hanamagari-鼻曲がり | een gebogen [kromme] neus |
kagijōyasuri-鉤状やすり | een gebogen groefvijl |
kikkutsu-詰屈 | krom [gebogen] zijn |
kukkyoku-屈曲 | gebogen [krom] zijn; buiging; bocht |
kussō-屈葬 | het iemand begraven in gehurkte [gebogen; zittende] houding |
kyokutō-曲刀 | gebogen beitel |
madorosu・paipu-マドロス・パイプ | matrozenpijp, een (tabaks)pijp met een grote kop en gebogen steel (werd vaak door zeelui gebruikt) |
maekagami-前屈み | het met afhangende schouders [een ronde rug] lopen; gebukt [gebogen] lopen |
magaru-曲がる | krom [gebogen] zijn; kronkelen; een bocht maken |
magatta-曲がった | krom; gebogen; bochtig; zigzag |
nagekubi-投げ首 | (met gebogen hoofd) niet weten wat te doen |
rīfā-リーファー | gebogen groefvijl |