizonnōryoku-生存能力 | levensvatbaarheid |
seizōreberu-製造レベル | productieniveau; productiepeil |
seji-世辞 | vleierij; compliment |
sejin-世塵 | alledaagse [gewone; wereldse] zaken [dingen; karweitjes] |
sekaichitekishoyūkenkikan-世界知的所有権機関 | Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (World Intellectual Property Organization (WIPO)) |
sekaihokenkikan-世界保健機関 | WHO, Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization) |
sekenshi-世間師 | wereldwijsheid |
seki-席 | plaats [plek] waar een ontmoeting [gebeurtenis; gelegenheid] zal plaatsvinden; kamer; zaal |
sekiban-石盤 | leisteen (tegel) |
sekibetsu-惜別 | het verdriet [leedwezen] bij het afscheid nemen; met tegenzin afscheid nemen |
sekigaku-碩学 | een erudiet persoon; iemand met uitgebreide kennis; een groot geleerde |
sekihai-惜敗 | een nipte nederlaag; het met een kleine marge verliezen |
sekijō-席上 | aanwezigheid; bijwoning (van een vergadering, bijeenkomst, e.d.) |
sekinin-責任 | verantwoordelijkheid; taak; verplichting |
sekininhoken-責任保険 | W.A. verzekering; aansprakelijkheidsverzekering |
sekininkan-責任感 | verantwoordelijkheidsgevoel |
sekininnogare-責任逃れ | het vermijden [ontduiken] van verantwoordelijkheid |
sekininsha-責任者 | de verantwoordelijke (degene die de verantwoordelijkheid draagt); leidinggevende; supervisor |
sekinintsuiseki-責任追跡 | aansprakelijkheid |
sekirara-赤裸裸 | naaktheid |
sekiryō-寂寥 | eenzaamheid; verlatenheid |
sekisairyō-積載量 | laadcapaciteit |
sekisei-赤誠 | oprechtheid |
sekishin-赤心 | oprechtheid; openhartigheid; toewijding |
sekkaku-折角 | met (grote) moeite; speciaal; vooral; uitdrukkelijk |
sekkei-雪渓 | sneeuwvallei; besneeuwde vallei; vallei waar zelfs in de zomer sneeuw ligt |
sekken-節倹 | kostenbesparing; zuinigheid |
sekki-石器 | stenen werktuig (oudheid) |
sekkō-拙攻 | slecht opgezette [voorbereidde] aanval; zwak offensief (bij sportwedstrijden) |
sekuhara-セクハラ | ongewenste intimiteiten; seksuele intimidatie |
sekushuaru・harasumento-セクシュアル・ハラスメント | ongewenste intimiteiten; seksuele intimidatie |
sekyuritī-セキュリティー | veiligheid; beveiliging |
sekyuritī・porisu-セキュリティー・ポリス | veiligheidspolitie; staatsveiligheidsdienst |
semakimon-狭き門 | (Mat. 7: 13-14) nauwe poort (tot de religieuze waarheid) |
semakimon-狭き門 | (fig.) hoge drempel; hindernis; obstakel (voor het te bereiken doel) |
seme-責め | verantwoordelijkheid; plicht; aansprakelijkheid |
seminarī-セミナリー | seminarie; theologische hogeschool; priesteropleiding |
sen-泉 | bron; fontein |
senakaawase-背中合わせ | onenigheid; ruzie |
sencha-煎茶 | groene thee van de middelste kwaliteit (gyokuro is de hoogste, en bancha de minste) |
senchōshitsu-船長室 | kajuit [scheepshut] (m.n. voor de kapitein) |
sendeki-洗滌 | schoonmaak; reiniging; het wassen |
sendekisuru-洗滌する | schoonmaken; reinigen; wassen |
senden-宣伝 | publiciteit; reclame; advertentie; propaganda |
sendō-船頭 | stuurman; kapitein; schipper; veerman |
sengū-遷宮 | installatie of verplaatsing van een heilig beeld [voorwerp] in een (nieuwe of verbouwde) tempel |
senjin-先人 | voorouder(s); voorloper; iemand uit de (klassieke) oudheid |
senjō-戦場 | strijdperk; slagveld; strijdtoneel; oorlogsgebied; oorlogsterrein; front |
senjō-洗浄 | schoonmaak; reiniging |
senjō-線上 | op de lijn [grens; scheidslijn] |
senjōsuru-洗浄する | schoonmaken; reinigen; wassen |
senjutsu-仙術 | bovenaardse krachten [geheim van onsterfelijkheid] van een bergkluizenaar [heremiet] |
senka-戦果 | opbrengsten [resultaat] van de oorlog; wapenfeiten |
senka-船架 | scheepshelling; dok; lier om kleine boten op het land te trekken |
senkan-専管 | exclusieve bevoegdheid [controle]; alleenrecht |
senkin-千金 | een grote hoeveelheid geld; een fortuin |
senkō-専攻 | specialiteit; specialisatie; vakgebied |
senkō-専行 | eigengereidheid; het handelen op eigen gezag [naar eigen goeddunken]; het willekeurig handelen |
senkō-戦功 | wapenfeit; heldendaad; heldhaftige oorlogsdaad |
senkotsu-仙骨 | heiligbeen; sacrum |
senkusha-先駆者 | pionier; baanbreker; wegbereider |
senmanmuryō-千万無量 | ontelbaarheid; onmetelijkheid; onpeilbaarheid |
senmei-鮮明 | duidelijkheid; helderheid; scherpte |
senmyōtai-宣命体 | schriftsysteem uit de Nara- (710–794) en vroege Heian-periode (794–1192) (met kleinere karakters voor grammaticale elementen dan voor lexicale) |
sennyū-潜入 | insluiping; infiltratie; het heimelijk binnengaan |
senpenbanka-千変万化 | voortdurend veranderend; eindeloze verscheidenheid |
senpū-旋風 | wervelwind; (kleine) cycloon |
sensabanbetsu-千差万別 | enorme verscheidenheid; groot assortiment |
sensai-繊細 | slankheid; tengerheid; fijngevoeligheid; delicaatheid |
sensha-洗車 | het wassen van autos, treinstellen, etc. |
senshibankō-千思万考 | overdenking; overpeinzing; overweging |
senshibiritī-センシビリティー | gevoeligheid; sensibiliteit |
senshin-専心 | onverdeelde aandacht; concentratie; aandachtigheid |
senshitibu・aitemu-センシティブ・アイテム | een gevoelig voorwerp (dat bij diefstal, verlies of zoekraken gevaarlijk kan zijn voor de openbare veiligheid) |
senshō-僭称 | het zich een titel aanmeten; (onterecht) een troon opeisen; zich iets toe-eigenen |
sensōnetsu-戦争熱 | oorlogszuchtigheid |
sentan-先端 | punt; top; (puntig) uiteinde |
sentā・pōru-センター・ポール | elektriciteitspaal tussen twee spoorwegen |
sentei-剪定 | snoei |
senteisuru-剪定する | snoeien |
sento-セント | heilige (Eng.: Saint) |
sentō-銭湯 | openbare badgelegenheid; badhuis |
sento・mārchintō-セント・マーチン島 | Sint Maarten (eiland van de Kleine Antillen in de Caraïbische Zee) |
sento・pōru-セント・ポール | de heilige Paulus, de apostel |
senzai-千載 | duizend jaar; millennium; vele jaren; een eeuwigheid |
senzogaeri-先祖返り | atavisme; erfelijke terugslag (genetische eigenschappen die generaties overslaan en dan weer terugkomen) |
senzoku-専属 | exclusiviteit; exclusief behorend bij |
sen'un-戦雲 | onheilspellende [donkere] wolken als teken van de naderende oorlog |
sen'yō-専用 | alleen te gebruiken voor specifieke doeleinden |
separētā-セパレーター | iemand [iets] dat scheidt; afscheider; afscheidingstoestel; centrifugaal machine |
seppaku-雪白 | onschuldigheid; puurheid; integriteit |
seppitsu-拙筆 | (in bescheidenheid over) het eigen handschrift |
seremonī-セレモニー | ceremonie; ritueel; plechtigheid |
seriichi-競り市 | veilingmarkt |
seriumu-セリウム | Cerium (een scheikundig element met symbool Ce en atoomnummer 58). |
seriuri-競り売り | veiling |
seronchōsa-世論調査 | opiniepeiling |
sēru-セール | zeil (van een schip); zeilen |
serufukea-セルフケア | zelfzorg; voor je eigen gezondheid [geluk] zorgen |
seseru-挵る | een kleine beweging telkens maar blijven herhalen (b.v. met een potlood tegen een tafel tikken) |
sesesshon-セセッション | afscheiding; secessie |
seshū-世襲 | afstamming; afkomst; erfelijkheid |
sessha-摂社 | aan een hoofdtempel verbonden (kleinere) tempel |
sesshoku-節食 | matigheid; het weinig eten |
sesshokusuru-節食する | matig [weinig] eten |
sessō-節操 | bestendigheid; standvastigheid; trouw; integriteit |
setsu-設 | (in kanji combinaties) installeren; voorbereiden; inrichten; vestigen |
setsuaku-拙悪 | inferioriteit lage [slechte] kwaliteit; slechte situatie [smaak] |
setsubi-設備 | uitrusting; voorzieningen; fasciliteiten; materieel |
setsuden-節電 | electriciteitsbesparing |
setsudo-節度 | gematigdheid; matiging; standaard; norm; regel(s) |
setsugetsuka-雪月花 | de maan, sneeuw, en bloemen (de schoonheid van alle seizoenen) |
setsumeisekinin-説明責任 | aansprakelijkheid; verantwoordelijkheid |
setsumō-雪盲 | sneeuwblindheid |
setsuri-摂理 | voorzienigheid |
setsurin-節臨 | het overschrijven van een passage [versregel] van een originele (klassieke) tekst (voor het verkrijgen van kalligrafische schrijfvaardigheid) |
setsuyaku-節約 | bezuiniging; zuinigheid; besparing |
setsuzei-節税 | (je eigen) belastingvermindering; belastingontwijking |
sewamono-世話物 | eigentijdse stukken (Edo-periode) in Japanse traditioneel theater (zoals in kabuki, joruri en bunraku) |
sewayaki-世話焼き | zorgzaam persoon; bemoeial |
seyo-施与 | liefdadigheid; het geven van een aalmoes; dispensatie; genade |
sha-捨 | (boeddh.) spirituele kalmte [rust], zonder te worden beïnvloed door lijden of vreugde |
sha-車 | (afk. voor) auto, trein e.d. |
shaden-社殿 | hoofdgebouw van een shinto heiligdom |
shagi-謝儀 | dankbetuiging; dankoffer; geschenk uit dankbaarheid |
shagōhyō-社号標 | pilaar [aanduiding] met de naam van een shinto heiligdom |
shahō-社宝 | kunstbezit van een (shintō) heiligom |
shaji-社寺 | shintō heiligdom [schrijn] en boeddhistische tempel |
shajō-射場 | oefenterrein voor het boogschieten |
shajō-射場 | schietterrein; schietplaats (voor vuurwapens) |
shakaihoshō-社会保障 | sociale zekerheid |
shakaihoshōhō-社会保障法 | socialezekerheidswet; sociale verzekeringswet |
shakaihoshōkyōtei-社会保障協定 | Sociale Zekerheidsverdrag; overeenkomst Sociale Zekerheid |
shakaihoshōseido-社会保障制度 | stelsel van sociale zekerheid |
shakaikyōiku-社会教育 | sociaal [maatschappelijk] onderwijs; educatieve activiteiten buiten de school (b.v. in musea, bibliotheken, e.d.) |
shakaisei-社会性 | saamhorigheidsgevoel; gemeenschapszin |
shakaiseigi-社会正義 | social rechtvaardigheid [gerechtigheid] |
shakōsei-社交性 | vriendelijkheid; gezelligheid |
shakōsei-社交性 | socialiteit; sociaal zijn |
shaku-勺 | oude eenheid van volume (0,018 liter) |
shaku-勺 | oude oppervlakte eenheid (ca. 0,033 meter) |
shakuhō-釈放 | vrijlating; invrijheidstelling |
shakujō-錫杖 | boeddhistische gebedszang met de staf als begeleiding |
shakujō-錫杖 | topdeel van de staf (een ring met verschillende kleine ringen eraan) |
shamei-社名 | de naam van een bedrijf [organisatie, vereniging, heiligdom, e.a.) |
shanai-車内 | in een voertuig (auto, trein, e.d.) |
sharyō-車両 | treinwagon; spoorwagon |
sharyōkensa-車両検査 | keuring van rijvoertuigen ( auto's, treinstellen, e.d.) |
shashō-車掌 | conducteur (in trams, treinen, e.d.) |
shasō-車窓 | raam van een trein [bus; auto; etc.] |
shasuru-謝する | bedanken; dankbaarheid tonen |
shasuru-謝する | weigeren; afwijzen; afzeggen |
shataku-社宅 | bedrijfswoning; huis dat eigendom is van het bedrijf waar men werkt |
shatei-射程 | reikwijdte (van kracht, macht, vermogen, e.d.) |
shatō-シャトー | kasteel; paleis; wijnhuis |
sheru-シェル | lichte roeiboot |
shiankōgai-シアン公害 | cyaanverontreiniging |
shibagaki-柴垣 | eenvoudige omheining gemaakt van geweven kreupelhout |
shibaguri-柴栗 | een Japanse kastanjeboom (met kleine, maar lekkere, vruchten) |
shibahara-芝原 | grasveld; weide |
shibaru-縛る | beperken; aan banden leggen; (vrijheid) inperken; in toom houden |
shibia-シビア | streng; moeilijk; zwaar |
shibire-痺れ | verlamming; verstijving; gevoelloosheid |
shibō-子房 | ovarium; eierstok |
shibo-思慕 | een diep verlangen (naar); sterke verbondenheid (met) |
shibo-私募 | verkoop van aandelen buiten de beurs om (aan klein aantal potentiële investeerders) |
shibutoi-しぶとい | taai; vasthoudend; onverzettelijk; volhardend; koppig; eigenwijs |
shibutsu-私物 | privé eigendom; persoonlijke bezittingen |
shichfukujin-七福神 | de 7 geluksgoden uit de Japanse mythologie (Hotei, Jurōjin, Fukurokuju, Bishamonten, Benzaiten, Daikokuten, en Ebisu) |
shichifukujin-七福神 | de 7 geluksgoden (Daikokuten, Ebisu, Bishamonten, Benzaiten, Fukurokuju, Jurōjin en Hotei) |
shichigosan-七五三 | (lett. zeven-vijf-drie) een traditioneel Japans festival op 15 november, voor meisjes van drie en zeven jaar oud en jongens van vijf jaar oud |
shichō-師長 | docent [meester] en superieur [leidinggevende] |
shichō-視聴 | aandacht; oplettendheid; observatie; herkenning |
shidai-私大 | particuliere universiteit |
shidaini-次第に | geleidelijk aan; langzamerhand; beetje bij beetje; stukje voor stukje |
shiden-紫電 | gevechtsvliegtuig van de voormalige Keizerlijke Japanse Marine |
shidō-士道 | krijgseer; ridderlijkheid; gedragscode van de samoerai |
shidō-指導 | advies; raad; instructie; begeleiding |
shidō-祠堂 | een kleine constructie [klein gebouw] waar Shinto goden of Boeddha's worden geëerd |
shidō-私道 | eigen weg |
shidō-私道 | (fig.) de eigen weg [het eigen pad] (kiezen) |
shidōan-指導案 | leerbegeleidingsplan; onderwijsbegeleidingsplan |
shidōgenri-指導原理 | leidend principe [grondbeginsel]; richtlijn; leidraad |
shidōhōshin- 指導方針 | leidend principe [grondbeginsel]; richtlijn; leidraad |
shidokoro-為所 | geschikt moment [goede gelegenheid] om (iets) te doen |
shidōshuji-指導主事 | begeleider in het (school)onderwijs; docenten begeleider [adviseur] |
shidōsuru-指導する | (op)leiden; adviseren; instrueren |
shigaichi-市街地 | stadswijk; stadsdeel vol gebouwen met weinig groen |
shigaku-斯学 | dit (academisch) kennisgebied [kennisterrein; kennisdomein] |
shigaku-私学 | privéschool; privé opleiding; privé onderwijs |
shigaku-視学 | schoolinspecteur (Meiji periode) |
shigan-志願 | het iets op eigen initiatief [vrijwillig] doen; zich inschrijven; zijn diensten aanbieden; solliciteren |
shigansuru-志願する | iets op eigen initiatief [vrijwillig] doen; zich inschrijven; zijn diensten aanbieden; solliciteren |
shigekisei-刺激性 | stimulerende [prikkelende; irriterende] eigenschap |
shigo-私語 | privé [geheim] gesprek |
shigokōchoku-死後硬直 | rigor mortis; lijkstijfheid |
shigoto-仕事 | werk; baan; beroep; taak; bezigheid |
shigunaru-シグナル | signaal; sein |
shihai-支配 | leiding; bestuur; beheer; controle |
shihaisuru-支配する | leiden; besturen; beheren; controleren |
shiharainōryoku-支払い能力 | solvabiliteit; vermogen om aan betalingsverplichtingen te voldoen |
shihatsu-始発 | de eerste trein [bus] die vertrekt (van het station; de halte) |
shihonkin-資本金 | aandelenkapitaal; geïnvesteerd vermogen |
shii-思惟 | gedachte; overpeinzing; overweging |
shii-恣意 | willekeurigheid; eigenmachtigheid; eigenzinnigheid |
shii-私意 | eigen [persoonlijke] mening [gedachten] |
shii-私意 | eigenzinnigheid; egoïsme; zelfzuchtigheid |
shiisei-恣意性 | willekeur; willekeurigheid; arbitrariteit |
shiji-四時 | de vier seizoenen (lente, zomer, herfst, winter) |
shiji-師事 | bij iemand studeren; onder iemands leiding iets leren |
shiji-指事 | ideogram; een Chinees karakter dat een abstract idee symboliseert, waarbij de betekenis af valt te leiden uit de vorm |
shiji-私事 | een persoonlijke [privé] zaak; persoonlijke aangelegenheid |
shijigo-指示語 | (taalkunde) demonstratief; aanwijzend [deiktisch) (voornaam)woord |
shijin-至人 | iemand die de geheimen van Tao heeft doorgrond |
shijishi-指示詞 | (taalkunde) demonstratief; aanwijzend (deiktisch] (voornaam)woord |
shijitsu-史実 | historisch feit |
shijō-紙上 | op papier ((nog) niet in werkelijkheid) |
shijū-始終 | de hele tijd; van begin tot eind; altijd |
shika-私家 | eigen woning; particuliere woning |
shikaku-資格 | kwalificatie; vereiste |
shikan-止観 | (Tendai boeddhisme) meditatie waarbij de geest zich concentreert op een enkel object, zonder afleidende gedachten |
shiki-四季 | de vier seizoenen |
shiki-指揮 | commando; supervisie; leiding |
shikibetsu-識別 | herkenning; onderscheiding |
shikichi-敷地 | perceel; (bouw)terrein |
shikiji-識字 | geletterdheid; alfabetisme; vermogen om te lezen en schrijven |
shikijiritsu-識字率 | alfabetiseringsgraad; graad van geletterdheid |
shikikin-敷金 | waarborgsom; zekerheidsreserve |
shikinjuyō-資金需要 | kapitaalvereisten; kredietbehoefte; kredietvraag |
shikinkyūshūryoku-資金吸収力 | absorptiecapaciteit van fondsen |
shikiri-仕切り | afbakening; scheiding; scheidslijn; grens |
shikiru-仕切る | afscheiden; splitsen; verdelen |
shikisha-指揮者 | leider; commandant; directeur |
shikisha-識者 | een goed geïnformeerd [intelligent; hoogopgeleid] persoon |
shikisokuzekū-色即是空 | vorm [materie] is leegte (boeddhisme); alles is ijdelheid |
shikiten-式典 | ceremonie; formaliteit(en) |
shikkaku-失格 | ongeschiktheid; niet gekwalificeerd zijn |
shikke-湿気 | vocht; vochtigheid; condens |
shikkei-失敬 | onbeleefd; onbeleefdheid |
shikki-湿気 | vocht; vochtigheid; condens |
shikkō-失効 | ongeldigheid; verlies van effectiviteit [geldigheid]; het verlopen [vervallen] |
shikkui-漆喰 | pleister(kalk); gips |
shikō-至高 | suprematie; overmacht; superioriteit |
shikoku-四国 | Shikoku (een van de vier hoofdeilanden van Japan) |
shikotama-しこたま | veel; een grote hoeveelheid |
shīkuretto・sābisu-シークレット・サービス | de Geheime Dienst |
shima-島 | eiland |
shimadai-島台 | decoraties (van dennentakken, bamboe, etc., symboliserend het eiland van de eeuwige jeugd) bij een huwelijk of andere ceremonie |
shimaguni-島国 | eilandstaat; eilandenrijk; een land omringd door zee |
shimai-仕舞い | einde; afsluiting; voltooiing |
shimakage-島陰 | de luwte [beschutting] van een een eiland |
shimamori-島守 | bewaker van een eiland |
shimanagashi-島流し | (historisch) verbanning naar een afgelegen eiland of een plaats ver weg |
shimau-仕舞う | stoppen (met); beëindigen; tot een einde brengen |
shimau-仕舞う | (arch.) het afbetalen van rekeningen aan het eind van het jaar |
shimau-仕舞う | (arch.) een zaak beëindigen door je tegenstander te vermoorden |
shimayama-島山 | berg op een eiland; eiland dat voor het grootste deel wordt gevormd door een berg |
shimayama-島山 | eiland in de vorm van een berg in een tuinvijver |
shimekazari-注連飾り | nieuwjaarsdecoraties (met touwen) rond heiligdommen en poorten |
shimenawa-注連縄 | gevlochten touw dat gebruikt wordt om een heilige plek af te bakenen of een plek te beschermen tegen kwade invloeden |
shimeru-閉める | dichtdoen; dicht maken; sluiten; beëindigen |
shimogare-霜枯れ | (af. voor) het gure [kale] winterseizoen |
shimogaredoki-霜枯れ時 | het gure [kale] winterseizoen |
shimogaredoki-霜枯れ時 | een slappe tijd voor zakendoen (aan het eind van het jaar) |
shimoichidankatsuyō-下一段活用 | vervoeging [verbuiging] van ichidan werkwoorden eindigend op: -eru |
shina-品 | kwaliteit; waarde |
shinagara-品柄 | kwaliteit (van een product) |
shinajina-品品 | allerlei dingen [artikelen; goederen] |
shinajina-品品 | een verscheidenheid; allerlei soorten |
shinbashira-心柱 | (Tenrikyō shintō) hoofdpriester; leider |
shinbi-審美 | gevoel voor schoonheid; esthetisch gevoel voor het onderscheiden van schoonheid |
shinbigan-審美眼 | oog voor schoonheid; schoonheidsgevoel |
shinboku-神木 | heilige boom; boom op het terrein van een heiligdom |
shinboku-親睦 | vriendelijkheid voor elkaar; wederzijdse vriendschap |
shinbutsubunri-神仏分離 | (1868) de scheiding van Shinto en Boeddhisme (van shinto goden en boeddha's, van boeddhistische tempels en shinto heiligdommen) |
shinbutsushūgō-神仏習合 | (theoretische) samenvloeiing van shinto en boeddhisme |
shincha-新茶 | nieuwe, vers geplukte thee; eerste thee van het seizoen |
shinchō-伸張 | uitbreiding (van macht, invloed; handel, etc.); uittrekking; verlenging |
shinchō-慎重 | voorzichtigheid; behoedzaamheid |
shindansho-診断書 | gezondheidsverklaring; doktersverklaring; medische verklaring |
shinden-寝殿 | woonhuis (van een paleis); slaapvertrek (van de keizer) |
shingaku-神学 | (studie) theologie; godgeleerdheid |
shingan-真贋 | echtheid of onechtheid; waarheid of onwaarheid; authenticiteit of valsheid; origineel of imitatie |
shingō-信号 | verkeerslicht; stoplicht; sein |
shingōtō-信号塔 | zendmast; seintoren |
shinibana-死に花 | postume eer; eer [erkenning] op het einde van het leven |
shinigami-死に神 | de (personificatie van de) dood; Magere Hein; de man met de zeis |
shinimonogurui-死に物狂い | wanhopige vastberadenheid; met de moed der wanhoop; een strijd op leven en dood |
shinjin-神人 | (in Okinawa) een meisje die in een Shintō-heiligdom werkt |
shinjitsu-信実 | eerlijkheid; oprechtheid; (te) goeder trouw |
shinjitsu-真実 | waarheid; werkelijkheid |
shinka-神火 | heilige vlammen; heilig vuur |
shinkai-深海 | diepzee; peilloze (zee)diepte |
shinkaku-神格 | goddelijke status; goddelijkheid; godheid |
shinkansen-新幹線 | hoge snelheidstrein (TGV; Eng.: bullet train) |
shinkei-神経 | gevoeligheid |
shinkeishitsu-神経質 | zenuwachtigheid; nervositeit |
shinkeishitsu-神経質 | kieskeurigheid; pietluttigheid |
shinken-神剣 | het goddelijke zwaard (een van de 3 heilige kostbaarheden van Japan (spiegel, zwaard en juwelen) |
shinki-心気 | mentaliteit; stemming; sentiment; gevoel |
shinki-新奇 | originaliteit; nieuwigheid |
shinki-新規 | nieuwheid; versheid |
shinkinkan-親近感 | genegenheid; affiniteit; sympathie |
shinko-新子 | (Edo periode) jonge geisha |
shinkō-新興 | nieuwe ontwikkeling; het opnieuw opbloeien [opkomen; herrijzen] |
shinkonryokō-新婚旅行 | huwelijksreis |
shinkōsei-進行性 | (van ziekte) progressiviteit; voortwoekering |
shinkū-真空 | vacuüm; luchtledigheid; leegte |
shinkyō-心境 | gemoedstoestand; mentaliteit |
shinme-神馬 | heilig paard (in een shinto schrijn) |
shinnō-親王 | keizerlijke prins; zoon van een keizer |
shinnyū-侵入 | betreding zonder toestemming (van prive terrein, of verboden terrein); wederrechtelijke betreding |
shinobiai-忍び会い | geheime ontmoeting; rendez-vous |
shinodake-篠竹 | kleine bamboesoort (met smalle bladeren) |
shinpageki-新派劇 | seinpa drama (nieuwe stroming in theater) |
shinpai-心配 | bezorgdheid; ongerustheid; vrees |
shinpan-審判 | scheidsrechter |
shinpan'in-審判員 | rechter; scheidsrechter |
shinpen-身辺 | in je nabijheid; in je naaste omgeving |
shinpi-神秘 | mysterie; raadsel; geheim |
shinpin-神品 | meesterwerk; kalligrafie [schilderij] van de hoogste kwaliteit |
shinpiteki-神秘的 | mysterieus; geheimzinnig |
shinpitsu-宸筆 | handtekening van de keizer; het eigen handschrift van de keizer; keizerlijke handtekening; keizerlijke brief [keizerlijk schrijven] |
shinpo-進歩 | voortgang; vooruitgang; voortschrijding; groei |
shinposhugi-進歩主義 | progressiviteit |
shinpuku-臣服 | leenmanschap; ondergeschiktheid; onderworpenheid; vazal zijn |
shinpuku-震幅 | seismische amplitude; slingerwijdte |
shinpyōsei-信憑性 | geloofwaardigheid; betrouwbaarheid |
shinratsu-辛辣 | hardheid; scherpte; bitterheid; wreedheid |
shinri-心理 | geestestoestand; geestesgesteldheid |
shinri-真理 | waarheid |
shinsei-真性 | de ware aard; echtheid; zuiverheid; reinheid |
shinsei-真正 | echtheid; authenticiteit |
shinsei-神性 | goddelijkheid; godheid; goddelijke aard |
shinsei-神聖 | heiligheid |
shinsei-親政 | persoonlijke regering [heerschappij; bestuur] van een keizer of koning |
shinsetsu-親切 | vriendelijkheid |
shinsetsushin-親切心 | goedheid; vriendelijkheid |
shinsha-深謝 | diepe dankbaarheid; hartelijk dank |
shinshi-進士 | (Oud China) iemand die is geslaagd voor een examen om in overheidsdienst te treden |
shinshi-進士 | (Nara-Heian periode in Japan) iemand die na een overheidsexamen in het Ministerie van Riten en Ceremoniën wordt toegelaten |
shinshin-真心 | oprechtheid; eerlijkheid |
shinshinsōshitsu-心神喪失 | ontoerekeningsvatbaarheid |
shinshuku-伸縮 | expansie en contractie; inkrimping en uitzetting; elasticiteit; flexibiliteit |
shinshutsu-侵出 | binnendringen (in een ander land of invloedssfeer); grensoverschreiding |
shinshutsu-浸出 | doorsijpeling; afscheiding; uitscheiding; filtratie; percolatie |
shinshutsusuru-浸出する | doorsijpelen; afscheiden; uitscheiden; filtreren; percoleren |
shinsōkyūmei-真相究明 | waarheidsvinding |
shinsotsu-新卒 | een pas [recent] afgestudeerd iemand; iemand die net zijn (school, universiteit, etc.) opleiding heeft voltooid |
shintai-神体 | heilig voorwerp (dat wordt aanbeden) in een Shinto tempel |
shintaikatsudō-身体活動 | lichamelijke [fysieke] activiteit |
shintaishi-新体詩 | nieuwe stijl (Japanse) poëzie (door Westerse invloeden in de vroege Meiji-periode) |
shintei-新帝 | een nieuwe keizer |
shintō-浸透 | verspreiding |
shintō-神灯 | heilig [goddelijk] licht |
shintōsei-浸透性 | permeabiliteit; doorlaatbaarheid; doordringbaarheid |
shinto・māruten-シント・マールテン | Sint Maarten (eiland van de Kleine Antillen in de Caraïbische Zee) |
shinto・mārutentō-シント・マールテン島 | Sint Maarten (eiland van de Kleine Antillen in de Caraïbische Zee) |
shinwaryoku-親和力 | affiniteit; (chemische) aantrekkingskracht |
shinzenbi-真善美 | (3 deugden) waarheid, goedheid en schoonheid |
shinzō-新造 | nieuwheid; nieuw zijn |
shin'ei-親衛 | bewaker(s) van een vorst (keizer, koning, etc.) |
shin'uchi-真打ち | (theater) leidende speler; hoofdrolspeler |
shioke-塩気 | zout; hoeveelheid zout |
shiorashii-しおらしい | bewonderenswaardig; aardig; lief; bescheiden |
shippaisuru-失敗する | mislukken; zakken (voor een examen, etc.); tekortschieten; iets verknallen [verknoeien]; een flater slaan; een domme fout begaan |
shippo-尻尾 | uiteinde |
shiracha-白茶 | lichtbruine [beige] kleur |
shirafu-素面 | nuchterheid; nuchter [niet dronken] zijn |
shirakeru-白ける | (arch.) huichelen; veinzen onschuldig te zijn |
shiretsu-熾烈 | felheid |
shirewataru-知れ渡る | wijd verbreid [bekend] worden |
shiri-私利 | eigenbelang |
shirigaru-尻軽 | losbandigheid; onbezonnenheid |
shirigomi-尻込み | terugdeinzing; aarzeling |
shirigomisuru-尻込みする | terugdeinzen; terugschrikken; aarzelen |
shirikakushi-尻隠し | het verbergen van je eigen fouten [mislukkelingen] |
shirikon・airando-シリコン・アイランド | silicon eiland (Kyūshū) |
shirimetsuretsu-支離滅裂 | inconsistentie; onsamenhangendheid |
shirisubomari-尻窄まり | (geleidelijke) verzwakking; achteruitgang; uitdoving; vermindering |
shiritsudaigaku-私立大学 | particuliere universiteit |
shirokujira-白鯨 | de witte baleinen van de grijze walvis (worden gebruikt als knutselmateriaal) |
shiron-私論 | persoonlijke mening; eigen standpunt |
shirubā・shīto-シルバー・シート | zitplaatsen voor senioren en gehandicapten (in bus, trein, metro, etc.) |
shirushibanten-印半纏 | livrei jas |
shiryo-思慮 | overweging; behoedzaamheid; voorzichtigheid; discretie |
shiryokushōgai-視力障害 | slechtziendheid |
shisai-子細 | reden; omstandigheid |
shisaku-思索 | overpeinzing; bedenking; bezinning |
shisaku-施策 | maatregel; beleid |
shisan-四散 | verspreiding [verstrooiing] in alle richtingen |
shisanshūekiritsu-資産収益率 | rentabiliteit totaal vermogen (RTV) |
shisansuru-四散する | in alle richtingen verspreiden [verstrooien] |
shisatsu-視察 | inspectieronde; studiereis |
shisei-四聖 | de Vier Wijzen [Heiligen] (Boeddha, Christus, Confucius en Socrates) |
shisei-市井 | een plek waar mensen samenkomen (vroeger in China was dat rond de waterput); dorp; straat; plein |
shisei-市制 | lokale overheid; gemeente |
shisei-市政 | gemeentelijke overheid; lokale overheid; gemeentebestuur; stadsbestuur |
shisei-施政 | regering; beleid |
shisei-至誠 | oprechtheid; volledige toewijding |
shisei-資性 | aard; aangeboren kwaliteiten; natuurlijke talenten |
shisei-雌性 | vrouwelijkheid |
shiseihōshin-施政方針 | bestuurlijk beleid; regeringspolitiek |
shisen-支線 | zijlijn (van een spoorweg); toevoerleiding; aanvoerroute |
shisen-私選 | eigen keuze van de advocaat (i.v.m. een rechtszaak), |
shisetsu-施設 | instelling; instituut; faciliteit |
shishin-私信 | vertrouwelijke [geheime] correspondentie |
shishin-私心 | egoïsme; eigenbelang |
shishin-私心 | je eigen gedachten |
shishin-至心 | oprechtheid |
shishitsu-私室 | privékamer; privé ruimte; eigen kamer |
shishitsu-紙質 | papierkwaliteit |
shishitsu-資質 | aard; aanleg; karakter; eigenschappen |
shishitsu-資質 | vaardigheden; capaciteiten |
shishō-四生 | (boeddh.) de vier manieren van geboren worden (foetale geboorte (levendbarend); eiboorte (eierleggend), natte geboorte (uit vocht), en transformatie) |
shisho-私書 | geheime correspondentie |
shishōbō-四攝法 | (boeddh.) de 4 methoden die de bodhisattvas gebruiken om levende wezens te leiden naar de Weg van de Boeddha |
shishunki-思春期 | puberteit |
shisō-師僧 | een leidende [de leer onderwijzende] boeddhistische monnik |
shisō-志操 | beginselvastheid; integriteit; standvastigheid; het vasthouden aan je principes |
shissei-執政 | (overheids-) administratie; bestuur |
shissei-失政 | verkeerd beleid; slecht bestuur; wanbestuur; wanbeheer |
shisso-質素 | eenvoud; soberheid; matigheid; bescheidenheid |
shissoku-失速 | snelheidsverlies |
shisumasu-為済ます | voltooien; bereiken; (ergens in) slagen; succesvol afronden |
shitagokoro-下心 | geheim verlangen [motief]; verborgen intentie; bijbedoeling |
shitagoshirae-下拵え | ingrediënten klaarmaken voor het eten; voorbereidingen voor het koken; het voorkoken |
shitajunbi-下準備 | voorbereiding(en) |
shitaku-支度 | voorbereiding |
shitasaki-舌先 | mooie praatjes; welbespraaktheid |
shitashigoto-下仕事 | voorwerk; voorbereidend werk; aangenomen werk |
shitashimi-親しみ | vertrouwdheid; intimiteit; genegenheid; affectie |
shitashirabe-下調べ | vooronderzoek; voorbereiding(en) |
shitasōdan-下相談 | voorbereidende [inleidende] gesprekken |
shitatameru-認める | (zich) voorbereiden; zich klaarmaken; regelen |
shitayomi-下読み | doorlezing; oefening; voorbereiding (op lessen, etc.) |
shitchi-失地 | verloren terrein [gebied] |
shitei-視程 | zichtbaarheid |
shiteyaru-為て遣る | (iemand anders) te slim af zijn; misleiden; om de tuin leiden; foppen |
shītoberuto-シートベルト | veiligheidsgordel; veiligheidsriem; stoelriem |
shītopairu-シートパイル | metalen beschoeiing [damwand] (voor grondwerkzaamheden) |
shitsu-湿 | vochtigheid |
shitsu-質 | kwaliteit; waarde |
shitsudo-湿度 | luchtvochtigheid; vochtigheidsgraad |
shitsudokei-湿度計 | hygrometer; vochtmeter; vochtigheidsmeter |
shitsudokushō-失読症 | dyslexie; woordblindheid |
shitsugyōritsu-失業率 | werkloosheidsgraad; werkeloosheidspercentage |
shitsujitsugōken-質実剛健 | soberheid en vastberadenheid |
shitsunen-失念 | vergeetachtigheid; het vergeten |
shitsurei-失礼 | onbeleefdheid; ongemanierdheid; onhoffelijkheid |
shitsuryō-質量 | massa; hoeveelheid |
shittakaburi-知ったかぶり | het veinzen [voorwenden] (dat men alles weet of helemaal op de hoogte is) |
shitto-嫉妬 | jaloersheid; jaloezie; afgunst; naijver |
shiyōkigen-使用期限 | vervaldatum; houdbaarheidsdatum (niet voor levensmiddelen) |
shiyōryō-使用量 | gebruikte hoeveelheid |
shiyōshisan-使用資産 | geïnvesteerd vermogen |
shiyui-思惟 | (boeddh.) wijsheid verkrijgen door diepe gedachten [bedachtzaamheid] |
shiyui-思惟 | gedachte; overpeinzing; overweging |
shizen-自然 | natuurlijkheid; spontaniteit |
shizenmen'eki-自然免疫 | natuurlijke immuniteit |
shizō-私蔵 | privé collectie [bezit; eigendom] |
shīzun-シーズン | seizoen |
shīzun・ofu-シーズン・オフ | (off-season) buiten het seizoen |
shī・ai-シー・アイ | bedrijfsidentiteit; huisstijl (Corporate Identity) |
shī・esu-シー・エス | (customer satisfaction) klanttevredenheid |
shī・hairu-シー・ハイル | ski veilig (begroeting van skiërs) |
shī・pī・yū-シー・ピー・ユー | (central processing unit) centrale verwerkingseenheid (computerterm) |
shī・tī・shī-シー・ティー・シー | (centralized traffic control) centrale verkeersleiding |
shō-小 | (voorvoegsel) klein; kort; kleiner; jonger; lager |
shō-頌 | stijlvorm (soms ook in dichtvorm) in kanbun ter verheerlijking [lofprijzing] van keizers en edelen |
shoaku-諸悪 | allerlei kwaad; alle kwaad |
shōbainin-商売人 | animeermeisje; geisha |
shochō-所長 | hoofd [leider; chef, e.d.] (van een bijkantoor, onderzoeksinstelling, gevangenis, e.d.) |
shōchō-省庁 | overheidskantoren; ministeries |
shōchō-省庁 | de overheid; de autoriteiten |
shochō-署長 | hoofd [leider; chef, e.d.] (van een politiebureau, brandweer, belastingdienst, e.d.) |
shōchoku-詔勅 | (keizerlijk) decreet; (keizerlijke) verordening |
shōchūhaibōru-焼酎ハイボール | shochu highball, Japanse cocktail (oorspronkelijk shōchū met koolzuurhoudend water en citroen, tegenwoordig ook met wodka en in allerlei smaken) |
shōden-昇殿 | (met toestemming) de gebedshal van een heiligdom betreden |
shōden-正伝 | juiste [ware] overlevering; feitelijk verslag |
shōgaisupōtsu-生涯スポーツ | levenslang sporten; sport die je altijd kan doen (ongeacht leeftijd) voor de gezondheid en recreatie |
shōgakutōshika-少額投資家 | kleine investeerder |
shogen-緒言 | introductie; inleiding |
shōgun-将軍 | shogun; groot opperbevelhebber; legerleider; generaal; veldheer (met tijdelijk mandaat van de keizer) |
shogyōmujō-諸行無常 | (boeddh.) de vergankelijkheid van alles (in de schepping); alle wereldse [aardse] dingen zijn vergankelijk |
shōhikigen-消費期限 | de vervaldatum (voornamelijk van voedsel); de uiterste houdbaarheidsdatum [gebruiksdatum] |
shoin-書院 | (China) studieplaats (van literatuurwetenschappers); privé-school (voor (hogere) studiedoeleinden) |
shoin-書院 | alkoof voor schrijfactiviteiten |
shōji-小事 | kleine [onbelangrijke] dingen; trivialiteiten |
shojihin-所持品 | persoonlijke bezittingen [eigendommen] |
shōjiki-正直 | eerlijkheid; oprechtheid |
shōjin-小人 | een onbelangrijk [kleinzielig; bekrompen] persoon |
shōjinbutsu-小人物 | een onbeduidend [onbelangrijk; kleingeestig; bekrompen] persoon |
shojiryoku-書字力 | schrijfvaardigheid |
shōjiten-小辞典 | klein woordenboek; zakwoordenboek |
shōjo-少女 | (jong) meisje; jonge vrouw; maagd |
shōka-商科 | handelsopleiding |
shōka-小過 | kleine fout |
shōkafuryō-消化不良 | onbegrijpelijkheid; (fig.) moeilijk te verteren; moeilijk te begrijpen |
shōkan-小閑 | een korte (adem)pauze (tussen andere activiteiten door) |
shokan-所管 | rechtsbevoegdheid; jurisdictie |
shōkaryōku-消化力 | verteerbaarheid |
shokatsu-所轄 | rechtsbevoegdheid; jurisdictie |
shōken-小見 | kortzichtigheid; bekrompen blik [mening] |
shōki-将器 | (een persoon met) het vermogen [de capaciteiten] om generaal te kunnen zijn |
shōki-正気 | geestelijke gezondheid; gezond verstand |
shokibidō-初期微動 | (aardbeving) eerste [inleidende; aanvangs-] trillingen |
shōkibo-小規模 | (op) kleine schaal |
shōkigyō-小企業 | kleine bedrijven |
shokki-食器 | eetgerei; tafelgerei (servies en bestek) |
shokkihitosoroi- 食器一揃い | tafelgerei set (servies en bestek) |
shōkōi-商行為 | commericiele handeling [activiteit; transactie] |
shōkon-性根 | energie; kracht; vitaliteit; doorzettingsvermogen; vastberadenheid; vasthoudendheid |
shōkotsuban-小骨盤 | het kleine bekken (pelvis minor) |
shokugyōanteijo-職業安定所 | overheidsdienst voor arbeidsvoorziening [arbeidsbemiddeling] |
shokuten-食店 | (term uit de Meiji periode) eethuis; eetgelegenheid; restaurant |
shokuzen-食膳 | (gerecht op) een klein eettafeltje (of dienblad met pootjes) |
shōkyoku-小曲 | een kort [klein] liedje [muziekstukje] |
shōkyokuteki-消極的 | negatief; passief; halfslachtig; weifelend |
shōman-小満 | (één van de 24 zonnetermen van de maankalender) de 8ste term (rond 21 mei van de zonnekalender) |
shōmetsu-消滅 | verdwijning; uitsterving; vernietiging; beëindiging |
shōmikigen-賞味期限 | houdbaarheidsdatum (voor levensmiddelen); uiterste consumptiedatum |
shōmu-商務 | (commerciële) zaken; handelsaangelegenheid |
shōmyō-小名 | (Edo-periode) een feodale heer met een relatief klein grondgebied |
shōnan-小難 | kleine tegenslag [tegenvaller}; ongelukje |
shonbori-しょんぼり | moedeloosheid; neerslachtigheid |
shōnenba-正念場 | het moment van de waarheid; een keerpunt (in het leven); alles-of-niets [erop-of-eronder] situatie |
shōnetsu-焦熱 | verzengende [verschroeiende] hitte |
shōnin-上人 | hoge priester; heilige |
shōninzū-少人数 | een klein aantal mensen |
shōnō-小脳 | kleine hersenen; cerebellum |
shoppu・in・shoppu-ショップ・イン・ショップ | winkel-in-winkel; shop-in-shop (kleine zelfstandige winkels in een grotere winkel of warenhuis) |
shōraisei-将来性 | toekomstperspectief; mogelijkheid; belofte (voor de toekomst) |
shōraisuru-招来する | veroorzaken; teweeg brengen; aanleiding geven tot; leiden tot |
shōri-小利 | kleine omzet [winst; opbrengst] |
shorinōryoku-処理能力 | verwerkingscapaciteit, doorvoer [doorstroom] capaciteit |
shorō-所労 | vermoeidheid; uitputting |
shōroku-詳録 | gedetailleerd verslag; uitgebreide documentatie [informatie] |
shoron-緒論 | introductie; inleiding |
shōryaku-商略 | bedrijfsbeleid; zakelijke strategie |
shoryō-所領 | domein; (bestuurs)gebied |
shōryoku-省力 | arbeidsbesparing, besparing op mankracht |
shosa-所作 | gedrag; hoe zich te gedragen (bij een bepaalde gelegenheid) |
shōsei-小成 | klein beetje succes; kleine prestatie; bescheiden resultaat |
shōsei-小生 | (formeel, bescheiden, mannelijk taalgebruik) ik |
shōsenkyoku-小選挙区 | een klein kiesdistrict (met één zetel) |
shōsha-小社 | een klein bedrijf; kleine firma |
shōsha-小社 | ons bedrijf; wij (bescheiden wijze om tegen een ander over je eigen bedrijf te spreken) |
shōsha-小社 | klein heiligdom |
shōshi-小誌 | klein magazine [tijdschrift] |
shoshin-初心 | naïviteit; onervarenheid |
shōshitsu-消失 | (geleidelijke) verdwijning; vervaging |
shōshitsusuru-消失する | (geleidelijk) verdwijnen; vervagen; wegsterven |
shōsho-詔書 | (keizerlijk) decreet; (keizerlijke) verordening |
shōsō-正倉 | overheidsinstelling (in de oudheid) |
shosoku-初速 | de beginsnelheid; aanvangssnelheid |
shōsoku-消息 | verblijfplaats; omstandigheid; situatie; voortgang |
shosokudo-初速度 | beginsnelheid |
shōsū-少数 | minderheid; klein [gering] aantal |
shōsūha-少数派 | minderheid; minderheidsgroepering |
shōsui-小水 | een klein beetje water |
shōtai-正体 | (shinto) de geest van een god(heid) die in een voorwerp huist |
shotchū-しょっちゅう | de hele tijd; van begin tot eind; altijd |
shōtei-小弟 | (mijn) kleine [jongere] broer; broertje |
shōteki-小敵 | kleine [onbeduidende] vijand; zwakke tegenstander |
shōto-ショート | (short selling) het verkopen van effecten die men niet in eigen bezit heeft (om snel te kunnen anticiperen op koerswisselingen) |
shotō-諸島 | eilanden(groep) |
shōtoku-生得 | aangeboren kwaliteit [gave; talent]; aard; karakter |
shōtoshi-小都市 | kleine stad |
shōwa-昭和 | Showa, de regeringsperiode (1926-1989) van keizer Hirohito (1901-1989) |
shōwakusei-小惑星 | kleine planeet; asteroïde |
shōyō-商用 | voor zaken; zakelijke handelingen [activiteiten] |
shoyo-所与 | feit; gegeven |
shōyōryokō-商用旅行 | zakenreis |
shoyū-所有 | eigendom; bezit |
shoyūken-所有権 | eigendomsrecht |
shoyūsha-所有者 | bezitter; eigenaar |
shoyūsuru-所有する | bezitten; in eigendom hebben |
shozai-所在 | beroep; identiteit |
shozokuchō-所属長 | leidinggevende; supervisor |
shū-秀 | voortreffelijkheid; uitmuntendheid |
shū-醜 | lelijkheid |
shūban-終盤 | eindspel; laatste fase (van een wedstrijd, verkiezingen, e.d.) |
shūbansen-終盤戦 | eindstrijd; het einde [de laatste fase] (van een verkiezingscampagne, wedstrijd, e.d.) |
shubi-首尾 | begin en einde; van het begin tot het einde |
shubi-首尾 | omstandigheden optimaal regelen om zaken tot een goed einde te brengen |
shubihan'i-守備範囲 | (sport) gebied dat men geacht wordt te (kunnen) verdedigen; verdedigings-reikwijdte |
shubōsha-首謀者 | brein; mastermind; genie (in criminele ondernemingen [acties] |
shubōsha-首謀者 | leider (van een bende, opstand, e.d.) |
shubyō-種苗 | visseneieren en kuit |
shūchaku-執着 | gehechtheid; fixatie; obsessie |
shūchi-周知 | algemene bekendheid |
shuchō-首長 | hoofd; chef; sjeik; emir |
shūdatsu-収奪 | plundering; beroving; toe-eigening |
shūden-終電 | de laatste trein (van de dag) |
shūdensha-終電車 | de laatste trein (van de dag) |
shudō-主動 | leiderschap |
shuei-守衛 | bewaking; beveiliging; bewaker beveiliger; (bij overheidsgebouwen, universiteiten, e.d.) |
shūeki-囚役 | dwangarbeid (van gevangenen) |
shūen-終演 | einde van een show [voorstelling] |
shufu-首府 | hoofdstad (waar ook de overheid meestal zetelt) |
shūgakuryokō-修学旅行 | studiereis; schoolreis; excursie (school; studie) |
shūgakuryokōsaki-修学旅行先 | bestemming van een school [studie] reis; (studie)reisdoel |
shūgen-祝言 | viering; festiviteiten |
shugi-手技 | vaardigheid; handwerk |
shūgi-衆議 | publieke discussie; volksraadpleging; meerderheidsbesluit |
shugo-守護 | bescherming; beveiliging; verdediging; bewaking |
shugoseijin-守護聖人 | beschermheilige; patroonheilige; schutspatroon |
shugosuru-守護する | beschermen; bewaken; verdedigen; beveiligen |
shūgyō-修業 | training ter uitbreiding van kennis en vaardigheden; afronding [voltooiing] van een opleiding |
shūgyō-就業 | werk; werkgelegenheid; het aan het werk gaan |
shūgyō-終業 | einde van de werkdag; kantoor sluitingstijd |
shūgyō-終業 | het einde van een semester [schooljaar] |
shūgyōbasho-就業場所 | standplaats; werkplek; arbeidslocatie |
shuhan-主犯 | leider (m.b.t. een misdaad of misdrijf); voornaamste pleger [dader; schuldige] |
shuhan-首班 | hoofd; leider |
shūhatsu-終発 | de laatste trein [bus, etc.] van de dag |
shuhigimu-守秘義務 | geheimhoudingsplicht; vertrouwelijkheid; zwijgplicht |
shuhigimuihan-守秘義務違反 | schending van de geheimhoudingsplicht; vertrouwensbreuk |
shūhitsu-収筆 | eindpunt van een penseelstreek (bij het kalligraferen) |
shui-主位 | leidende [beste] positie; hoogste rang |
shui-首位 | eerste plek; koppositie; leidende positie |
shujinkō-主人公 | pensionhouder; herbergier; waard; werkgever; eigenaar |
shūjinrōdō-囚人労働 | gevangenisarbeid |
shuken-主権 | soevereiniteit |
shukenkoku-主権国 | soevereine staat [natie] |
shukenzaimin-主権在民 | volkssoevereiniteit |
shūketsu-終結 | einde; slot; afsluiting |
shūki-秋季 | herfstseizoen; najaar |
shūki-秋期 | de herfstperiode; het herfstseizoen |
shūki-終期 | het einde van een bepaalde periode; einddatum |
shūki-終期 | (jur.) eindtermijn (voor een rechtshandeling) |
shukketsu-出欠 | aanwezigheid en afwezigheid |
shukkin-出勤 | aanwezigheid [presentie] op het werk; het naar het werk gaan; op het werk komen; inklokken |
shukkin-出金 | het opnemen [afhalen] van geld van eigen rekening |
shukkoku-出国 | uitreis naar het buitenland; het land verlaten om naar het buitenland te gaan |
shukuba-宿場 | tussenstation; pleisterplaats; stopplaats |
shukuba-宿場 | (Edo periode) poststation; pleisterplaats |
shukubō-宿坊 | ruimte voor shinto-priesters voor religieuze reiniging [purificatie] e.d |
shukubō-宿望 | langdurige [aanhoudende] populariteit |
shukueki-宿駅 | pleisterplaats; poststation (om van paarden te wisselen) |
shukuga-祝賀 | viering; festiviteit; gelukwens |
shukuzu-縮図 | een verkleinde tekening [kopie]; miniatuur |
shūkyōka-宗教家 | religieuze persoon [figuur; leider] |
shūkyoku-終局 | einde; conclusie; afloop |
shūkyoku-終曲 | (van een concert, etc.) het slotstuk; slotdeel; eindstuk |
shūkyoku-終極 | het einde; allerlaatste; slot |
shūkyōshin-宗教心 | vroomheid; devotie |
shukyū-守旧 | conservativisme; behoudendheid |
shūmaku-終幕 | het einde van iets (van een voorstelling, show, zaak, etc.) |
shūmatsu-週末 | weekeinde; weekend |
shūmei-醜名 | slechte reputatie [naam]; beruchtheid |
shun-旬 | seizoen; hoogseizoen; het seizoen voor... |
shūnen-執念 | vastberadenheid; hardnekkingheid; volharding; doorzettingsvermogen |
shungen-峻厳 | strictheid; strengheid |
shunin-主任 | chef; hoofd; manager; baas; de leidinggevende |
shunjun-逡巡 | aarzeling; besluiteloosheid |
shunkashūtō-春夏秋冬 | de 4 seizoenen; het hele jaar (door) |
shunō-首脳 | het hoofd; de leider |
shuperioritī・konpurekkusu-シュペリオリティー・コンプレックス | superioriteitscomplex |
shuppatsusuru-出発する | vertrekken; op weg gaan; weggaan (uit); afreizen |
shuppinsuru-出品する | tentoonstellen; exposeren; uitstallen; (iets) inzenden voor een tentoonstelling [veiling] |
shura-修羅 | Asura (krijgshaftige halfgod in het Boeddhisme en in het Hindoeïsme) |
shuren-手練 | vaardigheid; bekwaamheid |
shurui-種類 | soort; type; variëteit; categorie |
shūryō-終了 | einde; afsluiting; conclusie; beëindiging; voltooiing |
shuryō-酒量 | drankhoeveelheid |
shūryōbi-終了日 | einddatum |
shuryokuginkō-主力銀行 | hoofdbank van een bedrijf (de bank met de hoogste kredietwaardigheid) |
shusa-主査 | hoofdonderzoeker; leider van een onderzoeksteam |
shuseki-主席 | de voorzitter; het hoofd; de leider |
shuseki-首席 | leider; voorzitter; hoofd |
shūsenkinenbi-終戦記念日 | herdenkingsdag voor het einde van de oorlog (in Japan op 15 aug.) |
shūshi-愁思 | droevige [verdrietige] gedachten; droefheid; bedroefdheid; verdriet |
shūshi-終始 | het einde en het begin; de hele tijd |
shūshi-終始 | van begin tot eind; voortdurend; onveranderlijk; altijd |
shūshifu-終止符 | einde |
shūshiikkan-終始一貫 | consequent [standvastig] zijn (van begin tot eind) |
shūshikei-終止形 | (taalkunde) shūshikei (in klassiek Japans, eindvorm; woordenboekvorm) |
shushin-主神 | oppergod; belangrijkste god van een heiligdom; koning der goden |
shūshinkoyō-終身雇用 | vaste aanstelling; levenslange werkgelegenheid [tewerkstelling] |
shūshoku-愁色 | bezorgde [angstige; sombere] blik; somberheid |
shūshokuguchi-就職口 | werkplek; werkgelegenheid; vacature |
shūshokunan-就職難 | moeilijk werk kunnen vinden (door een tekort aan werkgelegenheid) |
shūshokuritsu-就職率 | werkgelegenheidsgraad; werkgelegenheidspercentage |
shūsoku-終息 | beëindiging; afsluiting (m.n. van een moeilijke situatie) |
shusokudo-終速度 | eindsnelheid |
shusseki-出席 | aanwezigheid; opkomst |
shusshi-出仕 | (in de Meiji periode) een ambtenaar in proeftijd; tijdelijke boventallige ambtenaren |
shusshikin-出資金 | geldinvestering; geïnvesteerd geld |
shusshinchi-出身地 | geboorteplaats; bakermat; plaats waar men is opgegroeid |
shutaisei-主体性 | onafhankelijkheid; eigen identiteit [initiatief]; individualiteit |
shutchō-出張 | zakenreis |
shutchōchū-出張中 | op zakenreis zijn |
shutchōhi-出張費 | reiskosten |
shutchōryohi-出張旅費 | (zakelijke) reiskosten |
shutchōsuru-出張する | op zakenreis gaan; een zakenreis maken |
shūto-衆徒 | (in de Heian periode) monniken die in een grote tempels woonden (zij waren vaak ook krijgers) |
shūtoku-習得 | scholing; het verkrijgen van kennis [bekwaamheid] |
shūtokusuru-習得する | onder de knie krijgen; aanleren; kennis [bekwaamheid] verwerven |
shutsumon-出門 | vertrek; afreis |
shutsurui-出塁 | (honkbal) het eerste honk bereiken na een honkslag |
shuttatsu-出立 | vertrek; afreis; afvaart |
shuturumu・unto・dorangu-シュトゥルム・ウント・ドラング | Sturm und Drang (een stroming in de Duitse literatuur eind achttiende eeuw) |
shuwan-手腕 | talent; gave; bekwaamheid; vaardigheid |
shūyō-収用 | onteigening |
shūzen-愁然 | melancholie; verdrietigheid; treurigheid |
sō-壮 | kracht; dapperheid; moed; heldhaftigheid; iets magnifieks [groots] |
sō-壮 | de leeftijd vol kracht, energie en gezondheid; iemand van ca. 30 jaar; iemand in de bloei van zijn leven |
sō-相 | (chemie) fase (b.v. gas of vloeibaar) |
soba-岨 | steile berghelling [rotswand] |
soba-蕎麦 | boekweit noedels |
soba-蕎麦 | boekweit (plant: Fagopyrum esculentum) |
sōbetsu-送別 | vaarwel; afscheid |
sobireru-そびれる | (als achtervoegsel bij een werkwoord) een kans [gelegenheid] missen; er niet in slagen om |
soboku-素朴 | eenvoud; onnozelheid; naïviteit |
sōchō-総長 | president [rector magnificus] van een universiteit [Hogeschool] |
sōda-そうだ | (bevestiging aan het einde van een zin) dat is zo; dat klopt; blijkbaar |
sodachi-育ち | groei; ontwikkeling |
sodatsu-育つ | opgroeien; opgevoed worden |
sodatsu-育つ | groeien; uitgroeien; zich ontwikkelen (tot) |
sōden-桑田 | moerbeiboomgaard; moerbeiplantage |
sōden-送電 | elektriciteitstransmissie |
sodetsukegoromo-袖付け衣 | (arch.) een jurk met lange mouwen met extra brede uiteinden; een jurk met mouwen |
sōdō-草堂 | mijn nederig stulpje (wordt alleen gebruikt voor je eigen huis) |
soejō-添え状 | begeleidende [bijgevoegde] brief |
sofutonomikkusu-ソフトノミックス | economische beleid dat meer gericht is op informatie en de software industrie |
sofuto・tatchi-ソフト・タッチ | zachtheid; zachtaardigheid; zacht aanvoelen; zachte aanpak |
sōgan-双眼 | beide ogen |
sōgei-送迎 | het verwelkomen en uitzwaaien [afscheid nemen) (van mensen) |
sōgen-草原 | grasvlakte; weide; grasveld |
sōgi-葬儀 | begrafenis(ritueel); uitvaartplechtigheid; afscheid (van een overledene) |
sogo-齟齬 | onenigheid; discrepantie; tegenspraak |
sōgoginkō-相互銀行 | coöperatieve spaarbank, een financiële instelling die eigendom is van haar spaarders of klanten |
sōgoizon-相互依存 | onderlinge afhankelijkheid |
sōgon-荘厳 | plechtstatigheid; grootsheid |
sōgu-装具 | accessoires; (kleine) ornamenten; sieraden |
sōhaku-蒼白 | bleekheid; lijkbleek zijn |
sōhan-相反 | tegenstrijdigheid; tegenspraak; contradictie |
sōhitsu-送筆 | penseelstreek interim beginpunt en eindpunt (bij het kalligraferen) |
sōhō-ソーホー | SOHO (Eng.: small office home office) klein kantoor; thuiskantoor |
sōhō-双方 | beide partijen |
sōikufū-創意工夫 | vindingrijkheid; originaliteit |
soin-素因 | aanleg; vatbaarheid (voor ziekten) |
sōiten-相違点 | geschilpunt; punt van verschil; onderscheid |
sōji-相似 | gelijkenis; overeenkomst; gelijkvormigheid; analogie |
sōjō-奏上 | het uitbrengen van verslag aan de Keizer |
sōkaiya-総会屋 | type Japanse mafia (yakuza), dat bedrijven onder druk zet d.m.v (dreigen met) het verstoren van aandeelhoudersvergadering |
sōkei-早計 | vroegtijdigheid; voorbarigheid |
sōken-壮健 | goede gezondheid |
sōkenbutsu-総見物 | excursies [het bezoeken van bezienswaardigheden; sightseeing] |
soketto-ソケット | (elektriciteit) fitting; contactdoos |
sokkyō-即興 | geïmproviseerd zijn; improvisatie |
sokkyū-速球 | fastball (met grote snelheid geworpen bal) |
sōkō-奏効 | effectiviteit; succes |
sokō-粗肴 | een bescheiden [nederige] term voor gerechten die men een ander aanbiedt |
sokobaku-若干 | een (onbepaald) aantal; een kleine hoeveelheid; een paar; een beetje |
sōkōkai-壮行会 | een (groots) afscheidsfeest |
sōkoku-相克 | rivaliteit; wedijver; onenigheid; conflict |
sōkoku-相克 | tegenstrijdigheid |
sokonashi-底無し | bodemloos; onpeilbaar |
sokudo-速度 | snelheid; tempo |
sokuen-測鉛 | zinklood; dieplood; peillood; schietlood |
sokuishiki-即位式 | kroningsplechtigheid; inhuldigingsceremonie |
sokuō-即応 | navolging; aanpassing; volgzaamheid |
sokuryō-測量 | het (op)meten; het landmeten; het peilen (van waterdiepte). |
sokuryoku-速力 | snelheid |
sokuseki-足跡 | prestatie; bereikt resultaat |
sokuteifunō-測定不能 | onmeetbaarheid |
sokuza-即座 | het bereid zijn; het klaar [op het punt] staan |
somatsu-粗末 | slordigheid; onzorgvuldigheid |
sōmei-聡明 | wijsheid; intelligentie |
sōmō-草莽 | plek waar gras groeit; grasgrond; grasland |
sōmō-草莽 | onbegaanbaar [onherbergzaam] terrein zoals bergen en rivieren |
somosomo-抑 | eigenlijk; per slot van rekening |
sōnan-遭難 | ramp; catastrofe; calamiteit; ongeluk |
sonarematsu-磯馴れ松 | door de (zee)wind geteisterde pijnbomen; pijnbomen (aan de kust) met laaghangende takken door de zeewind |
sondai-尊大 | arrogantie; verwaandheid |
sōnen-壮年 | de bloei van het leven; de beste jaren van het leven |
songen-尊厳 | waardigheid; prestige |
sonin-訴人 | (Kamakura en Muromachi periode) de eiser (in een rechtszaak) |
sonnakonna-そんなこんな | dit en dat; allerlei [verschillende] dingen |
sonnōjōi-尊王攘夷 | (hist.) de keizer eren en de buitenlanders verdrijven |
sonohigurashi-其の日暮らし | een onzeker [sober] bestaan leiden; (financieel) de eindjes aan elkaar knopen; van dag tot dag leven; het leven nemen zoals het komt |
sonokurai-其の位 | (ongeveer) zoveel; in die mate; een dergelijke hoeveelheid |
sonotsudo-その都度 | bij elke gelegenheid; telkens weer; elke keer |
sonshoku-遜色 | minderwaardigheid; ondergeschiktheid |
sonzai-存在 | het bestaan; het leven; de aanwezigheid |
sonzai-存在 | entiteit; wezen; persoon |
sōō-相応 | doelmatigheid; overeenkomstigheid; geschiktheid |
sopurano-ソプラノ | een muziekinstrument met het hoogste toonbereik (b.v. sopraansaxofoon) |
sōpuresu・sōpu-ソープレス・ソープ | synthetisch wasmiddel; neutraal reinigingsmiddel |
sōran-総覧 | uitgebreid overzicht; compendium; bronnenboek; complete gids |
sorausobuku-空嘯く | onverschilligheid veinzen |
soreppotchi-それっぽっち | zo weinig; zo gering; zo klein; zo'n klein beetje; slechts [alleen maar] dit [dat]; onbelangrijk; onbeduidend; futiel |
soreshiki-其れしき | iets dat klein [gering; onbeduidend; onbelangrijk] is |
sōrin-叢林 | dichte bebossing; dichtbegroeid bos |
sorin-疎林 | open bos; een bos met weinig bomen |
soro-候 | gebruikt als hulpwerkwoord, voegt het beleefdheid toe van de spreker voor de toehoorder |
sorō-疎漏 | nalatigheid; onzorgvuldigheid; roekeloosheid |
soromonshotō-ソロモン諸島 | Salomonseilanden |
sorosoro-そろそろ | langzaam; zachtjes; geleidelijk |
sorubenshī-ソルベンシー | solvabiliteit |
sōryō-総量 | totale [bruto] gewicht [volume; hoeveelheid] |
sōsei-早生 | snelle groei; vroegrijpheid; prematuur |
sōsha-壮者 | een persoon in de bloei van zijn leven |
sōsha-操車 | het rangeren (van treinstellen) |
sōsharu・danpingu-ソーシャル・ダンピング | lagere productiekosten door het werken met zeer goedkope arbeidskrachten |
sōsharu・hakkingu-ソーシャル・ハッキング | sociaal hacken; het op grote schaal beïnvloeden van het gedrag en standpunten van mensen (zonder dat ze het door hebben) (Engels: social hacking) |
sōsharu・sekyuritī-ソーシャル・セキュリティー | sociale zekerheid |
sōshi-相思 | wederzijdse liefde [vriendschap; genegenheid] |
sōshiki-葬式 | begrafenis; teraardebestelling; uitvaart; begrafenisplechtigheid |
soshikirōdōsha-組織労働者 | arbeiders georganiseerd in een vakbond |
soshikitai-組織体 | organisatie; instituut; organisatorische eenheid |
soshina-粗品 | een klein cadeau [geschenk; presentje] |
sōshisōai-相思相愛 | wederzijdse liefde [vriendschap; genegenheid] |
soshōnin-訴訟人 | eiser; eisende partij; (aan)klager |
sōshu-宗主 | opperleenheer; opperheer; suzerein |
sōshu-宗主 | hoofdman; leider |
sōshuken-宗主権 | suzereiniteit (gezag van een suzerein) |
sōsō-草草 | haast; drukte; gehaastheid; agitatie |
sōsō-草草 | vereenvoudiging; snelheid; slordigheid |
sossensuihan-率先垂範 | het initiatief [de leiding] nemen om een goed voorbeeld te stellen |
sōsū-総数 | huidige hoeveelheid (voorraad) |
sōtai-相対 | relativiteit |
sōtaiseiriron-相対性理論 | relativiteitstheorie |
sotchoku-率直 | eerlijkheid; oprechtheid |
sōtei-漕艇 | roeien; roeisport |
sōtō-相当 | gelijkwaardigheid |
sōtō-相当 | behoorlijke [aanzienlijke] hoeveelheid |
sotoberi-外耗 | de verhouding tussen het verlies van de hoeveelheid graan bij vermaling en de oorspronkelijke hoeveelheid |
sotogakoi-外囲い | omheining; buitenhek |
sōtōshū-曹洞宗 | Sōtō Zen (een stroming binnen het Japanse Zen-Boeddhisme, ooit vanuit China geïntroduceerd door de monnik Dōgen) |
sotsugyōronbun-卒業論文 | eindscriptie; afstudeerscriptie |
sotsugyōshiki-卒業式 | diploma uitreiking; afstudeerceremonie |
sotto-そっと | stiekem; heimelijk |
sowa-岨 | steile berghelling [rotswand] |
soyō-素養 | basistraining; opleiding; verworven kennis [vaardigheid] |
sozō-塑像 | beeld(je) van klei, gips of plastic |
sozō-塑造 | modellering; boetseerkunst; afgietsel (een beeld (maken) van klei of brons, etc) |
sōzōryoku-創造力 | scheppingskracht; creativiteit |
sōzōsei-創造性 | creativiteit |
suberidome-滑り止め | tweede keuze school [universiteit e.d.] (als men is gezakt voor het toelatingsexamen van de eerste keuze) |
sue-末 | einde |
sue-末 | uiteinde |
suehiro-末広 | volledige [wijde] (uit)spreiding; het wijd openvouwen |
suehirogari-末広がり | volledige [wijde] (uit)spreiding; het wijd openvouwen |
sueki-須恵器 | Sue aardewerk, Japans blauwgrijs aardewerk (geproduceerd vanaf het late Kofun-tijdperk tot de Heian-periode) |
sueosoroshii-末恐ろしい | verontrustend; onheilspellend; angstig |
sugata-姿 | aanwezigheid; conditie |
sugoude-凄腕 | expertise; virtuositeit; uitstekende techniek |
sui-粋 | bedachtzaamheid; consideratie; begrip |
suibun-水分 | vocht; vochtigheid; water |
suichoku-垂直 | het loodrecht zijn; rechtstandigheid; loodrechte stand |
suidō-水道 | watervoorziening; waterleiding; stromend water (in huis) |
suidōkaisha-水道会社 | waterleidingbedrijf |
suidōkan-水道管 | waterpijp; waterleiding |
suidōsui -水道水 | kraanwater; leidingwater; tapwater |
suigyo-水魚 | water en vis(sen) (ook als symbool van iets dat moeilijk van elkaar te scheiden is) |
suihei-水平 | horizontaliteit; horizontale stand |
suiheibungyō-水平分業 | horizontale arbeidsverdeling [werkverdeling; specialisatie] |
suihi-水肥 | vloeibare mest |
suihō-水泡 | (vloeistof) schuim; belletjes; bruis |
suihō-水泡 | metafoor voor vluchtigheid [verspilling] |
suii-水位 | waterpeil; waterniveau |
suijun-水準 | waterpeil; waterpas |
suimitsu-水密 | waterdichtheid |
suiri-推理 | gevolgtrekking; deductie; afleiding; redenering |
suiryokuhatsuden-水力発電 | opwekking van elektriciteit uit waterkracht |
suishinsha-推進者 | promotor; drijvende kracht; leider |
suishitsu-水質 | waterkwaliteit; kwaliteit van het water |
suishitsuosen-水質汚染 | watervervuiling; waterverontreiniging |
suitai-推戴 | onder de leiding [het voorzitterschap] van; (iemand) laten voorzitten; iemand de leiding geven |
suitorigami-吸い取り紙 | vloeipapier |
suiyaku-水薬 | vloeibaar medicijn; geneesmiddel in drankvorm; medicinaal drankje |
suiyōeki-水様液 | waterig oogvocht (vloeistof in het oog die de ruimte tussen het hoornvlies en de lens (en rondom de lens) opvult) |
suji-筋 | logica; (logische) redenering; juistheid; gerechtigheid |
sujichigai-筋違い | onredelijkheid; een tegenargument dat geen stand houdt |
sukarā-スカラー | (Eng.: scalar) scalair; scalaire grootheid (wiskunde) |
sukaru-スカル | scull (roeiboot met twee riemen voor iedere roeier) |
sukebeikonjō-助平根性 | wellust; liederlijkheid |
sukebeikonjō-助平根性 | geilheid; hitsigheid; ontucht |
sukērabiriti-スケーラビリティ | schaalbaarheid; uitbreidbaarheid; aanpasbaarheid |
sukihōdai-好き放題 | naar believen, helemaal naar (je) eigen zin |
sukikatte-好き勝手 | naar believen, helemaal naar (je) eigen zin |
sukima-隙間 | onvoorbereidheid; onzorgvuldigheid |
sukimasangyō-隙間産業 | niche-industrie; niche-branche (van een klein gespecialiseerd segment van de handelsmarkt) |
sukinshippu-スキンシップ | intimiteit [huidcontact] tussen moeder en kind |
sukippā-スキッパー | kapitein; schipper; stuurman |
sukiru-スキル | vaardigheid; bekwaamheid |
sukiru・inbentorī・shisutemu-スキル・インベントリー・システム | inventarisering van de vaardigheden, opleidingen en ervaringen van de werknemers van een bedrijf |
sukōpā-スコーパー | beitel (Eng.: scorper) |
sukōpu-スコープ | reikwijdte; omvang; ruimte |
sukoshi-少し | een beetje; geringe hoeveelheid |
sukuea-スクエア | plein |
sukuea・sutansu-スクエア・スタンス | (bij honkbal en golf) een slaghouding met beide voeten op een lijn |
sukūnā-スクーナー | schoener (zeilschip) |
sukunai-少ない | weinig; gering; kleine hoeveelheid; schaars; onvoldoende; zelden |
sukurabu-スクラブ | scrub (gezichtsreiniging) |
sukuranburu・eggu-スクランブル・エッグ | roerei |
sukuranburu・rēsu-スクランブル・レース | een vorm van motor-cross door natuurlijk terrein |
sukūringu-スクーリング | onderwijs; opleiding; scholing |
sukurīn・sēbā-スクリーン・セーバー | (computer) screen saver; schermbeveiliging |
sukūru-スクール | school; opleiding |
sukūru・zōn-スクール・ゾーン | gebied rond een school met een snelheidsbeperking voor verkeer |
sumi-酸み | zuur(te)graad; zuurheid; mate van zuur zijn |
sumitsuki-墨付き | gezichtskleur; teint; stemming |
sumu-済む | aflopen; eindigen; voorbij zijn; voltooid zijn |
sun-駿 | het oude Suruga domein [gebied] |
sunaipukyū-スナイプ級 | snipe klasse (zeilboot) |
sunao-素直 | mildheid; zachtaardigheid; gehoorzaamheid |
sunbun-寸分 | een (klein) beetje |
sunda-済んだ | klaar; af; beëindigd; opgelost |
sungeki-寸隙 | kleine opening; spleet |
sungō-寸毫 | een heel klein beetje |
sunshaku-寸借 | een kleine lening |
sūpābaizā-スーパーバイザー | leidinggevende; toezichthouder; opzichter |
sūpākonpyūtā-スーパーコンピューター | supercomputer (computer met een buitengewoon grote bewerkingscapaciteit of rekenvermogen) |
supan-スパン | spanwijdte; reikwijdte |
supan・obu・kontorōru-スパン・オブ・コントロール | spanwijdte (een management-begrip dat aangeeft aan hoeveel ondergeschikten een manager moet leidinggeven) |
supīdo-スピード | snelheid |
supīdoappu-スピードアップ | versnelling; snelheidsverhoging; opdrijving |
supīdobōru-スピードボール | (honkbal) fastball (met snelheid geworpen bal van de pitcher) |
supīdo・gan-スピード・ガン | snelheidsmeter (bij honkbal, een machine die de werpsnelheid meet) |
supōtsumanshippu-スポーツマンシップ | sportiviteit |
suppadaka-素っ裸 | (volledige) naaktheid |
supureddo-スプレッド | verspreiding; breedte; reikwijdte |
supureddo-スプレッド | spreiding (van portefeuille, risico's, e.d.) |
supuringubōdo-スプリングボード | gelegenheid; kans; springplank (fig.) |
supurinkurā-スプリンクラー | (tuin)sproeier; sprinklerinstallatie |
supurōru-スプロール | wildgroei; onregelmatige [onordelijke] uitgroei [uitbreiding] |
surasura-すらすら | vlot; soepel; vloeiend; ononderbroken |
surēto-スレート | leisteen (steensoort) |
surēto-スレート | leisteen (tegel) |
suri-刷り | druk (kwaliteit) |
surippa-スリッパ | slipper (schoeisel) |
suruga-駿河 | het oude Suruga domein [gebied] |
surūputto-スループット | verwerkte hoeveelheid; productie; verwerkingscapaciteit |
sūryō-数量 | kwantiteit; hoeveelheid |
susaru-退る | terugtreden; terugdeinzen; terugschrikken; (zich) terugtrekken |
susugu-濯ぐ | (濯ぐ) (af)spoelen [reinigen] met water |
susuharai-煤払い | het huis schoonmaken op oudjaar (ter voorbereiding op het nieuwe jaar) |
susuharai-煤払い | verwijdering van roet van heiligdommen in december (ter voorbereiding op het nieuwe jaar) |
sutanbai-スタンバイ | paraat [bereikbaar; klaar; reserve] zijn |
sutāringu-スターリング | pond sterling (Engelse munteenheid) |
sutāringu・burokku-スターリング・ブロック | een groep landen (voornamelijk uit het Britse Gemenebest) die hun munteenheid aan het pond sterling koppelden |
sutātā-スターター | starter (persoon die het startsein geeft, bij sportwedstrijden) |
sutegana-捨て仮名 | kleine kana die naast de kanji staan (bij een kanbun tekst) |
sutegana-捨て仮名 | kleine kana gebruikt voor twee samengetrokken klanken |
suterusu-ステルス | (Eng. stealth) heimelijkheid; stiekem; in het geheim |
sutetchi-ステッチ | steek (naaien, breien, borduren) |
sutēto・amachua-ステート・アマチュア | door de overheid gesubsidieerde amateursporter |
sutoppu-ストップ | stop; beëindiging; onderbreking |
sutoretchi-ストレッチ | stretch; elasticiteit; rekmateriaal |
sutoroberī-ストロベリー | aardbei |
sutorofurusu-ストロフルス | strophulus (huidirritatie bij kleine baby's) |
sutorōku-ストローク | zwemslag; slag met een roeispaan; slagroeier |
sūtsukēsu-スーツケース | koffer; reistas |
suu-吸う | zuigen; met kleine slokjes drinken |
suwarajiundō-スワラジ運動 | Swarāj, een Indiase onafhankelijkheidsbeweging |
suwari-座り | stabiliteit |
suwaridako-座り胼胝 | eelt op de voeten door het zitten in seiza positie |
sūyō-枢要 | belang; belangrijkheid |
suzumeodori-雀踊り | musjesdans, waarbij de bewegingen van mussen door de dansers worden geïmiteerd (traditionele dans uit de 19de eeuw, wordt nog opgevoerd op festivals) |
suzumeyaki-雀焼き | een gerecht van kleine gegrilde visjes op een spies |
suzumezushi-雀鮨 | sushi gemaakt door een kleine zeebrasem open te snijden en te vullen met sushirijst (de vorm van de sushi lijkt op een mus) |
suzutake-篠竹 | kleine bamboesoort (Sasamorpha) |
taai-他愛 | altruïsme; onbaatzuchtigheid |
tabakaru-謀る | misleiden; bedriegen |
tabaneru-束ねる | leiden; beheren; controleren |
tabekata-食べ方 | bereidingswijze; manier van koken |
tabi-旅 | reis; trip |
tabibito-旅人 | reiziger; toerist |
tabidatsu-旅立つ | op reis gaan; vertrekken |
tabihōshi-旅法師 | reizende boeddhistische priester |
tabiji-旅路 | reis; tocht |
tabijitaku-旅支度 | voorbereidingen voor de reis |
tabijitaku-旅支度 | reiskleding |
tabisaki-旅先 | (reis)bestemming; reisdoel |
tabisō-旅僧 | reizende [rondtrekkende] priester |
tabisugata-旅姿 | (traditioneel Japanse) reiskleding |
tabiyatsure-旅窶れ | het verreisd [moe van het reizen] zijn |
tabun-多分 | (grote) hoeveelheid |
taburakasu-誑かす | bedriegen; oplichten; iem. verleiden (om iets te doen) |
tabyō-多病 | ziekelijkheid; zwakke [kwetsbare] gezondheid |
tachiai-立ち会い | aanwezigheid |
tachidooshi-立ち通し | het lang (moeten) staan (in trein, bus, etc.) |
tachifusagaru-立ち塞がる | het in de weg [voor iemand] gaan staan; met gespreide handen staan; iem. blokkeren [tegenhouden] |
tachiiru-立ち入る | ergens diep op ingaan; zich bemoeien (met andermans zaken) |
tachiitaru-立ち至る | bereiken; op het punt komen (dat) |
tachiki-立ち木 | een rechte [opgroeiende] boom |
tachiki-立ち木 | houtgroei |
tachikurami-立ち眩み | duizeligheid bij (op)staan; orthostatische hypotensie |
tachimochi-太刀持ち | (bij sumo) een van de twee worstelaars die een yokozuna begeleiden bij de ringceremonie |
tachiuchi-太刀打ち | twist; woordenstrijd; onenigheid |
tadareru-爛れる | pijnlijk [ontstoken; geïnfecteerd; branderig] zijn |
tadoritsuku-辿り着く | (na inspanningen of moeite) iets bereiken; iets voor elkaar krijgen; ergens toekomen |
tafunesu-タフネス | taaiheid; (ge)hardheid; sterkte; onvermoeibaarheid |
tagane-鏨 | beitel |
tagei-多芸 | veelzijdigheid |
tagen-多言 | spraakzaamheid; breedsprakerigheid; langdradigheid |
tahōmen-多方面 | veelzijdigheid; veelsoortigheid |
tai-他意 | een andere bedoeling; bijbedoeling; kwaadwillendheid |
tai-退 | (in kanji combinaties) terugtrekken; aftreden; ontslag nemen; krimpen; beëindigen |
tai-隊 | compagnie; corps; eenheid |
taiatsu-耐圧 | drukbestendigheid |
taibi-大尾 | einde; slot(stuk); ontknoping |
taibyō-大病 | een ernstige [levensbedreigende] ziekte |
taigaku-退学 | het vroegtijdig de school [universiteit] verlaten (de opleiding niet afmaken) |
taigyō-大業 | het werk de zaken] van de keizer |
taigyō-大業 | het slagen voor het eindexamen van het officiële promotie-examen in het Ritsuryo-systeem; ook de persoon die dat bereikt |
taihaku-太白 | afkorting van taihakusei; Venus (planeet) |
taihan-大半 | meerderheid; het grootste deel |
taiheiraku-太平楽 | zorgeloosheid; onbekommerdheid |
taihojutsu-逮捕術 | arrestatietechniek voor politie (om iemand die zich verzet tegen arrestatie de handboeien aan te doen) |
taikai-退会 | opzegging; terugtrekking; beëindiging (van een lidmaatschap) |
taikan-体感 | zintuiglijke waarneming; lichamelijke gevoelens; sensibiliteit |
taikanshiki-戴冠式 | kroningsplechtigheid |
taikei-体刑 | lijfstraf; dwangarbeid |
taikei-大兄 | (beleefd woord voor je eigen, oudere) broer |
taikei-隊形 | formatie; samenstelling; (militaire) eenheid |
taikibansei-大器晩成 | een laatbloeier; grote talenten groeien langzaam; wat goed is komt langzaam |
taikiosen-大気汚染 | luchtvervuiling; luchtverontreiniging |
taikō-大功 | grote verdienste; prestatie; (helden)daad; wapenfeit |
taiko-太古 | een ver verleden; de oudheid |
taikomochi-太鼓持ち | iemand die (als beroep) zorgt voor een goede sfeer tussen gasten en geisha tijdens een feest; stemmingmaker; animator |
taikomochi-太鼓持ち | vleier; slijmbal; slijmerd |
taikōsei-耐光性 | kleurvastheid; kleurechtheid (verf) |
taikōtaigō-太皇太后 | titel van grootmoeder van de keizer; keizerin-grootmoeder |
taikōtennō-大行天皇 | eretitel van een recent overleden keizer |
taikōtennō-大行天皇 | de aanduiding voor de naamperiode van een recent overleden keizer |
taikun-大君 | keizer; koning; vorst; prins |
taikutsu-退屈 | verveling; sleur; saaiheid; eentonigheid |
taikyoku-大局 | algemene [globale] situatie [omstandigheid]; algemene [globale] toestand; breder geheel; het grote beeld; het algehele overzicht |
taikyū-耐久 | weerstand; duurzaamheid; volharding |
taimei-大命 | keizerlijk [koninklijk] bevel; decreet van een vorst |
taimen-体面 | eer, reputatie; waardigheid; prestige |
taimuzu・sukuea-タイムズ・スクエア | Times Square (plein in Manhattan, New York) |
tainai-対内 | in eigen land |
tainetsu-耐熱 | hittebestendigheid |
tainin-体認 | deskundigheid op basis van ervaring; door ervaring wijs geworden |
tainōshobun-滞納処分 | beslaglegging naar aanleiding van een betalingsachterstand |
taiō-対応 | overeenstemming (met); gelijkwaardigheid |
taiō-対応 | geschiktheid; gepastheid; afstemming |
taiō-対応 | verenigbaarheid; compatibiliteit; toepasbaarheid |
taira-平ら | gelijkmatigheid; effenheid |
tairyō-大量 | grote hoeveelheid; overvloed (aan); massa |
taisaku-大作 | (in kwaliteit) een meesterwerk |
taisei-体制 | de gevestigde orde; de autoriteiten; het regime; het bewind |
taisei-大聖 | vooraanstande wijsgeer; verheven heilige (met een deugdzaam leven) |
taiseki-体積 | volume; hoeveelheid; massa; kubieke inhoud |
taisetsu-大切 | belang; belangrijkheid |
taisha-大社 | Izumo heiligdom [schrijn] (Shimane prefectuur) |
taishakutaishōhyō-貸借対照表 | (bedrijfs) balans; eindrekening |
taishin-耐震 | aardbevingsbestendigheid |
taishitsu-体質 | fysieke [lichamelijke] gesteldheid |
taishō-大正 | Taisho, regeringsperiode (1912-1925) van keizer Yoshihito (1879-1926) |
taishoku-大食 | vraatzucht; gulzigheid; grote eetlust; het veel eten; zich volproppen |
taishoku-耐食 | corrosie resistentie; roestbestendigheid |
taishosha-退所者 | gevangene die zijn tijd heeft uitgezeten en zijn vrijheid terugkrijgt [wordt vrijgelaten] |
taisō-大層 | (in) hoge mate; grote hoeveelheid |
taisō-大葬 | keizerlijke begrafenis(dienst) |
taisuisei-耐水性 | waterbestendigheid |
taitei-大帝 | de grote keizer |
taiten-大典 | (historisch) overheidsambt in het ritsuryō rechtssysteem van Japan |
taitō-対当 | equivalentie; gelijkwaardigheid; overeenkomstigheid |
taitō-対等 | gelijkheid; equivalent; gelijk niveau |
taiwanbōzu-台湾坊主 | (algemene term voor) kaalheid |
taizanhokuto-泰山北斗 | autoriteit; deskundige; beroemdheid |
taizen-泰然 | kalmte; ingetogenheid; zelfbeheersing |
taji-多事 | veelbewogenheid; veel gebeurtenissen [incidenten] |
tajirogu-たじろぐ | terugdeinzen; aarzelen; terugschrikken |
tajitaji-たじたじ | wankelend; weifelend; aarzelend; haperend; onzeker; terugdeinzend |
tajitanan-多事多難 | onrust; beroering; zware [moeilijke] tijden; problemen |
tajitatan-多事多端 | het erg druk hebben; veel werk hebben; veelbewogenheid |
tajō-多情 | wispelturigheid; wisselvalligheid; onbetrouwbaarheid |
tajūjinkaku-多重人格 | meervoudige [gespleten] persoonlijkheid |
taka-多寡 | hoeveelheid; aantal; kwantiteit |
taka-高 | hoogte; waarde; hoeveelheid |
takabisha-高飛車 | hooghartigheid; hoogmoedigheid; hoogdravendheid |
takanebike-高値引け | op een hogere prijs uitkomen [eindigen] |
takanenohana-高嶺の花 | (lett. een bloem op een hoge bergtop) iets dat buiten je bereik is; iets waar je naar verlangt maar niet kunt bereiken |
takatsuki-高坏 | een klein eettafeltje met één poot |
takayōji-高楊枝 | het uitgebreid (rustig; op het gemak) gebruiken van een tandenstoker na de maaltijd |
takegaki-竹垣 | bamboe hek [omheining; afrastering; afscheiding] |
taketonbo-竹蜻蛉 | (traditioneel Japans speelgoed) bamboe libelle, een propellor die gaat draaien door een pin snel in beide handpalmen te wrijven |
takubatsu-卓抜 | excellentie; superioriteit |
takuetsu-卓越 | excellentie; superioriteit; uitmuntendheid |
takuhatsu-托鉢 | (Zen boeddhisme) monniken gaan met hun eigen eetkom naar de eetzaal in een Zen tempel |
takumi-匠 | handvaardigheid; (vak)bekwaamheid |
takusan-沢山 | veel; een grote hoeveelheid; een groot aantal; een heleboel |
tamago-卵 | ei; eieren |
tamaishi-玉石 | kei; kiezel; kassei |
tamaru-溜まる | zich opstapelen [verzamelen]; aangroeien; oplopen; blijven liggen |
tamaya-霊屋 | een klein huisje dat op een graf wordt geplaatst |
tameiki-溜息 | een zucht (van vermoeidheid, opluchting, e.d.) |
tamerau-躊躇う | aarzelen; weifelen; besluiteloos zijn; twijfelen |
tāminaru-ターミナル | (bus, trein, etc.) eindpunt; eindstation |
tāminaru-ターミナル | (computer) eindstation |
tāminaru・depāto-ターミナル・デパート | warenhuis in of bij een eindstation |
tamokuteki-多目的 | multipurpose; voor meerdere doeleinden geschikt; multifunctioneel |
tan-反 | oppervlakte eenheid: 1 tan = (300 tsubo =) ca. 991 vierkante meter) |
tanbi-耽美 | voorliefde [gevoeligheid] voor kunst en schoonheid |
tanda-単打 | (honkbal) (korte) honkslag (waarmee de slagman alleen het eerste honk bereikt) |
tanda-短打 | (honkbal) (korte) honkslag (waarmee de slagman alleen het eerste honk bereikt) |
tane-種 | geheim; truc |
tanegami-種紙 | zijderups-eieren papier (papier waarop men zijderupsen eieren laat leggen) |
tangan-嘆願 | smeekbede; petitie; pleidooi; (officieel) verzoek\ |
tango-端午 | Jongensdag (5 mei) |
tangonosekku-端午の節句 | Japanse feestdag voor jongens (elk jaar op 5 mei) |
tani-谷 | dal; vallei; ravijn; kloof |
taniai-谷間 | kloof; ravijn; vallei |
tanihyōga-谷氷河 | gletsjervallei; gletsjerdal |
tanima-谷間 | kloof; ravijn; vallei |
tanka-単価 | eenheidsprijs; stukprijs; prijs per eenheid |
tankadaigaku-単科大学 | universiteit met een enkele faculteit |
tanken-短剣 | (van een klok) de kleine wijzer; uurwijzer |
tankidaigaku-短期大学 | (2-jarige) hogeschool [universiteit] (opleidend tot Bachelor diploma) |
tanku-短躯 | klein postuur; kleine gestalte |
tannin-担任 | de leiding hebben over een bepaalde klas (of een bepaald vak) op school |
tanō-多能 | veelzijdigheid |
tanpaku-蛋白 | eiwit |
tanpaku-蛋白 | proteïne |
tanpakushitsu-タンパク質 | eiwit; proteïne |
tanpakushitsu-蛋白質 | proteïne |
tanpeikyū-短兵急 | onbezonnenheid |
tanpoken-担保権 | zekerheidsrecht; zekerheidsstelling; recht van hypotheek |
tanpotsuki-担保付き | met (gegarandeerde) zekerheid |
tanpotsukishasai-担保付社債 | bedrijfsobligatie met zekerheid |
tanrei-端麗 | schoonheid; bekoorlijkheid; elegantie |
tansei-丹誠 | oprechtheid; toewijding; inspanning |
tanseki-旦夕 | dreiging; urgente situatie; (gevaarlijke) rand |
tanshin-丹心 | oprechtheid, eerlijkheid; trouw |
tanshin-単身 | alleen; zonder begeleiding; op eigen houtje; in je eentje |
tanshō-丹霄 | (ambts)woning [residentie] van de keizer |
tanshō-探勝 | sightseeing; het bezoeken van bezienswaardigheden (mooie landstreken, e.d.) |
tansho-短所 | zwakheid; tekortkoming; gebrek; zwak punt; nadeel |
tanshokuyasai-淡色野菜 | groenten die weinig bètacaroteen bevatten |
tantehōkōjiku-短手方向軸 | korte [kleine] as |
tantei-探偵 | detective werk; geheim onderzoek |
tanto-たんと | veel; een grote hoeveelheid; een groot aantal; een heleboel |
tantō-担当 | het de leiding hebben; verantwoordelijk zijn |
tantōsha-担当者 | leidinggevende; de verantwoordelijke persoon; coördinator; contactpersoon |
tantōsuru-担当する | de leiding hebben; verantwoordelijk zijn |
tan'i-単位 | eenheid van gewicht [lengte]; munteenheid |
tan'i-単位 | kleine eenheid (van een instelling, familie, e.d.); groep; sectie |
tan'itsu-単一 | alleen [enkel] zijn; eenheid; eenvoud |
tan'on-湛恩 | hoogste (universele) welwillendheid; exceptionele goedheid |
tāpu-タープ | tarpaulin; dekzeil |
tarako-鱈子 | kabeljauw eitjes [kuit] |
tarashikomu-誑し込む | (iemand) verleiden; inpalmen; versieren |
tarento-タレント | beroemdheid; ster (tv, film, etc.) |
tariru-足りる | voldoende [genoeg] zijn; de moeite waard zijn |
tarumi- 弛み | slapte; krachteloosheid; verslapping |
taryō-多量 | grote hoeveelheid |
tasai-多才 | veelzijdigheid |
tasan-多産 | vruchtbaarheid; fertiliteit |
tashinamu-嗜む | voorzichtig [bescheiden] zijn |
tashinkyō-多神教 | polytheïsme; veelgodendom |
tashō-多少 | aantal; hoeveelheid |
tashu-多種 | veelheid aan categorieën |
tasseikan-達成感 | voldaan gevoel; gevoel van voldoening; gevoel succes [iets bereikt] te hebben |
tasseisuru-達成する | presteren; (resultaat) bereiken; verwezenlijken |
tassha-達者 | ervaring; vakmanschap; bekwaamheid; meesterschap |
tassha-達者 | goede gezondheid; fitheid |
tasū-多数 | groot aantal; meerderheid |
tasūha-多数派 | meerderheid; meerderheidsgroepering |
tasukufōsu-タスクフォース | speciale eenheid |
tatchi-タッチ | stijl; manier van (schilderen, etc.); eigen stempel (drukken op) |
tatchi-タッチ | deelname; betrokkenheid |
tate-立て | belangrijkste; hoofd-; leidende |
tategyōji-立て行司 | de hoofdscheidsrechter in een sumotoernooi |
tatetoosu-立て通す | (tot het einde) voortduren [blijven bestaan] |
tateyakusha-立て役者 | hoofdrolspeler; leidende figuur; sleutelfiguur |
tatsu-立つ | vertrekken (van treinen, etc.) |
tatsuben-達弁 | welbespraaktheid |
tatsui-達意 | begrijpelijkheid; duidelijkheid; klaarheid |
tatsuse-立つ瀬 | de eigen positie [situatie]; aanzien |
tawake-戯け | grappenmakerij; dwaasheid; gekheid |
tawamureru-戯れる | spelen; stoeien, ravotten; dollen; grappen uithalen |
tayō-多様 | verscheidenheid |
tayori-頼り | het vertrouwen [steunen; rekenen; zich verlaten op]; betrouwbaarheid; steunpilaar |
tayōsei-多様性 | diversiteit; verscheidenheid |
tayūmoto-太夫元 | theaterdirecteur; productieleider; manager van een toneelgezelschap |
tazai-多罪 | (een beleefde term om je te verontschuldigen voor onbeleefdheid, nalatigheid, e.d.) excuses (voor...) |
te-手 | knecht; arbeider |
te-手 | moeite; inzet; inspanning |
teaburi-手焙り | handwarmer; kleien hibachi |
teaki-手明き | ongebondenheid; niet druk hebben; ontspanning |
teami-手編み | breien (met de hand); (hand)breiwerk |
teate-手当て | voorbereiding |
tebakari-手秤 | kleine hand-weegschaal |
tebanashi-手放し | openlijk; onbeperkt; vrijelijk; zonder terughoudendheid |
tebata-手旗 | vlaggetje; kleine vlaggetje om mee te zwaaien |
tebata-手旗 | seinvlag; signaalvlag |
tebatashingō-手旗信号 | vlaggenseinen; vlaggensignalen |
tebentō-手弁当 | de (eigen) lunch klaarmaken [meenemen; betalen] |
tebiki-手引き | begeleiding; hulp; advies |
tebiki-手引き | handleiding; gids |
tebiroi-手広い | uitgebreid |
tebōki-手箒 | kleine (hand)borstel |
tebunko-手文庫 | kleine doos voor schrijfmaterialen [brieven] |
tedare-手足れ | bedrevenheid; vaardigheid; handigheid |
tedashi-手出し | inmenging; bemoeiing; interventie |
tefuki-手拭き | kleine handdoek; gastendoekje; zakdoek |
tegaru-手軽 | eenvoud; ongecompliceerdheid |
tegatai-手堅い | solide; betrouwbaar; veilig |
tegiwa-手際 | (goede) uitvoering; vakmanschap; bekwaamheid |
tehai-手配 | voorbereiding(en); voorzorg; maatregel |
tei-帝 | (in kanji combinaties) keizer (zoon van het hemelse rijk) |
tei-廷 | (in kanji combinaties) plaats van overheidsaangelegenheden |
tei-貞 | (in combinaties) principieel zijn; kuisheid |
teiatsu-低圧 | (elektriciteit) laagspanning |
teido-程度 | mate; reikwijdte; verhouding; niveau; graad |
teijisei-定時制 | systeem van parttime onderwijs (m.n. in avonden en weekends); deeltijdopleiding |
teike-手生け | eigen bloemschikcompositie; zelf een bloemstuk maken |
teike-手生け | een geisha als vrouw of minnares nemen |
teiketsu-貞潔 | eerlijk en zuiver [rein] zijn |
teikoku-帝国 | keizerrijk; wereldrijk; imperium |
teikyū-低級 | lage [slechte] kwaliteit; inferieur [vulgair] zijn |
teinai-邸内 | binnen huis en erf; binnen het landgoed [domein; herenhuis] |
teinei-丁寧 | beleefdheid; hoffelijkheid |
teinei-丁寧 | zorgvuldigheid |
teineigo-丁寧語 | beleefdheidsvorm; beleefd taalgebruik |
teinentaishoku-定年退職 | pensionering; het met pensioen gaan vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd |
teiōsekkai-帝王切開 | keizersnede |
teiōsekkaijutsu-帝王切開術 | keizersnede (operatie) |
teisei-帝政 | monarchistisch (keizer of koning) bewind [bestuur; heerschappij] |
teisei-貞正 | trouw [loyaliteit] en oprechtheid |
teisetsu-貞節 | kuisheid; [echtelijke] trouw |
teishi-底止 | het tot een einde komen; de bodem [het laatste punt; de grens; de limiet] bereiken |
teishisuru-底止する | tot een einde komen; de bodem [het laatste punt; de grens; de limiet] bereiken |
teishōsha-提唱者 | voorstander; pleitbezorger |
teishōsuru-提唱する | (be)pleiten; verdedigen; voorstellen; propageren |
teishu-亭主 | herbergier; eigenaar (van horeca); gastheer |
teishuku-貞淑 | zuiverheid; reinheid (als vrouwelijke deugd) |
teisōtai-貞操帯 | kuisheidsgordel |
teitaku-邸宅 | villa; landhuis; paleis; residentie |
teitaraku-体たらく | moeilijke toestand; lastige situatie |
teito-帝都 | keizerlijke hoofdstad; een stad met een keizerlijk paleis |
teizō-逓増 | geleidelijke groei [toename] |
tejina-手品 | toverkunst; goochelarij; goocheltruc; vingervlugheid |
tejō-手錠 | handboei(en) |
tekagen-手加減 | op basis van ervaring dingen (kunnen) doen; bekwaamheid |
tekago-手籠 | kleine mand |
tekase-手枷 | handboei(en) |
tekazu-手数 | moeite; last |
tekichi-敵地 | vijandelijk (grond)gebied; vijandelijk terrein |
tekigō-適合 | conformiteit; congruentie; verenigbaarheid; overeenstemming |
tekihi-適否 | geschiktheid; gepastheid |
tekihō-適法 | wettigheid; rechtsgeldigheid |
tekii-敵意 | vijandigheid; vijandelijkheid; vijandschap; haat; wrok; rancune |
tekikaku-的確 | nauwkeurigheid; precisie; accuraatheid |
tekiki-手利き | bekwaamheid; vakmanschap; een bekwaam [vakkundig; geschoold] persoon |
tekiryō-適量 | juiste [passende] hoeveelheid; optimale dosis [dosering] |
tekisei-適性 | geschiktheid; bekwaamheid |
tekiseikensa-適性検査 | onderzoek [test] naar geschiktheid; proeve van bekwaamheid |
tekishi-敵視 | vijandigheid; vijandige houding |
tekishin-摘心 | het dieven [weghalen] van takken [knoppen] van een plant (om de groei van vruchten te bevorderen) |
tekitai-敵対 | vijandigheid; verzet; weerstand |
tekitō-滌蕩 | zuivering; reiniging; purificatie (van een verwonding, smet e.d.) |
tekitō-適当 | correctheid; geschiktheid |
tekka-鉄火 | roodgloeiend ijzer; brandijzer |
tekka-鉄火 | gewelddadigheid; boosaardigheid |
tekkaku-的確 | nauwkeurigheid; precisie |
tekkaku-適格 | geschiktheid; bekwaamheid; competentie |
tekkusu-テックス | tex (eenheid voor lineaire massa, voor het meten van de fijnheid van garen of vezels) |
tekogibōto-手漕ぎボート | roeiboot |
tekogifune-手漕ぎ舟 | (Japanse) roeiboot |
tekozuru-手子摺る | het moeilijk hebben; in de problemen zitten; niet weten hoe te doen |
tekubari-手配り | voorbereiding; maatregel |
tekuda-手管 | truc; list; handigheid |
tekunikaru・nokkuauto-テクニカル・ノックアウト | technische knockout (wanneer een scheidsrechter bepaalt dat één van de deelnemers aan een gevecht niet in staat is verder te gaan) |
tekunokurashī-テクノクラシー | technocratie (economische inrichting van de maatschappij onder leiding van technici) |
tekunosutorakuchā-テクノストラクチャー | (van het Engelse technostructure) een netwerk van vakbekame personen die grip houden; controle houden over de economie binnen de eigen organisatie |
tema-手間 | tijd en moeite |
tema-手間 | salaris; loon naar werken; geld voor verrichte arbeid |
tema-手間 | werk dat veel tijd en moeite vergt |
temachin-手間賃 | salaris; loon naar werken; geld voor verrichte arbeid |
temadai-手間代 | salaris; loon naar werken; geld voor verrichte arbeid |
temadoru-手間取る | meer tijd en moeite kosten dan verwacht |
temaegatte-手前勝手 | zelfzuchtigheid; egoïsme; egocentrisch zijn |
temaemiso-手前味噌 | zelfverheerlijking; zelfingenomenheid; opschepperij |
temahima-手間暇 | arbeid en tijd; moeite en tijd |
temashigoto-手間仕事 | werk dat veel tijd en moeite kost; stukwerk |
temawari-手回り | om je heen; onder handbereik; persoonlijke spullen (die je bij je hebt) |
temawashi-手回し | voorbereiding(en); maatregel(en) |
temijika-手短 | kortheid; beknoptheid |
temonaku-手もなく | makkelijk; zonder problemen; moeiteloos |
temoto-手元 | dichtbij; bij de hand; onder handbereik |
ten-天 | de voorzienigheid; het lot; de lotsbestemming |
ten-殿 | (in kanji combinaties) paleis |
tenagusami-手慰み | plezier; ontspanning; afleiding |
tenami-手並み | optreden; bekwaamheid; kundigheid |
tenaoshi-手直し | kleine verbetering [verandering] |
tenareru-手慣れる | zich bekwamen (in); zich eigen maken; gewend raken (aan) |
tencha-点茶 | het bereiden van groene (poeder)thee (tijdens de theeceremonie) |
tenchō-天朝 | het keizerlijk hof |
tenchō-天朝 | de keizer |
tendaizasu-天台座主 | de hoofdpriester van de Enryaku-ji-tempel op de berg Hiei (van de Tendai-sekte) |
tenjiku-天竺 | (gekoppeld aan zelfstandig naamwoord met de betekenis:) ver weg; ingevoerd; geïmporteerd |
tenjin-天人 | de hemel en mensheid |
tenjō-殿上 | in [binnen] het paleis |
tenjō-殿上 | het keizerlijk hof |
tenjō-殿上 | (afk. voor) ruimtes [vertrekken] in het paleis |
tenjō-殿上 | (afk. voor) paleisdienaar |
tenjō-添乗 | jet vergezellen; begeleiden; meerijden |
tenjōbito-殿上人 | paleisdienaar |
tenjōnoma-殿上の間 | ruimtes [vertrekken] in het paleis |
tenju-天授 | natuurlijke gave; aangeboren eigenschappen |
tenka-天下 | de overheid [regering; regerende macht] van een land |
tenka-天下 | (afk. voor) keizer; zoon des hemels |
tenka-天下 | (erenaam voor) keizerlijke prins [prinses]; prins-regent |
tenka-添加 | toevoeging (aan een substantie, ter verbetering van kwaliteit of smaak) |
tenkai-展開 | uitspreiding; uitrolling; openvouwen |
tenkaisuru-展開する | ontwikkelen; uitspreiden; uitrollen; openvouwen; uitlichten; uitwerken |
tenkan-天冠 | hoofddeksel [kroon] van een jonge keizer (bij zijn troonsbestijging) |
tenken-天険 | ruig [moeilijk begaanbaar] terrein (als natuurlijke verdediging) |
tenki-天機 | geheimen der natuur [schepping; hemel en aarde] |
tenki-天機 | aanleg; karakter; aard; aangeboren kwaliteiten; natuurtalent |
tenki-天機 | het welzijn [de stemming] van de Keizer |
tenki-天気 | het weer (weersgesteldheid) |
tenko-典故 | authentiek precedent; authentieke feiten |
tenkō-天功 | hemels werk; werk [prestatie; gave] van de hemel [de natuur; het universum] (of van de keizer als plaatsvervanger van de hemel) |
tenkūkaikatsu-天空海闊 | heel edelmoedig [vrijgevig] zijn; een edelmoedigheid [vrijgevigheid] zo helder als de lucht en zo groot als de zee |
tenmado-天窓 | een gerecht waarbij er op gebakken noedels (soba of udon) een (zacht) gekookt of gebakken ei wordt gelegd |
tennen-天然 | natuurlijkheid; spontaniteit |
tennin-天人 | de hemel en mensheid |
tennō-天皇 | keizer van Japan |
tennōheika-天皇陛下 | Zijne Majesteit de Keizer |
tennōsei-天皇制 | het (Japanse) keizersysteem |
tennōtanjōbi-天皇誕生日 | de verjaardag van de keizer (nationale feestdag; 23 februari) |
tenouchi-手の内 | bekwaamheid; kundigheid |
tenpo-テンポ | snelheid; tempo; vaart |
tenpuku-転覆 | kanteling; omverwerping; het kapseizen (van een schip) |
tenpyōbunka-天平文化 | de Tenpyō cultuur (van de regeerperiode van keizer Shoyu in Nara, 729 - 749) |
tenrei-典麗 | elegantie; netheid |
tenryō-天領 | grondgebied onder directe controle van de keizer en het keizerlijk hof |
tensei-展性 | soepelheid; buigzaamheid; vervormbaarheid |
tenshadai-転車台 | draaischijf (voor voertuigen, m.n. treinen) |
tenshi-展翅 | het spreiden van de vleugels van een insect (voor het tentoonstellen van een dood exemplaar) |
tenshinranman-天真爛漫 | naïviteit; onschuld |
tenshon-テンション | (emotionele) spanning; gespannenheid; zenuwachtigheid |
tentan-恬淡 | onverschilligheid; ongeïnteresseerdheid; onbekommerdheid |
tentekisenseki-点滴穿石 | met beperkte kracht [middelen] grote dingen bereiken |
tentekomai-てんてこ舞い | drukte; bruisend met activiteiten; gewoel |
tenuki-手抜き | slordigheid; nalatigheid; onachtzaamheid |
tenzen-恬然 | kalmte; sereniteit; bedaardheid; zelfbeheersing |
teochi-手落ち | onoplettendheid; nalatigheid; vergissing |
teppanyaki-鉄板焼 | Japanse gerechten die aan tafel op een ijzeren plaat (teppan) worden bereid |
terakotta-テラコッタ | terracotta (ongeglazuurde klei) |
terakottanendo-テラコッタ粘土 | terracotta klei |
terakoya-寺子屋 | (historisch, pre-modern Japan) klein klaslokaal in een tempel (om buurtbewoners basisles te geven in lezen, schrijven en rekenen) |
terasen-寺銭 | betaling van geleend geld (voor gok doeleinden) met vaste rentetoeslag |
terekakushi-照れ隠し | het verbergen van schaamte [verlegenheid] |
teren-手練 | handigheid; sluwheid; slinksheid |
tereru-照れる | verlegen [in verlegenheid] zijn; zich opgelaten voelen |
terīnu-テリーヌ | terrine (gerecht in een kom, zoals pastei) |
tēru-テール | tael (Chinese weeg-eenheid) |
tēru・endo-テール・エンド | achterste deel; sluitstuk; uiteinde |
teryōri-手料理 | eigengemaakt [huisgemaakt] eten [voedsel; gerecht] |
teshigoto-手仕事 | handwerk; handarbeid; werken met je handen |
teshō-手性 | handigheid |
teshoku-手職 | handwerk; handarbeid |
tesū-手数 | moeite; last |
tesusabi-手遊び | tijdverdrijf; pleziertje; afleiding |
tesutā-テスター | klein instrument voor meting van stroom(spanning) |
tetsudōeki-鉄道駅 | treinstation; spoorstation |
tetsumenpi-鉄面皮 | schaamteloosheid; onbeschaamdheid; brutaliteit |
tettei-徹底 | grondigheid; volledigheid; rechtlijnigheid |
tetteiteki-徹底的 | grondig; diepgaand; volledig; compleet; intensief; van begin tot eind; van onder tot boven |
tettōtetsubi-徹頭徹尾 | grondig; door en door; van begin tot eind |
teuchi-手打ち | het eigenhandig maken van soba, udon, e.d. (zonder machinale hulp) |
teuchi-手打ち | een samurai die eigenhandig iemand lager in rang executeerde |
teusu-手薄 | onderbemand; schaars bemand; met weinig personeel |
tezaiku-手細工 | handwerk; handvaardigheid; ambacht |
tezukara-手ずから | met je eigen handen; persoonlijk |
tezuma-手妻 | (goochel)truc; toverkunstje; vingervlugheid |
tīchi・in-ティーチ・イン | een (politieke) discussiebijeenkomst op een universiteit tussen professoren en studenten |
tī・pī・ō-ティー・ピー・オー | passende kleding voor de tijd, plaats en gelegenheid |
tōban-当番 | dienst; surveillance; (in) diensttijd; (op) wacht; wachter |
tōbi-掉尾 | einde; slot; laatste stuk; laatste loodjes |
tobichi-飛び地 | afgelegen [geïsoleerd] gebied; enclave |
tobihi-飛び火 | rondvliegende vonken [vlammen]; zich verspreidend [overspringend] vuur |
tobihi-飛び火 | (fig.) vonken die overspringen; zich verspreidende gevolgen [effecten] |
tobikomijisatsu-飛び込み自殺 | zelfmoord door voor een rijdende trein te springen |
tobinoru-飛び乗る | op (een paard) springen; in een (rijdende) trein [bus, e.d.] springen; aan boord springen |
tobiokiru-飛び起きる | uit het bed springen; (snel) opstaan; overeind springen |
tobishoku-鳶職 | bouwvakker (met name op hoge steigers) |
tobishoku-鳶職 | het bouwvak werken (op hoge steigers) |
tobitobi-飛び飛び | sporadisch; verspreid; hier en daar; van de hak op de tak |
tobokeru-惚ける | onwetenheid veinzen; doen alsof je iets niet weet |
toboshii-乏しい | schaars; karig; beperkt; te weinig; ontoereikend |
tōchakuhōmu-到着ホーム | het perron waar de trein aankomt |
tōchakuressha-到着列車 | aankomende [binnenkomende] trein; trein die arriveert [aankomt] |
tochi-土地 | grondgebied; terrein; domein; territorium |
tochikan-土地勘 | goede kennis van [vertrouwdheid met] een bepaalde plaats [omgeving; buurt] |
tōchō-登頂 | beklimming tot aan de bergtop; het bereiken van de top |
tochō-都庁 | (afk. voor) het overheidskantoor van grootstedelijk Tokio |
tōdai-東大 | Universiteit van Tokio |
tōdori-頭取 | leider; aanvoerder; hoofd; baas |
tōdori-頭取 | leider van een theatergroep; eigenaar van een sumo dojo |
tōga-冬芽 | bloem- of (blad)knoppen die gedurende de late zomer tot aan de herfst onstaan, de winter in dormante staat doorbrengen, om uiteindelijk in de lente op |
tōgekō-登下校 | het van en naar school gaan (met het huis als beginpunt of eindpunt) |
togeru-遂げる | volbrengen; bereiken; uitvoeren; plegen (misdaad); voor elkaar krijgen |
tōgō-投合 | overeenstemming; overeenkomst; gelijkgestemdheid |
tōgōsuru-統合する | unificeren; tot eenheid brengen; integreren |
tōgū-東宮 | (het paleis van) de kroonprins |
togyo-蠹魚 | zilvervisje; suikergast (een klein insect, Lepisma saccharina) |
toh-取っ | voorvoegsel (afgeleid van 取り), gebruikt om de betekenis van werkwoorden te intensiveren [versterken] |
tōha-踏破 | het reizen te voet |
tōhi-当否 | goed of fout; rechtvaardigheid |
tōhi-当否 | geschiktheid; gepastheid |
tōhoku-東北 | de noordoostelijke regio van (het hoofdeiland) Honshu in Japan |
tōhyō-投票 | stemming; peiling; referendum |
tōhyō-灯標 | lichtbaken; lichtboei |
tōitsu-統一 | eenheid; samenhang |
tōji-冬至 | (één van de 24 seizoenen in de oude maankalender, als de zon staat op 270 graden (geografische) lengte); midwinter; de kortste dag: 21 of 22 dec. |
tōjiki-陶磁器 | keramiek en porselein |
tōjinmage-唐人髷 | een haarstijl voor dames (Edo- tot Meiji-periode) |
tojiru-綴じる | het binden van (voedings)ingrediënten (o.a. met geklopte eieren) |
tōjōka-頭状花 | bloemhoofdje; korfje (bloeiwijze) |
tōka-等価 | gelijkwaardigheid; equivalentie (aan) |
tokai-渡海 | overtocht (via zeereis) |
tōkai-韜晦 | verberging; het verborgen houden; verzwijgen; bescheidenheid |
tōkashihonriekiritsu-投下資本利益率 | rendement op geïnvesteerd kapitaal |
tōkeitekihinshitsukanri-統計的品質管理 | statistische kwaliteitscontrole |
tōki-陶器 | (zacht) porselein (aardewerk); keramiek |
tokka-徳化 | door een goed voorbeeld te geven (met oprechte deugdzaamheid), anderen onderwijzen en hun levenswijze te verbeteren |
tokki-突起 | uitsteeksel; uitgroeisel; aanhangsel; vooruitstekend deel |
tokkō-特効 | (met) specifieke (uit)werking [werkzaamheid] |
tokkyū-特急 | sneltrein; exprestrein |
tokkyū-特級 | hoogwaaridig [eersteklas; van goede kwaliteit] zijn |
tokō-渡航 | (zee)reis; overtocht; oversteek |
tokobushi-常節 | kleine zeeoor [abalone] (Sulculus diversicolor supertexta) |
tokorodokoro-所所 | hier en daar; her en der (verspreid) |
tokoshie-常しえ | eeuwigheid; voor altijd |
tokoton-とことん | (onomatopee) tot het (bittere) einde; tot het uiterste; ten volle; grondig |
toku-説く | prediken; verkondigen; onderwijzen; pleiten |
tokubetsu-特別 | bijzonderheid; uitzondering |
tokubetsukaikei-特別会計 | speciale rekening (staat los van de algemene rekening en wordt beheerd door de nationale of lokale overheid in Japan) |
tokubetsuku-特別区 | de 23 speciale wijken in Tokio, die autonome gemeenten zijn met een eigen bestuur |
tokubetsukyōshitsu-特別教室 | speciaal uitgeruste klaslokalen (voor vakken als muziek, handvaardigheid, huishoudkunde, e.a., ook gebruikt als audio-visuele ruimte) |
tokuchō-特徴 | kenmerk; eigenschap |
tokudan-特段 | bijzonderheid; uitzonderlijk [buitengewoon] zijn |
tokuhitsu-禿筆 | (bescheiden term voor) het eigen schrijfwerk |
tokui-得意 | voldoening; tevredenheid (over de eigen prestaties) |
tokui-得意 | trots; zelfgenoegzaamheid |
tokui-得意 | (iemands) specialiteit; sterke punt; vaardigheid |
tokuibi-特異日 | (meteorologie) singulariteit: een specifieke dag waarop een bepaald weertype zich met grote waarschijnlijkheid voordoet |
tokumei-匿名 | anonimiteit |
tokusan-特産 | lokale specialiteit; lokaal product (dat m.n. in een bepaalde regio wordt geproduceerd) |
tokusei-特性 | karakteristiek; kenmerk; eigenschap |
tokusen-特選 | eervolle onderscheiding (door een jury tijdens een wedstrijd) |
tokushi-篤志 | welwillendheid; liefdadigheid |
tokushitsu-特質 | kenmerk; bijzondere kwaliteit; eigenschap |
tokushoku-特色 | kenmerk; eigenschap; aard; eigenaardigheid |
tokushu-特殊 | bijzonderheid; eigenaardigheid |
tokushuhōjin-特殊法人 | bijzondere onderneming (voor projecten zonder commerciële doeleinden, zoals overheidsbedrijven, bedrijfsverenigingen, stichtingen, e.d.) |
tokushutsu-特出 | uitmuntendheid; onderscheidende kwaliteit(en) |
tokusō-徳操 | moraal; morele waarde; deugd; kuisheid |
tokuyū-特有 | kenmerk; eigenschap |
tōkyōdaigaku-東京大学 | Universiteit van Tokio |
tōkyōtochō-東京都庁 | het overheidskantoor van grootstedelijk Tokio |
tōkyū-等級 | klasse; rang; graad; magnitude; omvang; grootheid |
tōmei-透明 | transparantie; helderheid |
tomeru-止める | stoppen; beëindigen |
tōmin-島民 | eilander; eilandbewoner |
tomobiki-友引 | een dag (in de zesdaagse cyclus) waarop iemands geluk dat van zijn vrienden beïnvloedt (daarom gunstig voor bruiloften, maar niet voor begrafenissen) |
tōmoku-頭目 | leider; baas |
tomoni-共に | samen; gezamenlijk; beiden |
ton-トン | tonnage; ton (eenheid van massa en gewicht in het metrieke stelsel) |
ton-頓 | (boeddh.) in één keer de verlichting bereiken (zonder voorproces van studie en training) |
tonari-隣 | nabijheid; naast |
tonboro-トンボロ | tombolo; schoorwal (smalle verbindingsstrook tussen een eiland en het vaste land) |
tonchaku-頓着 | zorg; bezorgdheid; ongerustheid |
tonchinkan-頓珍漢 | onzin; absurditeit; irrelevantie |
tonjaku-頓着 | zorg; bezorgdheid; ongerustheid |
toomawashi-遠回し | indirectheid; omhaal van woorden |
toome-遠目 | verziendheid |
tooshi-通し | helemaal van begin tot eind |
tooshikyōgen-通し狂言 | de opvoering van een heel kyōgen stuk (van begin tot eind) |
toppa-突破 | het doorstaan; bereiken |
toppana-突端 | de punt; de top; het uiteinde |
toppu-トップ | top; leiders; kader; hoofdfiguur |
tora-虎 | (informeel) beschonkenheid; dronkenschap; dronkenlap; zuiplap |
toraberā-トラベラー | reiziger |
toranomaki-虎の巻 | boek met geheimen [strategieën] |
toransufā-トランスファー | transfer; overstap (bij vliegreis) |
torappu-トラップ | sifon; stankafsluiter (in leidingen) |
torappu-トラップ | katapult; werpmachine (b.v. bij kleiduivenschieten) |
toriatsukaisetsumeisho-取扱説明書 | gebruiksaanwijzing; handleiding |
toridori-取り取り | verscheidene; allerlei; diverse |
torii-鳥居 | toegangspoort tot een Shintō heiligdom |
torikoshigurō-取り越し苦労 | overbezorgdheid; teveel [onnodig] gepieker over de toekomst |
torikotto-トリコット | tricot; gebreide stof; gebreide kleding |
torime-鳥目 | nachtblindheid |
torimochi-鳥黐 | vogellijm (rubberachtige substantie verkregen uit boomschors, die werd gebruikt om kleine vogels mee te vangen) |
torimusubu-取り結ぶ | beëindigen; afsluiten |
torinasu-取り成す | bemiddelen; tussenbeide komen; een goed woordje doen (voor iemand) |
torinoko-鳥の子 | vogelei; kippenei |
torinokomochi-鳥の子餅 | witte en (roze)rode rijstcakes (in de vorm van een vogelei), uitgedeeld bij feestelijke gelegenheden |
toriokonau-執り行う | het uitvoeren van een ritueel [plechtigheid] |
torippu-トリップ | een korte reis [trip] |
torippuadobaisā-トリップアドバイザー | reisadviseur |
torippusuru-トリップする | een reisje [trip] maken |
toriwakeru-取り分ける | delen; verdelen; scheiden |
tōro-当路 | gezaghebbers; autoriteiten |
torobi-とろ火 | klein [laag] vuurtje (om te koken) |
toru-執る | doen; uitvoeren; zich inzetten voor; het bevel [de leiding] nemen |
tōryō-統領 | leider; heerser |
tōryū-逗留 | lang verblijf (tijdens een reis) |
tōsatsu-盗撮 | het heimelijk [stiekem; zonder toestemming] nemen van foto's; het fotograferen met een verborgen camera |
tōsei-陶製 | keramiek; aardewerk; porselein |
tōsha-当社 | dit [mijn; ons] bedrijf; dit heiligdom |
tōshi-透視 | (ergens) doorheen kijken; doorzichtigheid |
tōshi-透視 | helderziendheid |
toshigai-年甲斐 | de wijsheid der jaren; wijsheid overeenkomstig leeftijd |
toshikoshi-年越し | oudejaarsavond; oudejaarsnacht; einde van het oude jaar en begin van het nieuwe jaar |
toshinoichi-年の市 | eindejaarsmarkt |
toshinokō-年の功 | wijsheid en ervaring; wijsheid der jaren |
toshinokure-年の暮れ | het einde van het jaar |
toshinose-年の瀬 | einde van het jaar; de laatste dagen van het jaar |
tōshitsu-等質 | gelijke kwaliteit |
toshiwasure-年忘れ | eindejaarsborrel (om de ontberingen van het afgelopen jaar te vergeten) |
tōshu-党首 | partijleider |
tōshu-当主 | de huidige eigenaar; het huidige hoofd (van een familie, stam, e.d.) |
tōshutōron-党首討論 | debat tussen partijleiders |
tōsotsu-統率 | leiding; leiderschap; commando; gezag; autoriteit |
tōsu-刀子 | (lett.: kort zwaard) mes voor dagelijks gebruik in de oudheid |
tōsuido-透水度 | mate van waterdoorlaatbaarheid |
tōsuikeisū-透水係数 | waterdoorlaatbaarheidscoëfficiënt |
tōsuiritsu-透水率 | waterdoorlaatbaarheidspercentage |
tōsuiryōkeisū-透水量係数 | overdraagbaarheidscoefficient |
tōsuisei-透水性 | waterdoorlaatbaarheid |
tōsuishiken-透水試験 | waterdoorlaatbaarheidstest |
tōsuto-トースト | toost (heildronk; feestdronk) |
tōtaru-トータル | het totaal (volledige hoeveelheid) |
tōtetsu-透徹 | helderheid; doorzichtigheid; transparantie |
tōtetsu-透徹 | helderheid (fig.); duidelijkheid |
tōtō-到頭 | uiteindelijk; tenslotte |
tōtorojī-トートロジー | tautologie (logische waarheid) |
tōyō-盗用 | plagiaat; toe-eigening; fraude; oneigenlijk [ongeoorloofd] gebruik |
tōyōsuru-盗用する | zich toe-eigenen; plagiaat plegen; plagiëren; frauderen |
tsu-つ | hulpwerkwoord, gevoegd achter de renyōkei van een werkwoord of adjectief, drukt uit: voltooide handeling; uiteindelijk; zekere verwachting; zekerheid |
tsuā-ツアー | toer; trip; rondreis; excursie; toernee |
tsubo-坪 | oppervlakte eenheid: ca. 3,3 vierkante meter |
tsubozara-壺皿 | een kleine (diepe) schaal [schotel] |
tsuchi-土 | aarde; klei; grond |
tsuchigoroshi-土殺し | het centreren van klei |
tsuchiiro-土色 | aardkleur; vale tint; bleekheid |
tsuchikabe-土壁 | aarden muur; muur van klei |
tsuchikeiro-土気色 | aardkleur; vale tint; bleekheid |
tsuchikure-土塊 | een kluit aarde; een klomp klei |
tsūdoku-通読 | volledig lezen (van begin tot eind); uitlezen |
tsugō-都合 | omstandigheid; situatie; gelegenheid |
tsūgyō-通暁 | een grondige kennis hebben (van); goed geïnformeerd zijn |
tsui-終 | einde; slot; afloop |
tsuideni-序でに | terloops; bij gelegenheid; terwijl; tegelijk; tegelijkertijd; en passant |
tsuigō-追号 | postume titel [naam]; titel [naam] die na iemands dood wordt toegekend (b.v. aan een overleden keizer) |
tsuikyūsuru-追求する | (na)streven; najagen; trachten te bereiken |
tsuini-遂に | uiteindelijk; tenslotte |
tsuitemawaru-付いて回る | gevolgd [vergezeld; achtervolgd; geteisterd] worden |
tsuizō-追贈 | toekenning van een postume onderscheiding [rang] |
tsūjunkyō-通潤橋 | aquaduct; waterweg voor landbouwdoeleinden |
tsūkabiza-通過ビザ | doorreisvisum; transitvisum |
tsukaide-使いで | goede kwaliteit; langdurig te gebruiken; niet gauw verslijten |
tsukaigatte-使い勝手 | gebruikersvriendelijkheid; gebruikersgemak |
tsukamaseru-摑ませる | iemand misleiden tot het kopen van een (slecht) product |
tsukamasu-摑ます | iemand misleiden tot het kopen van een (slecht) product |
tsukare-疲れ | vermoeidheid; uitputting |
tsukareru-疲れる | moe worden; vermoeid [uitgeput] zijn [worden; raken] |
tsukasa-官 | overheidsdienst |
tsukeru-着ける | (een plek; bestemming) bereiken; aankomen [stoppen] bij |
tsukeru-着ける | verkrijgen (van kennis, opleiding, e.d.) |
tsuki-尽き | einde; beëindigd; op(gemaakt) |
tsukiatari-突き当たり | eind (v.e. weg, straat, etc.) |
tsukimairi-月参り | een bezoek aan een heiligdom of tempel één keer per maand op een vaste dag |
tsūkinsuru-通勤する | naar het werk gaan [reizen]; forenzen; pendelen |
tsūkinteate-通勤手当 | reiskostenvergoeding |
tsukiyukihana-月雪花 | maan, sneeuw, en bloemen (schoonheid in alle seizoenen) |
tsukkomu-突っ込む | je neus ergens insteken; zich bemoeien met |
tsukkomu-突っ込む | alles tezamen nemen (zonder onderscheid te maken); alles tegelijk in aanmerking nemen; overal rekening mee houden |
tsūkon-痛恨 | (diepe) droefheid; leedwezen; berouw; smart |
tsukuneru-捏ねる | (klei, deeg, etc.) kneden; boetseren |
tsukuri-作り | voorbereiding |
tsukutsukubōshi-つくつく法師 | Walker's cicade (Meimuna opalifera) |
tsuma-妻 | (arch.) één van twee dingen die sterk aan elkaar gerelateerd zijn (bv. een hert en hagi (Japanse struikklaver) zijn beiden symbool voor de herfst) |
tsuma-妻 | rand; kant; punt; uiteinde; aanwijzing |
tsumado-妻戸 | een dubbele deur aan de gevelzijde van een villa (Heian periode) |
tsumagake-爪掛け | een hoesje over het uiteinde van geta (houten sandalen), om de tenen te beschermen tegen regen en sneeuw |
tsumarutokoro-詰まるところ | om kort te zijn; uiteindelijk; alles goed en wel; als puntje bij paaltje komt |
tsumasakiagari-爪先上がり | een opgaand [omhooglopend] pad; geleidelijk steiler wordende helling |
tsume-詰め | einde; sluitstuk; laatste stadium |
tsumitsukuri-罪作り | bedrog; misleiding; wreedheid |
tsunagiawaseru-繋ぎ合わせる | samenbrengen; samenbundelen; samenbinden; verbinden; (verschillende zaken) samenvoegen tot een eenheid |
tsunbo-聾 | doofheid; slechthorendheid; dove |
tsunbosajiki-聾桟敷 | ongeïnformeerd zijn; ergens buiten gehouden worden |
tsunbosajiki-聾桟敷 | de dovengalerij (bovenste rijen stoelen in de schouwburg waar de verstaanbaarheid van het toneel slecht is) |
tsune-常 | de normale [gebruikelijke] omstandigheden [gang van zaken]; constantheid; onveranderlijkheid |
tsuno-角 | hoorn; gewei |
tsuno-角 | jaloersheid; wrok; woede |
tsunoru-募る | in hevigheid [kracht] toenemen; sterker [heftiger] worden |
tsurai-辛い | pijnlijk; moeilijk; zwaar; hartverscheurend; wreed |
tsuranikui-面憎い | lelijk; walgelijk; hatelijk; verfoeilijk; verachtelijk; ergerlijk |
tsurasa-辛さ | pijn; leed; kwelling; narigheid; ongemak |
tsuri-釣り | klein geld; wisselgeld |
tsuribune-釣り船 | vissersboot; (klein) visserschip; vissersschuit |
tsuridasu-釣り出す | uitlokken; weglokken; uit zijn tent lokken; verleiden |
tsuridōgu-釣り道具 | vistuig; visgerei; vishengel en toebehoren |
tsurigu-釣り具 | vistuig; visgerei; vishengel en toebehoren |
tsūringu-ツーリング | rondreis per auto of motor |
tsūrisuto・byūrō-ツーリスト・ビューロー | toeristenbureau; reisbureau |
tsuru-釣る | lokken; verleiden |
tsūsetsu-通説 | (uitgebreide) uitleg [verklaring] |
tsūtatsu-通達 | vakkundigheid; bekwaamheid; veel kennis [begrip] hebben |
tsutsumashii-慎ましい | bescheiden; gereserveerd; terughoudend |
tsutsumashiyaka-慎ましやか | bescheiden; gereserveerd; terughoudend |
tsutsushimi-慎み | voorzichtigheid; bescheidenheid; terughoudendheid |
tsuyameku-艶めく | verleidelijk [sexy; elegant; charmant] zijn; er betoverend uitzien |
tsuyu-梅雨 | regenseizoen |
tsuyuake-梅雨明け | na (afloop van) het regenseizoen |
tsuyubare-梅雨晴れ | zonnige periode tijdens het regenseizoen |
tsuyubie-梅雨冷え | koud weer [koudegolf] tijdens het regenseizoen |
tsuyuharai-露払い | de sumoworstelaar die een yokozuna naar de ring leidt voor zijn openingsceremonie |
tsuyuiri-梅雨入り | begin van de regentijd; begin van het regenseizoen |
tsuyuzamu-梅雨寒 | kou tijdens het regenseizoen |
tsuzumayaka-約やか | klein; kort en bondig; eenvoudig |
tsuzumayaka-約やか | bescheiden |
ubamegashi-姥目樫 | eik (Quercus phillyraeoides) |
ubazakura-姥桜 | een vroeg bloeiende kersenboom |
ubazakura-姥桜 | een rijpe schoonheid; charmante [aantrekkelijke] oudere vrouw |
ubu-初 | naïviteit; onbedorvenheid; onschuldigheid |
uchiageru-打ち上げる | beëindigen; stoppen |
uchiakeru-打ち明ける | iem. iets toevertrouwen; onthullen; openbaren; de waarheid vertellen |
uchiawase-打ち合わせ | voorbespreking; voorbereiding; inleidend gesprek |
uchiberi-内耗 | de verhouding tussen de hoeveelheid graan die overblijft na vermaling en de oorspronkelijke hoeveelheid |
uchichigaeru-打ち違える | draden kruisen (breien, knopen, e.d.) |
uchidashi-打ち出し | het einde (van een optreden, voorstelling, etc.) |
uchidasu-打ち出す | afsluiten; beëindigen |
uchidome-打ち止め | einde van een wedstrijd [optreden; sessie] |
uchigi-袿 | (Heian periode) hofkleding |
uchiki-内気 | verlegenheid; terughoudendheid |
uchikiri-打ち切り | beëindiging |
uchimaku-内幕 | interne [geheime] informatie |
uchiwa-内輪 | geheim [privé; persoonlijk] zijn |
uchiwa-内輪 | bescheidenheid; gematigdheid; soberheid; kleine hoeveelheid |
uchūryokō-宇宙旅行 | ruimtereis |
ude-腕 | bekwaamheid; vaardigheid |
udekiki-腕利き | bekwaamheid; vakmanschap; een bekwaam [vakkundig; geschoold] persoon |
udemae-腕前 | bekwaamheid; vaardigheid |
udonge-優曇華 | (Sanskriet) udumbara (een mythische plant die zogezegd eens in de 3000 jaar bloeide), wordt gebruikt als metafoor voor iets dat uiterst zeldzaam is |
udonge-優曇華 | de eitjes van de gaasvlieg |
ue-上 | de keizer; vorst |
uēbu-ウエーブ | golf (elektriciteit, geluid, radio, etc.) |
ueito-ウエイト | belang; nadruk; prioriteit |
uerunesu-ウエルネス | gezondheid; lichamelijk welbevinden |
uerunesu-ウエルネス | activiteiten om de gezondheid te behouden |
uēto-ウエート | belang; nadruk; prioriteit |
ugoki-動き | beweging; activiteit |
uīkuendo-ウイークエンド | weekeinde; weekend |
uimago-初孫 | eerste kleinkind |
uindō・doresshingu-ウインドー・ドレッシング | lokkertje; misleidende voorstelling van zaken |
uirō-外郎 | traditionele Japanse gestoomde zoetigheid (gemaakt van rijstmeel en suiker) |
uirōmochi-外郎餠 | traditionele Japanse gestoomde zoetigheid (gemaakt van rijstmeel en suiker) |
uitto-ウイット | scherpzinnigheid; geestigheid; gevatheid; vernuft; spitsvondigheid |
ujiko-氏子 | parochiaan [gemeentelid] van een shinto heiligdom |
ujō-有情 | menselijkheid; medeleven |
ukai-迂回 | omweg; omleiding |
ukai-鵜飼い | het vissen met aalscholvers (ze worden gebruikt om vissen te vangen, met een ring om hun hals zodat ze alleen kleine vissen zelf kunnen doorslikken) |
ukan-有官 | iemand met een officiële functie [rang; positie] bij de overheid; een ambtenaar |
ukaseru-浮かせる | half overeind komen; zich oprichten |
ukasu-浮かす | half overeind komen; zich oprichten |
uke-受け | populariteit; reputatie; ontvangst |
ukeai-請け合い | garantie; zekerheid; borg |
ukeau-請け合う | beloven; garanderen; verantwoordelijkheid nemen voor |
ukemi-受け身 | passiviteit; passieve [verdedigende] houding |
ukeuri-受け売り | detailhandel; kleinhandel (verkoop direct aan verbruikers) |
uki-浮き | (drijvende) boei; dobber; drijver; vlotter |
uki-雨季 | regenseizoen |
ukibukuro-浮き袋 | zwemband; zwemvest; reddingsboei |
ukimi-浮き身 | gezelschapsdame voor handelsreizigers (tijdens hun verblijf) |
ukishima-浮き島 | drijvend eiland; drijftil; kragge; eiland dat lijkt te zweven in de lucht |
ukiyobanare-浮き世離れ | wereldvreemdheid; het los van [onverschillig voor] de werkelijkheid [realiteit] zijn |
uma-午 | mei (5de maand van de maankalender) |
umagaeshi-馬返し | het punt op een bergpas waar het te steil wordt, waardoor een paard niet meer verder kan en moet omkeren |
umami-旨み | kennis; bekwaamheid; smaak (van kunst, etc.); winst |
umanushi-馬主 | paardeneigenaar; bezitter van paarden |
umanushi-馬主 | eigenaar [bezitter] van renpaarden |
umebishio-梅醬 | pruimengelei |
umi-海 | (fig.) een zee (van); een grote hoeveelheid |
umibiraki-海開き | opening [begin] van het strandseizoen |
umu-有無 | wel of niet; ja of nee; aanwezigheid of afwezigheid |
unaginobori-鰻登り | (lett. een paling die verticaal omhoog (in het water) klimt) het snel stijgen [omhoogklimmen]; omhoogschieten (van prijzen, populariteit, e.d.) |
undei-雲泥 | een groot verschil [onderscheid] |
undōjō-運動場 | gymnastiekzaal; sportveld; speelplaats; schoolplein |
undōkōen-運動公園 | sportpark; park met sportfasciliteiten |
uneri-うねり | golfslag; deining; hoge golven (als gevolg van een depressie) |
unkō-運行 | dienst (van treinen, bussen etc.) |
unkyū-運休 | staking [onderbreking] (b.v. van treinverkeer, e.d.) |
unmu-雲霧 | sombere gevoelens; mistroostigheid |
unten-運転 | rotatie; omwenteling (planeet om de zon); wisseling (van seizoenen) |
untengijutsu-運転技術 | rijvaardigheid; rijtechniek |
untenshi-運転士 | machinist (van een trein) |
unto-うんと | enorm; verschrikkelijk veel; grote hoeveelheid |
unubore-自惚れ | verwaandheid; ijdelheid; arrogantie |
uraba-末葉 | een blad (dat groeit) aan het uiteinde van de tak [stengel] |
uragaki-裏書き | echtheidsverklaring |
uraguchi-裏口 | (fig.) achterdeur; illegaal binnenkomen; op frauduleuze wijze doen; toegang (tot universiteit, bedrijf, e.d.) zonder te voldoen aan toelatingseisen |
uraha-末葉 | een blad (dat groeit) aan het uiteinde van de tak [stengel] |
urami-恨み | wrok; rancune; wrevel; verbolgenheid; vijandigheid |
uran-ウラン | uranium (scheikundig element U) |
uranari-末生り | vrucht die groeit aan het uiteinde van een tak of stengel (en daardoor onvolgroeid en onrijp is) |
uraniumu-ウラニウム | uranium (scheikundig element U) |
uraomote-裏表 | achterkant en voorkant; binnenkant en buitenkant; twee [beide] kanten |
ureashi-売れ足 | snelle verkoop; de snelheid waarmee een product wordt verkocht |
uree-憂え | angst; bezorgdheid; ongerustheid |
urei-憂い | angst; bezorgdheid; ongerustheid |
urikehai-売り気配 | laatkoers (het minimum waartegen een verkoper bereid is te verkopen) |
uriwatasu-売り渡す | iemand verraden [aangeven] (bij de vijand, in ruil voor eigen voordeel) |
uruguai・raundo-ウルグアイ・ラウンド | Uruguay-ronde (Internationale onderhandelingen van 1986 tot 1994, die uiteindelijk leidden tot de oprichting van de Wereldhandelsorganisatie) |
urutoramontanizumu-ウルトラモンタニズム | ultramontanisme (leer binnen de katholieke kerk met nadruk op de autoriteit van de paus) |
urutora・shī-ウルトラ・シー | gymnastiekoefening die qua uitvoering moeilijker is dan de norm voor de hoogste van de drie lagere moeilijkheidsgraden |
uryō-雨量 | hoeveelheid regen [neerslag] |
usa-憂さ | somberheid; zwaarmoedigheid; droefgeestigheid; neerslachtigheid; melancholie; weemoed |
usabarashi-憂さ晴らし | afleiding; ontspanning |
ushin-有心 | inzicht en beleid |
ushin-有心 | overdenking; scherpzinnigheid |
ushin-有心 | (boeddh.) gehechtheid, sterke mentale fixatie voor dingen en ideeën |
uso-嘘 | leugen; onwaarheid; verzinsel |
usu-薄 | (als prefix) licht; vaag; dun; weinig; schaars |
usuakinai-薄商い | weinig handel [transacties] |
usude-薄手 | dunheid; iets dat heel dun [ondiep; oppervlakkig] is |
usude-薄手 | lichte verwonding; een klein sneetje |
usui-薄い | dun; karig; schaars; weinig; gering |
usukuchi-薄口 | dun [fijn; delicaat] voorwerp (b.v. aardewerk, porselein) |
utsuru-移る | aangestoken [geïnfecteerd] worden |
utsuwa-器 | bekwaamheid; gave; aanleg; talent; vaardigheid; geschiktheid |
uwanori-上乗り | het begeleiden [de begeleider; opzichter] van goederen [vracht; lading] tijdens transport |
uwanuri-上塗り | laklaag; laatste laag; eindlaag; afwerking |
uwaobi-上帯 | obi (ceintuur) over de buitenste laag van een kimono |
uwasuberi-上滑り | oppervlakkig zijn; oppervlakkigheid |
uwatchōshi-上っ調子 | luchthartigheid; oppervlakkigheid; op spottende toon [manier] |
uwayaku-上役 | leidinggevende; chef; baas; meerdere |
uzukumaru-蹲る | hurken; bukken; ineenduiken; zich klein maken |
uzuratamago-うずら卵 | kwartelei |
vājinshotō-ヴァージン諸島 | Maagdeneilanden |
wabisabi-侘寂 | wabisabi, een Japans esthetisch concept waarin de aanvaarding van vergankelijkheid en imperfectie centraal staat |
wabisuke-侘助 | Wabisuke camelia (een variëteit van de Camellia Japonica, met kleine enkele bloemen; vanwege hun eenvoud vaak gebruikt bij theeceremonies) |
waga-我が | mijn; onze (eigen) |
wagamama-我が儘 | egoïsme; zelfzuchtigheid; ongehoorzaamheid |
wagaya-我が家 | het eigen huis; thuis |
wagō-和合 | harmonie; eensgezindheid; eendracht; eenheid; vrede |
wagon・sābisu-ワゴン・サービス | bereiding van gerechten (op een etenskar) bij de tafel van de klanten in een restaurant |
waimārukenpō-ワイマール憲法 | Grondwet van Weimar (van de Weimarrepubliek, 1919-1933) |
wairubyō-ワイル病 | ziekte van Weil (vorm van leptospirose) |
wairudokyatto・sutoraiki-ワイルドキャット・ストライキ | wilde stakingsactie; staking zonder toestemming van de vakbondsleiders |
waisetsu-猥褻 | onzedelijkheid; obsceniteit |
waiya-ワイヤ | elektriciteitskabel; snoer |
waiyaresukyūden-ワイヤレス給電 | draadloze voeding [elektriciteitsaansluiting] |
waizatsu-猥雑 | vulgariteit; grofheid; onfatsoenlijkheid |
wai・daburyū・shī・ē-ワイ・ダブリュー・シー・エー | Young Women’s Christian Association, een beweging die zich inzet voor leiderschap en rechten van vrouwen en meisjes |
wakachigaki-分かち書き | het scheiden van (Japanse) woorden door spaties |
wakage-若気 | jeugdigheid |
wakahage-若禿 | vroegtijdige kaalheid; kaalheid op jonge leeftijd |
wakamiya-若宮 | heiligdom voor de zoon van de god van de hoofdtempel |
wakare-別れ | scheiding; afsplitsing; afscheid |
wakarebanashi-別れ話 | gesprek over een scheiding [beëindiging van een relatie] |
wakareme-分かれ目 | scheidslijn; tweesprong; splitsing; keerpunt |
wakareru-分かれる | verdeeld worden; zich vertakken [verspreiden] |
wakareru-別れる | afscheid nemen; uit elkaar gaan; scheiden |
wakazakari-若盛り | de bloeiperiode van de jeugd |
wakazukuri-若作り | zich jong kleden; zich jonger kleden dan de eigen leeftijd |
wake-分け | (in samenstellingen) verdelen; indelen; scheiden; sorteren |
wakimaeru-弁える | onderscheid maken; differentiëren; uit elkaar houden |
wākingu・horidē-ワーキング・ホリデー | werkvakantie; vakantiereis met werkvergunning (waarbij reizigers mogen werken in het land dat ze bezoeken) |
wakōdōjin-和光同塵 | (boeddh.) de Boeddha en Bodhisattva versluieren hun wijsheid om op toegankelijke wijze de lijdende mensheid te kunnen redden |
wāku・shearingu-ワーク・シェアリング | deeltijdbanen; deeltijdse arbeid |
wan-腕 | (in kanji combinaties) arm; bekwaamheid |
wandane-椀種 | ingrediënten voor soep (zoals vis, eieren, tofu, etc.) |
wanman-ワンマン | één man die de leiding heeft [die alle macht naar zich toetrekt]; tiran; dictator |
wanman・kā-ワンマン・カー | een trein, bus of tram met maar 1 personeelslid (de bestuurder die ook de functie van conducteur vervult) |
warabī-ワラビー | wallaby (kleine kangoeroesoort) |
waridaka-割高 | in verhouding (met de kwaliteit) duur zijn |
waridasu-割り出す | berekenen; uitrekenen; begroten; afleiden (uit) |
wariyasu-割安 | in vergelijking; relativiteit |
waromono-悪者 | (arch.) iemand zonder opleiding of talent; een middelmatige persoon |
waruba-悪場 | (een term uit het bergbeklimmen) een gevaarlijke plek (die moeilijk te beklimmen is) in de bergen |
warubireru-悪びれる | (dit w.w. wordt gebruikt in ontkennende zinnen) te verlegen zijn; zich klein [minderwaardig] voelen; rusteloos [zenuwachtig] zijn |
warugi-悪気 | kwade bedoelingen [opzet]; boosaardigheid; kwaadwillendheid |
warui-悪い | van slechte kwaliteit; niet goed; inferieur |
waruitazura-悪悪戯 | ondeugendheid; kattenkwaad |
warujie-悪知恵 | sluwheid; listigheid; geslepenheid; doortraptheid |
warusa-悪さ | slechtheid |
waruzure-悪擦れ | te veel wereldwijsheid; iem. die (door ervaring) heel sluw [listig] is geworden |
wase-早稲 | rijstvariëteit die vroeg rijpt; vroeg rijpende gewassen [vruchten] |
washintonjōyaku-ワシントン条約 | Washington conventie (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde dieren en plantensoorten) |
wasurejimo-忘れ霜 | late vorst; vorst aan het einde van de lente |
watakushigoto-私事 | privé zaak [aangelegenheid] |
watakushisuru-私する | zich toe-eigenen |
watari-辺 | buurt; nabijheid; omgeving |
watarimono-渡り者 | rondtrekkende arbeider; gastarbeider |
watatsumi-海神 | zeegod; (Gr.) Poseidon; (Rom.) Neptunus |
watto-ワット | watt (elektrische eenheid van vermogen) |
wayō-和様 | (in de Kamukura-periode geïntroduceerde) Japanse bouwstijl (m.n. voor tempelarchitectuur) |
waza-技 | techniek; vaardigheid; handigheid; manoeuvre |
wazawai-災い | ramp; ellende; onheil; ongeluk |
wazawaza-態々 | uitdrukkelijk; nadrukkelijk; speciaal; de moeite nemen (om te) |
wazuka-僅か | weinig; gering |
wazurai-患い | bezorgdheid; ongerustheid; spanning |
wazurawashii-煩わしい | ingewikkeld; moeilijk |
webusaitoōnā-ウェブサイトオーナー | websitehouder; website-eigenaar |
webusupēsu-ウェブスペース | webspace (hoeveelheid ruimte op een server) |
won-ウォン | won (Koreaanse munteenheid) |
yaban-野蛮 | barbaarsheid; wreedheid; onbeschaafdheid |
yabo-野暮 | domheid; dwaasheid; onwetendheid; domme daad [handeling; opmerking] |
yabo-野暮 | ongemanierdheid; lompheid; smakeloosheid |
yaboten-野暮天 | lompheid; dwaasheid |
yaboyō-野暮用 | een saaie klus; oninteressant karwei |
yachigusa-八千草 | veel [verscheidene] planten [kruiden] |
yachiyo-八千代 | (lett. 8000 jaar) zeer lange periode; eeuwigheid |
yadonushi-宿主 | waard; herbergier; (hotel)eigenaar; hospita; gastheer |
yaei-野営 | bivak; het kamperen; kampeerterrein; camping |
yaeichi-野営地 | kampeerterrein; camping |
yagate-軈て | na een tijdje; spoedig; binnenkort; gauw; uiteindelijk |
yagi-山羊 | geit; bok |
yagimōhitsu-ヤギ毛筆 | geitenharen kwast; penseel [kwast] van geitenhaar |
yahari-矢張り | evenwel; uiteindelijk; hoe dan ook; toch; niettemin |
yahi-野卑 | vulgariteit; platvloersheid; grofheid |
yajikita-弥次喜多 | (afk. voor) een leuk [vrolijk] uitsapje [reisje] van twee mannen |
yajikitadōchū-弥次喜多道中 | een leuk [vrolijk] uitsapje [reisje] van twee mannen |
yajin-野人 | een burger; persoon zonder functie in de overheid |
yajiuma-野次馬 | nieuwsgierige toeschouwers [omstanders]; sensatiezoekers; ramptoeristen; bemoeials |
yakamashii-喧しい | streng; meedogenloos; onverbiddelijk; veeleisend |
yakamashiya-喧し屋 | een kieskeurig [veeleisend] persoon |
yakata-屋形 | paleis; herenhuis; residentie (van de adel) |
yakata-屋形 | (Heian periode) hofkoets (getrokken door ossen) |
yakebokkui-焼け木杭 | verschroeide stok [balk]; staaf houtskool |
yakeishi-焼け石 | een gloeiendhete [verhitte] steen |
yakekoge-焼け焦げ | brandgat (in kleding, door sigaret); schroeiplek |
yakeno-焼け野 | verbrande [verschroeide] akker |
yakenohara-焼け野原 | verbrand [verschroeid] veld [akker; gebied] |
yakeyama-焼け山 | verbrande [verschroeide] heuvels [bergen] |
yakibata-焼き畑 | brand-landbouwgrond; akkers die door hakken en branden (van de begroeiing) zijn aangelegd |
yakimono-焼き物 | keramiek; aardewerk; porselein |
yakisoba-焼き蕎麦 | roerbak gerecht met boekweitnoedels; (Chinees) cho mein |
yakkai-厄介 | hulp; steun; afhankelijkheid; verblijf (bij iem.) |
yakkodako-奴凧 | een (traditionele) Japanse vlieger in de vorm van een man met uitgespreide armen (als vleugels) |
yakō-夜行 | nachtreis; nachtelijke reis |
yakō-夜行 | (afk. voor) nachttrein |
yakōressha-夜行列車 | nachttrein |
yakuharai-厄払い | exorcisme; ritueel om boze geesten uit te drijven; ceremoniële reiniging van het kwaad |
yakuin-役員 | directeur; leider; leiding gevend persoon; chef |
yakunan-厄難 | ramp; tragedie; onheil; tegenspoed; ongeluk |
yakunin-役人 | overheidsfunctionaris; ambtenaar |
yakusho-役所 | (lokaal) overheidsgebouw |
yakushoku-役職 | beleidsfunctie; bestuursfunctie |
yakusuru-約する | afkorten; verkleinen; samenvatten |
yakutaku-役宅 | woning toegewezen aan iemand op basis van zijn functie (m.n. bij de overheid) |
yamabiraki-山開き | het begin [de opening] van het klimseizoen (in de bergen) |
yamahata-山畑 | bergweide; bergakker |
yamakai-山峡 | kloof; ravijn; ((nauwe) vallei |
yamamoto-山元 | eigenaar van een berg; eigenaar van een (kolen)mijn |
yamanari-山形 | de vorm van een berg; een chevron (een omgekeerde V als onderscheidingsteken, b.v. op de mouw van een officier) |
yamatoe-大和絵 | Yamato-e, Japanse schilderijen uit de Heian periode |
yamatoshimane-大和島根 | het eilandenrijk Japan (arch.) |
yameru-止める | stopzetten; beëindigen |
yami-闇 | in de war [in verlegenheid] zijn; zonder onderscheid |
yami-闇 | hopeloosheid; uitzichtloosheid |
yami-闇 | donker, geheim of illegaal |
yamibaito-闇バイト | zwartwerk; illegaal deeltijdwerk (soms met criminele doeleinden) |
yamibusshi-闇物資 | artikelen [goederen] van de zwarte markt; illegaal geïmporteerde [gesmokkelde] goederen; geheime voorraden |
yamigasuri-闇絣 | een katoenen stof met een klein, onregelmatig vlekkenpatroon op een donkere achtergrond |
yamigome-闇米 | de rijst die heimelijk wordt verhandeld buiten de reguliere kanalen; rijst van de zwarte markt |
yamiji-闇路 | in een toestand zijn waar men geen onderscheidingsvermogen meer heeft; van de goede weg afgedwaald zijn |
yamikumo-闇雲 | iets doen zonder erover na te denken over de consequenties; onnadenkendheid; roekeloosheid; willekeur |
yaminoutsutsu-闇の現 | de werkelijkheid in het duister; onduidelijkheid; iets waarvan je niet zeker bent of het werkelijkheid is of niet |
yamishōgun-闇将軍 | iemand die de macht heeft in de onderwereld; de baas van de gangsters; iemand die in het geheim (achter de schermen) de macht in handen heeft |
yamitorihiki-闇取引 | in het geheim handelen |
yamōshō-夜盲症 | nachtblindheid |
yamu-止む | stoppen; ophouden; beëindigen |
yana-梁 | fuik; visdam; visweer (om een vis door de rivier te geleiden) |
yanebune-屋根船 | een kleine boot met een rieten dak |
yannurukana-已んぬるかな | alles is afgelopen; dit is het einde; er is niets meer aan te doen |
yanushi-家主 | huiseigenaar |
yanusu-ヤヌス | Janus (Romeinse God) |
yarikehai-ヤリ気配 | laatkoers (het minimum waartegen een verkoper bereid is te verkopen) |
yarikuchi-遣り口 | manier (van doen); handigheid; truc |
yaritogeru-遣り遂げる | volbrengen; voltooien; bereiken; tot stand brengen; vol elkaar krijgen |
yasegaman-瘦せ我慢 | het (met moeite) doorstaan [verdragen] |
yasei-野性 | wild [ongetemd] zijn; wildheid |
yaseude-瘦せ腕 | weinig levenskracht en vaardigheden hebben |
yashi-野師 | straatventer [straathandelaar]; straatartiest (tijdens festiviteiten) |
yashiki-屋敷 | perceel; (bouw)terrein; grondgebied (van huis met erf of landbouwgrond) |
yashiro-社 | een shinto heiligdom [schrijn] |
yashiro-社 | plaats waar een god(heid) ter aarde komt; plaats waar deze god(heid) wordt vereerd |
yashu-野趣 | rustieke [landelijke] schoonheid |
yasudaiji-易大事 | iets dat er eenvoudig uitziet, maar in werkelijkheid zeer belangrijk is |
yasugekkyū-安月給 | een klein [laag] (maand)salaris; een mager (maandelijks) inkomen |
yasukikurai-安き位 | (term van Zeami) de hoge graad van perfectie die een acteur van het Nō-theater kan bereiken, waardoor hij ontspannen zijn rol kan spelen |
yasume-安め | nederigheid; bescheidenheid |
yasumono-安物 | een goedkoop artikel [produkt] (van slechte kwaliteit) |
yasunjiru-安んじる | gerust [veilig; op zijn gemak; vredig] zijn; tevreden zijn; geruststellen |
yasunzuru-安んずる | gerust [veilig; op zijn gemak; vredig] zijn |
yasuragi-安らぎ | (gemoeds)rust; kalmte; vredigheid; sereniteit |
yasuuri-安売り | op lichtvaardige wijze bereidwillig zijn |
yatara-矢鱈 | roekeloosheid; willekeur; lukraak [ongenuanceerd] zijn |
yatchaba-やっちゃ場 | markt voor groente en fruit in Tokio (zo genoemd vanwege de uitroepen tijdens de veiling: yatcha, yatcha) |
yatto-やっと | eindelijk (met veel moeite); ten langen leste; uiteindelijk; tenslotte |
yattokosa-やっとこさ | eindelijk; uiteindelijk; tenslotte |
yōan-溶暗 | fade-out; (beeld) het vervagen [uitvloeien]; in het donker verdwijnen |
yobi-予備 | voorbereiding; inleidend; voorafgaand |
yobikō-予備校 | een school voor voorbereiding op (het toelatingsexamen van) een universiteit |
yobimono-呼び物 | bezienswaardigheid; manifestatie; evenement; attractie; hoogtepunt |
yochi-余地 | (speel)ruimte (om iets te doen); bewegingsvrijheid |
yōchi-幼稚 | kinderachtigheid; kinderlijkheid |
yōdai-容態 | (medische) aandoening [kwaal]; lichamelijke gesteldheid [conditie] |
yoei-余栄 | postume onderscheiding |
yōeki-溶液 | oplossing (vloeistof) |
yogi-余技 | hobby; niet-beroepsmatige bezigheid |
yōgin-洋銀 | buitenlandse zilveren munten geïmporteerd in Japan vanaf het einde van de Edo-periode |
yogisha-夜汽車 | nachttrein |
yōi-用意 | voorbereiding; voorzorg; (in) gereedheid (brengen) |
yōji-用事 | zaak; zaken; aangelegenheid; werk; bezigheid |
yōjin-用心 | voorzichtigheid; zorgvuldigheid; voorzorg |
yōjo-妖女 | verleidster; vamp; heks; tovenares |
yojōhan-四畳半 | een kleine kamer [ruimte] |
yōka-妖花 | een betoverend mooie bloem [schoonheid] |
yōkai-容喙 | bemoeienis; bemoeiing; tussenkomst; interventie |
yōkaisuru-溶解する | iets oplossen (in); vloeibaar maken |
yōkan-羊羹 | yokan, een zoete gelei van rode azuki (adukibonen) |
yokaren-予科練 | de opleiding [training] voor piloten bij de Japanse marine |
yōken-用件 | zaak; kwestie; aangelegenheid; dingen die gedaan moeten worden |
yōketsu-要訣 | (belangrijk) geheim; geheime sleutel |
yōki-妖姫 | een sprookjesachtig mooie vrouw; een betoverende schoonheid |
yoki-斧 | kleine bijl; hakmes |
yōki-陽気 | seizoen; weer |
yokkyū-欲求 | drang; aandrang; neiging |
yōkō-洋行 | (studie)reis (vanuit Japan) naar het buitenland [het Westen] |
yokodori-横取り | het (zijdelings) weggrijpen; wegpakken van iemands goederen of kennis (en die als eigen bevindingen doen voorkomen, b.v. in een werksituatie) |
yokoguruma-横車 | onredelijkheid; dwarsheid |
yokomichi-横道 | de verkeerde kant; het verkeerde pad; afdwaling; uitweiding |
yokorenbo-横恋慕 | geheime [ongeoorloofde; onbeantwoorde] liefde |
yokoshima-邪 | verdorvenheid; slechtheid |
yokuke-欲気 | grote hebzucht; inhaligheid; begeerte |
yokume-欲目 | partijdigheid; bevooroordeeld [vooringenomen] zijn |
yokutoku-欲得 | eigenbelang; zelfzucht |
yokutokuzuku-欲得ずく | dingen te doen uit eigenbelang; berekenend zijn |
yōkyū-要求 | eis; claim |
yōkyūsuru-要求する | eisen; opeisen; claimen |
yōmei-溶明 | (beeld) het invloeien; verschijnen; lichter [helderder] worden |
yometoome-夜目遠目 | (gezegde) Bij duisternis kan men geen onderscheid maken tussen mooi en lelijk. (lett. een vrouw in het donker, in de verte) |
yomihon-読本 | handleiding; handboek |
yomikomu-詠み込む | in een gedicht de naam van iets opnemen (b.v. plaatsnaam, seizoen, etc.) |
yondai-四大 | universiteiten of hogescholen met vierjarige opleidingen |
yoō-余殃 | onheil dat nakomelingen overkomt vanwege slechte daden van hun voorouders |
yorokonde-喜んで | met plezier; bereidwillig; blijmoedig; graag |
yoronchōsa-世論調査 | opiniepeiling |
yorozu-万 | alle (soorten) dingen; allerlei dingen |
yorozuya-万屋 | een winkel van Sinkel (een winkel waar allerlei verschillende artikelen worden verkocht) |
yōryō-容量 | capaciteit; inhoud; volume |
yosei-余勢 | energie-overschot; overtollige energie; overcapaciteit |
yōsei-要請 | eis; vereiste; verzoek; claim |
yōsei-陽性 | opgewektheid; vrolijkheid |
yōsei-陽性 | positiviteit (scheikunde) |
yōsei-養成 | training; opleiding; scholing; opvoeding |
yōseisuru-要請する | eisen; vereisen; verzoeken |
yōseisuru-養成する | trainen; opleiden; opvoeden |
yōsen-用船 | boot [schip] voor allerlei gebruiksdoeleinden |
yosenkai-予餞会 | een afscheidsfeest |
yoshū-予習 | (voor de les) voorbereiding; oefening |
yoshūsuru-予習する | (studie, les, etc.) voorbereiden |
yosoou-装う | (zich) voordoen (als); simuleren; veinzen; pretenderen |
yōsu-様子 | omstandigheid; situatie; stand van zaken |
yōsu-要す | vereisen; vergen; nodig zijn [hebben] |
yōsui-羊水 | vruchtwater (vloeistof in de baarmoeder tijdens zwangerschap) |
yōsuru-要する | vereisen; vergen; nodig zijn [hebben] |
yotsu-四つ | (sumo) techniek waarbij beide worstelaars elkaar kruislings bij de handen beetpakken |
yotsumi-四つ身 | (sumo) techniek waarbij beide worstelaars elkaar kruislings bij de handen beetpakken |
yowagoshi-弱腰 | zwakheid; lafheid; passieve [laffe] houding |
yowaki-弱気 | zwakheid; bedeesdheid; lafheid |
yowasa-弱さ | zwakte; kwetsbaarheid |
yōyaku-漸く | uiteindelijk; tenslotte; ten langen leste |
yōyaku-漸く | geleidelijk |
yōyou-漸う | beetje bij beetje; stap voor stap; geleidelijk |
yōyou-漸う | (uit)eindelijk; tenslotte |
yūben-雄弁 | welbespraaktheid; welsprekendheid |
yūbu-勇武 | (helden)moed; dapperheid |
yūbutsu-尤物 | een bijzondere schoonheid [mooie vrouw] |
yuchaku-癒着 | (medisch) verkleving; samenleving; samengroeiing |
yūchi-誘致 | aantrekking; verlokking; verleiding |
yūchisuru-誘致する | lokken; verleiden; aantrekken |
yudan-油断 | onoplettendheid; onzorgvuldigheid; onvoorbereid zijn (etymologie: het licht gaat uit door het niet op tijd bijvullen van de lampolie) |
yudantaiteki-油断大敵 | de grootste vijand is onoplettendheid [onzorgvuldigheid; onvoorbereid zijn] |
yūdō-誘導 | aanmoediging; aansporing; begeleiding; beïnvloeding |
yūdōdan-誘導弾 | geleid projectiel |
yūetsukan-優越感 | meerderwaardigheidsgevoel; gevoel van superioriteit |
yūfō-ユーフォー | ongeïdentificeerd vliegend voorwerp (unidentified flying object) |
yūgeki-遊撃 | (militaire) aanval door een mobiele eenheid |
yūgen-幽玄 | diepzinnigheid; geheimzinnigheid; het occulte |
yūgen-幽玄 | subtiele eenvoud [elegantie]; pure [verborgen] schoonheid |
yūgengaisha-有限会社 | een besloten vennootschap; een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid |
yūgensekinin-有限責任 | beperkte aansprakelijkheid |
yūgō-融合 | harmonie; eensgezindheid; verzoening |
yūgun-遊軍 | reservetroepen; mobiele eenheid; vliegende brigade |
yūhitsu-右筆 | (hist.) (overheids)dienaar belast met het schrijven van documenten |
yūi-優位 | overheersing; superioriteit; overwicht; dominantie; suprematie |
yuigadokuson-唯我独尊 | eigenwaan; hoogmoed; verwaandheid |
yūigi-有意義 | zinvol [belangrijk; de moeite waard] zijn |
yūin-誘因 | oorzaak; motief; (directe) aanleiding; drijfveer |
yūin-誘引 | aantrekkingskracht; verleiding; bekoring |
yuishin-唯心 | (boeddh.) alle verschijnselen zijn een manifestatie van de geest; de geest als de enige echte realiteit |
yūjō-優諚 | goedgunstige keizerlijke boodschap |
yūjo-宥恕 | vergevingsgezindheid; edelmoedigheid; vrijgevigheid |
yūjo-遊女 | meisje van plezier; prostituee; hoer |
yūjūfudan-優柔不断 | besluiteloosheid |
yūkaku-遊客 | toerist; toeschouwer; reiziger |
yūkan-勇敢 | moed; dapperheid; onversaagdheid |
yūkan-憂患 | angst; bezorgdheid; ongerustheid |
yukari-縁 | betrekking; relatie; verbinding; affiniteit |
yūkemuri-夕煙 | rook die opstijgt uit de kamado bij het bereiden van het avondeten |
yūki-勇気 | moed; dapperheid; heldhaftigheid; stoutmoedigheid |
yuki-行き | (trein, tram, bus) naar... |
yukichigai-行き違い | onenigheid; verschil van mening |
yukidaore-行き倒れ | een overleden persoon die op straat ligt (vroeger iem. die stierf tijdens een reis en niet begraven kon worden omdat hij geen gegevens bij zich had) |
yukigakoi-雪囲い | sneeuwdak; overkapping [omheining] vanwege sneeuw |
yūkikagaku-有機化学 | organische chemie [scheikunde]; koolstofchemie |
yūkikagōbutsu-有機化合物 | organische verbinding (scheikunde) |
yukime-雪眼 | sneeuwblindheid |
yukimoyoi-雪催い | dreigende [verwachte] sneeuwval |
yukinohate-雪の果て | sneeuw die aan het einde van de winter valt; sneeuw die is blijven liggen |
yukitsuku-行き着く | (de bestemming) bereiken; uitkomen op [bij]; tot de conclusie komen |
yukizumaru-行き詰まる | een grens bereiken; in een doodlopende weg komen; in een impasse komen; aan het einde zijn [haar] vermogen komen |
yūkō-有功 | verdienste; verdienstelijkheid; verdienstelijk [werkzaam] zijn |
yūkō-有効 | effectiviteit; doeltreffendheid; werkzaamheid; geldigheid |
yūkōkikan-有効期間 | geldigheidsduur |
yūkon-雄渾 | grootsheid; kracht; pracht |
yūku-憂苦 | droefheid; smart; bezordheid |
yukuaki-行く秋 | de late herfst; het einde van de herfst |
yukuharu-行く春 | het einde van de lente; de voorbijgaande lente |
yukuyuku-行く行く | in de toekomst; eens; ooit; uiteindelijk |
yūkyū-悠久 | eeuwigheid |
yūkyū-遊休 | inactiviteit; buiten werking; buiten gebruik |
yumanite-ユマニテ | mensheid |
yumanite-ユマニテ | menselijkheid |
yūmei-有名 | faam; roem; bekendheid; (goede) reputatie |
yūmeijin-有名人 | beroemdheid; bekende persoonlijkheid |
yūmeimujitsu-有名無実 | slechts in naam (en niet in werkelijkheid) |
yumesara-夢更 | ten minste; zelfs een klein beetje; (gevolgd door een ontkenning) niet in het minst; helemaal niet |
yumeuranai-夢占い | oneiromantie; droomuitlegging; waarzeggerij gebaseerd op dromen |
yumeutsutsu-夢現 | half in slaap [ tussen slapen en wakker] zijn; tussen droom en werkelijkheid |
yumitori-弓取り | de boog-ceremonie; degene die boog-ceremonie doet (aan het einde van een dag sumoworstelen) |
yumitorishiki-弓取り式 | boog-ceremonie (aan het einde van een dag sumoworstelen) |
yunanimisumu-ユナニミスム | unanimisme; eenstemmigheid |
yunibāsaru・bankingu-ユニバーサル・バンキング | systeem waarin banken vele soorten bankactiviteiten en andere financiële diensten aanbieden |
yunibāshitī-ユニバーシティー | universiteit |
yunikōn-ユニコーン | een startende onderneming die (al snel) een marktwaardering heeft bereikt van meer dan 1 miljard dollar |
yunion・shoppu-ユニオン・ショップ | vakbondswinkel, een vorm van een vakbondsveiligheidsclausule met afspraken tussen werkgevers en vakbond |
yunitto-ユニット | eenheid; zelfstandig onderdeel; afdeling |
yunitto・kitchin-ユニット・キッチン | keuken bestaande uit vaste keukenblokken; kleine geprefabriceerde keuken |
yunitto・puraishingu-ユニット・プライシング | eenheidsprijs; prijs per eenheid |
yunitto・rōdo-ユニット・ロード | eenheidslading; laadeenheid |
yūnō-有能 | competentie; bekwaamheid |
yunyōkan-輸尿管 | ureter; urineleider |
yunyūizondo-輸入依存度 | de mate van (economische) afhankelijkheid van import (verhouding tussen invoerwaarde en nationale productie) |
yunyūkachōkin-輸入課徴金 | (heffing van) speciale tarieven en toeslagen op geïmporteerde goederen |
yurai-由来 | oorsprong; herkomst; afkomst; afgeleide; ontlening |
yurankan-輸卵管 | de eileider (buis van Fallopio) |
yūreki-遊歴 | tour; trip; (rond)reis (te voet) |
yūreki-遊歴 | studiereis (van kunstenaars e.d.) |
yūrekisuru-遊歴する | (rond)reizen; rondtrekken; een trip maken |
yūri-遊離 | scheiding; afzondering; losmaking; vrijmaking; bevrijding |
yūro-ユーロ | euro; Europese munteenheid |
yuruyaka-緩やか | licht [flauw; geleidelijk; kalm] zijn |
yūryō-優良 | excellentie; superioriteit |
yūryo-憂慮 | angst; bezorgdheid; zorg; vrees |
yuryō-湯量 | hoeveelheid water uit een warmwaterbron |
yūsan-有産 | met bezit [eigendommen; vermogen] |
yusan-遊山 | pleziertocht; plezierreis; uitstapje; uitje; tochtje; excursie |
yūsei-優勢 | superioriteit; overheersing; dominantie; overwicht |
yusei-油性 | vetheid |
yūsei-雄性 | mannelijkheid |
yūseigachi-優勢勝ち | (judo) overwinning door overmacht [bij scheidsrechter's besluit] |
yuseikan-輸精管 | zaadleider |
yūseishō-郵政省 | vroeger: Ministerie van post en telecommunicatie, tegenwoordig geïntegreerd in Mnisterie van binnenlandse zaken en communicatie |
yūsen-優先 | voorrang; voorkeur; prioriteit |
yūsenken-優先権 | voorrangsrecht; prioriteitsrecht |
yūshi-有司 | overheidsambtenaar |
yūshi-有志 | geïnteresseerde; voorstander; medestander; vrijwilliger |
yūshiki-有識 | geleerdheid; goede algemene ontwikkeling; deskundigheid |
yūshikisha-有識者 | deskundige; autoriteit (in een vakgebied); expert |
yūshinron-有神論 | theïsme |
yūshō-優勝 | overwinning; eindzege; kampioenschap |
yūshō-優賞 | aanprijzing; eervolle vermelding; hoofdprijs; bijzondere onderscheiding |
yūshun-優駿 | voortreffelijkheid; iemand [iets] met bijzondere kwaliteiten |
yūsō-勇壮 | moed; heldhaftigheid |
yusugu-濯ぐ | spoelen; afspoelen; reinigen |
yūtai-優待 | voorkeursbehandeling; gastvrijheid |
yutan-油単 | geoliede stof (om het waterdicht te maken); wasdoek; zeildoek |
yūtiritarianizumu-ユーティリタリアニズム | utilitarisme; utilisme; nuttigheidssysteem; utiliteitsbeginsel |
yūtō-優等 | superioriteit; uitmuntendheid; hogere rang [klasse]; cum laude |
yūtō-遊蕩 | losbandigheid; onmatigheid; lichtzinnigheid; van losse zeden |
yūtoku-有徳 | deugdzaamheid; fatsoen |
yūtopia-ユートピア | Utopia (denkbeeldige heilstaat) |
yūutsu-憂鬱 | melancholie; depressie; droefgeestigheid; zwaarmoedigheid |
yūwaku-誘惑 | verleiding; verlokking |
yūwakusuru-誘惑する | verleiden; verlokken |
yūwarosen-融和路線 | beleid van verzoening |
yuya-湯屋 | openbaar [publiek] badhuis; gebouw (bij een tempel of heiligdom) met badhuis |
yūyaku-勇躍 | goedgehumeurdheid; vrolijke stemming |
yūyūjiteki-悠悠自適 | een rustig, teruggetrokken leven leiden; eervolle rust na een welbesteed leven |
yuyushii-由由しい | ernstig; alarmerend; onheilspellend |
yūzai-有罪 | schuld; aansprakelijkheid |
yūzūmuge-融通無碍 | onbevangenheid; buigzaamheid; veerkrachtigheid; veelzijdigheid |
zagashira-座頭 | het hoofd [de leider] van een (toneel)gezelschap |
zaibutsu-財物 | eigendom; bezittingen |
zaii-在位 | heerschappij [regeringsperiode] (van een vorst, koning, keizer) |
zaijōninpi-罪状認否 | voorgeleiding met het schuldig of onschuldig pleiten (van de tenlastelegging) |
zairyō-材料 | feiten; bewijsvoering; basis (voor een besluit); motivering |
zaisan-財産 | bezit; eigendom; vermogen |
zaisei-財政 | openbare financiën [financiële toestand]; overheidsfinanciën |
zaishitsu-材質 | de kwaliteit van een materiaal (zoals hout, e.d.) |
zakka-雑貨 | diversen; algemene koopwaar [goederen]; kleine artikelen |
zako-雑魚 | kleine [jonge] visjes |
zakuzaku-ざくざく | (in) veel stukken (zoals klein gesneden groenten of een stapel munten) |
zanka-残花 | de laatste bloemen die nog bloeien |
zankoku-残酷 | wreedheid; bruutheid; genadeloosheid |
zappi-雑費 | (diverse) kleine uitgaven [bestedingen] |
zarusoba-笊蕎麦 | soba (boekweit) noedels met gedroogd zeewier (meestal geserveerd op een bamboerekje) |
zashiki-座敷 | een feest [banket] (met geisha, e.d.) gehouden in een (traditionele) Japanse kamer met tatami matten |
zashoku-座食 | leven in ledigheid; nietsdoen; eten zonder ervoor te werken |
zatsueki-雑役 | klusje(s); (losse) karweitjes; corvee |
zatsueki-雑益 | bijverdiensten; inkomsten uit nevenactiviteiten |
zatsuroku-雑録 | miscellanea; aantekeningen [geschriften] van allerlei aard (en zonder een vastgestelde indeling) |
zatsuyō-雑用 | allerlei klussen [karweitjes; werkzaamheden] |
zeigen-贅言 | breedsprakigheid; overbodige woorden; pleonasme |
zeijaku-脆弱 | zwakheid; breekbaarheid; broosheid |
zen-善 | het goede; goedheid; deugd |
zen-漸 | geleidelijke vooruitgang |
zen-漸 | (in kanji combinaties) geleidelijk; stap voor stap |
zen-膳 | klein (laag) eettafeltje; dienblad |
zenchishiki-善知識 | (boeddh.) iem. die de Boeddhistische leer uitlegt en mensen leidt naar de juiste (Boeddhistische) weg |
zenchizennō-全知全能 | alwetendheid en almacht; alles weten en alles kunnen |
zendō-善道 | (boeddh.) de goede [juiste] weg; de weg van rechtschapenheid [deugdzaamheid] |
zeneraru・mōgēji-ゼネラル・モーゲージ | algemene bedrijfsobligaties (uitgegeven door bedrijven die bij speciale wetgeving zijn opgericht, zoals elektriciteitsbedrijven, e.d.) |
zengaku-全学 | de gehele universiteit [hogeschool] |
zengen-漸減 | geleidelijke afname |
zengensuru-漸減する | geleidelijk afnemen |
zengofukaku-前後不覚 | bewusteloosheid |
zenji-漸次 | geleidelijk [langzaamaan] zijn |
zenkai-前回 | de vorige keer; de vorige gelegenheid |
zenken-全権 | complete autoriteit; absolute macht |
zenko-前古 | vroeger; oude tijden; oudheid |
zenmen-前面 | (meteorologie) een front (een scheidingsvlak tussen koude en warme luchtsoorten) |
zennichisei-全日制 | systeem van regulier dagonderwijs (op weekdagen); voltijd opleiding |
zenrin-全臨 | het overschrijven van een gehele originele (klassieke) tekst (voor het verkrijgen van kalligrafische schrijfvaardigheid) |
zenryōsei-全寮制 | een systeem waarin alle stafleden en studenten verplicht op het universiteitsterrein wonen |
zensei-善政 | een goede regering; goed bestuur [beleid] |
zenseiki-全盛期 | hoogtijdagen; gouden tijdperk; periode van bloei |
zensen-全線 | (van trein, tram, bus) de hele lijn (van begin tot eind); alle lijnen [routes] |
zensen-前線 | (meteorologie) een front (een scheidingsvlak tussen koude en warme luchtsoorten) |
zensenmen-前線面 | (meteorologie) een front (een scheidingsvlak tussen koude en warme luchtsoorten) |
zenshatekihinshitsukanri-全社的品質管理 | (ENG.: TQC, Total Quality Control) totale kwaliteitscontrole |
zenshikimō-全色盲 | achromatopsie; volledig kleurenblindheid |
zenshin-善心 | moreel besef; geweten; rechtschapenheid |
zenshin-漸進 | geleidelijke vooruitgang [ontwikkeling] |
zensō-前奏 | voorspel; inleiding; prelude |
zensokuryoku-全速力 | volle snelheid; volle vaart |
zentai-全体 | het geheel; totaliteit; van begin tot eind |
zentō-全島 | het hele eiland |
zentō-全島 | alle eilanden |
zentō-漸騰 | het geleidelijk oplopen van de (markt)prijs |
zenzō-漸増 | geleidelijke toename |
zenzōsuru-漸増する | geleidelijk toenemen |
zen'initchi-全員一致 | unanimiteit; eenstemmigheid |
zeppeki-絶壁 | een steile klif [rotswand]; afgrond |
zerachinshitsuno-ゼラチン質の | gelatineachtig; geleiachtig; gelatineus |
zerī-ゼリー | gelei; gelatine |
zeroseichō-ゼロ成長 | (economie) nulgroei |
zetchōki-絶頂期 | hoogtepunt; toppunt; tijdperk van bloei; gouden tijdperk |
zetsesshon-ゼツェッション | Sezession of Secession, (een benaming voor verschillende kunstbewegingen aan het eind van de 19e eeuw) |
zetsuentai-絶縁体 | isolator; isolerend [niet-geleidend] materiaal |
zetsumei-絶命 | het sterven; levenseinde |
zetsumetsu-絶滅 | uitsterving; uitroeiing |
zetsumetsukigushu-絶滅危惧種 | bedreigde diersoorten [plantensoorten] |
zetsumyō-絶妙 | uitmuntendheid; volmaaktheid; perfectie |
zettaitasū-絶対多数 | een absolute meerderheid |
zō-蔵 | bezit; eigendom |
zōbin-増便 | toename van openbaar vervoer (bus, trein, vliegtuig) |
zōchiku-増築 | uitbreiding van een gebouw; aanbouw |
zōei-造営 | bouw; constructie; aanbouw (van tempels, kerken, paleizen, e.d.) |
zōeizai-造影剤 | contrastvloeistof |
zōfuku-増幅 | versterking (elektriciteit, geluid) |
zōgen-造言 | leugen; onwaarheid; verzinsel |
zōhan-造反 | opstand; afvalligheid |
zōhatsu-増発 | verhoging van de frequentie van openbaar vervoer (trein, etc.) |
zōho-増補 | aanvulling; uitbreiding |
zōka-増加 | toename; groei; stijging |
zōka-雑歌 | diverse [gevarieerde] (waka) gedichten, die niet in een seizoen categorie vallen |
zōkasuru-増加する | toenemen; stijgen; groeien |
zōkei-造詣 | geleerdheid; diepgaande kennis [begrip]; verworvenheid; kundigheid |
zōketsu-増結 | het toevoegen [aankoppelen] van treinwagons aan een trein |
zōkin-雑巾 | dweil; zwabber; stofdoek; vod |
zokkan-属官 | lagere bestuursambtenaren bij een overheidsinstantie |
zokkō-続稿 | een doorlopend manuscript; voortzetting [uitbreiding] van een bestaand manuscript |
zokkyoku-俗曲 | Japanse populaire volksliedjes (m.n. met shamisen begeleiding) |
zokubanare-俗離れ | wereldvreemdheid |
zokuchishugi-属地主義 | territorialiteitsbeginsel |
zokuji-俗事 | alledaagse [gewone; wereldse] zaken [dingen; karweitjes] |
zokujin-俗塵 | alledaagse [gewone; wereldse] zaken [dingen; karweitjes] |
zokuju-俗儒 | een middelmatige geleerde; een confucianist met weinig inzicht [begrip] |
zokuke-俗気 | wereldlijke gerichtheid; platvloersheid; uit zijn op roem of geld |
zokunen-俗念 | wereldlijkheid; wereldse verlangens |
zokuri-俗吏 | (denigrerende term) een kleine [onbeduidende; onbelangrijke] ambtenaar [klerk] |
zokuryū-粟粒 | iets heel kleins; kruimeltje |
zokusai-俗才 | wereldwijsheid; levenservaring |
zokusei-簇生 | het (dicht) bij [door] elkaar groeien (bv. van planten, bomen, maar ook van tanden en kiezen) |
zokuseisuru-簇生する | (dicht) bij [door] elkaar groeien |
zokushū-俗臭 | vulgariteit; aardsheid; slechte smaak |
zokutō-続投 | het blijven doorwerken (zonder eindtijd of aflossing) |
zōritori-草履取り | knecht (van samoerai) belast met schoeisel |
zōsetsu-増設 | uitbreiding; verhoging; vergroting |
zōteishiki-贈呈式 | uitreikingsceremonie |
zubanukeru-ずば抜ける | de beste zijn; opvallen; zichzelf onderscheiden; (met kop en schouders) uitsteken boven; uittorenen boven |
zufu-図譜 | geïllustreerd boek [naslagwerk]; prentenboek |
zui-随 | (in kanji combinaties) het volgen; navolgen; begeleiden |
zuihansen-随伴船 | volgboot; begeleidend schip |
zuiin-随員 | lid van een entourage [gevolg; staf]; begeleidend personeel |
zuijū-随従 | navolging; ondergeschiktheid |
zuijun-随順 | nederige gehoorzaamheid; onderdanigheid |
zuiki-随喜 | diepe dankbaarheid; overweldigende vreugde; groot geluk |
zuikō-随行 | het begeleiden; vergezellen |
zuikōsuru-随行する | begeleiden; vergezellen |
zuiun-瑞雲 | dreigende wolken |
zukan-図鑑 | prentenboek; plaatjesboek; geïllustreerd boek |
zukushi-尽くし | allerlei soorten |
zunberabō-ずんべらぼう | slordigheid; een slordig persoon |
zunukeru-図抜ける | de beste zijn; opvallen; zichzelf onderscheiden; (met kop en schouders) uitsteken boven; uittorenen boven |
zurai-づらい | (achtervoegsel) moeilijk om te ... |
zurō-杜漏 | onachtzaamheid; slordigheid; nalatigheid |
zuroku-図録 | prentenboek; plaatjesboek; geïllustreerd boek [verslag] |
zusan-杜撰 | slordigheid; imperfectie |
しんらいど-信頼度 | betrouwbaarheid |