Kruisverwijzing
aaien
lemma | meaning |
---|---|
aibu-愛撫 | het aaien; strelen; knuffelen |
aibusuru-愛撫する | aaien; strelen; knuffelen |
aidoringu-アイドリング | het stationair draaien van de motor (van een auto, etc.) |
aigansuru-愛玩する | belangrijk [lief; mooi; waardevol] vinden; liefhebben; liefkozen; aaien |
aikyōbeni-愛敬紅 | rouge [lipstick; oogschaduw] (om de charme te vergroten [het uiterlijk te verfraaien]) |
akiaji-秋味 | zalm die in de herfst langs de kust wordt gevangen, vlak voordat hij terugkeert naar de rivieren om te paaien |
akimaki-秋蒔き | het zaaien in de herfst |
akutō-悪投 | een buitengewoon slechte [afzwaaiende] worp van een (verre) veldspeler bij honkbal |
amenbō-飴ん棒 | de langwerpige ronddraaiende rood-wit-blauwe staaf die buiten op de muur hangt bij kapperszaken |
aomukeru-仰向ける | naar boven gaan kijken [draaien] ; met het gezicht naar boven gaan liggen |
aonokeru-仰のける | naar boven draaien; omdraaien [openleggen] (van een kaart b.v.) |
asanagi-朝凪 | kalmte in de vroege ochtend aan de kust (als het even stopt met waaien, wanneer de landbries verandert in een zeebries) |
ayamaritsutaeru-誤り伝える | iets verdraaien (b.v. de werkelijkheid); een verkeerde voorstelling [indruk] geven (van iets) |
bōshu-芒種 | (lett. zaad in kafnaald) tijd om graan te zaaien (één van de 24 seizoenen van de zonnekalender, ca. 6 juni) |
chigaeru-違える | (medisch) ontwrichten; verstuiken; verdraaien |
chōbi-掉尾 | (lett.) met de staart zwaaien |
daiaru-ダイアル | (nummer) draaien [kiezen]; afstemmen |
daiyaru-ダイヤル | (nummer) draaien [kiezen]; afstemmen |
daiyarusuru-ダイヤルする | een nummer draaien (telefoon) |
fukahire-鱶鰭 | haaienvin |
fukiageru-吹き上げる | opblazen; opwaaien; opspuiten |
fukiarasu-吹き荒らす | voorbij stormen; verwoesten; kapot waaien |
fukichirasu-吹き散らす | uiteen waaien [blazen]; wegblazen; verstrooien |
fukidasu-吹き出す | beginnen te waaien [blazen; ademen] |
fukikakeru-吹きかける | waaien op [over]; ademen over; besproeien |
fukikomu-吹き込む | binnen waaien; inregenen |
fukimakuru-吹き捲る | lang blijven blazen [waaien] |
fukinukeru-吹き抜ける | doorheen [overheen] waaien [blazen] |
fukiorosu-吹き下ろす | naar beneden waaien |
fukiotosu-吹き落とす | uit de boom waaien (van fruit) |
fukisusabu-吹き荒ぶ | hard waaien; stormen; razen |
fukitaosu-吹き倒す | omver blazen [waaien] |
fukitsukeru-吹きつける | tegen(aan) waaien [blazen] |
fukitsunoru-吹き募る | steeds harder waaien |
fukiyamu-吹き止む | stoppen met waaien; afnemen [gaan liggen] van de wind |
fukiyoseru-吹き寄せる | bij elkaar [op een hoop] waaien [blazen] |
fuku-吹く | waaien |
furiageru-振り上げる | omhoog [boven je hoofd] tillen [zwaaien; slaan] |
furikaburu-振り被る | omhooghouden; (boven je hoofd) zwaaien (met) |
furikaeru-振り返る | (achter)omkijken; je hoofd omdraaien; over je schouder kijken; zich omdraaien |
furikazasu-振り翳す | rondzwaaien (met een voorwerp, wapen, e.d.) |
furimawasu-振りす | hanteren; zwaaien (met) |
furimukeru-振り向ける | omdraaien |
furimuku-振り向く | achterom kijken [draaien; keren] |
furippu-フリップ | omslaan; omdraaien; wegtikken; boos worden |
furu-振る | zwaaien; schudden |
furu-振る | draaien; omdraaien; achterom kijken |
fuseru-伏せる | ondersteboven leggen; omdraaien |
guruguru-ぐるぐる | (onomatopee) draaiend; duizelig |
gushinui-串縫い | Japanse standaard manier van naaien met parallelle stiksels |
gyakute-逆手 | (sport) onderhandse greep; backhand; de arm van een tegenstander in tegengestelde richting draaien; een aanval pareren |
gyūgyū-ぎゅうぎゅう | het stevig [strak; hard] trekken [draaien] |
hachijūhachiya-八十八夜 | de 88ste dag sinds het begin van de lente (wordt beschouwd als een goede dag om te zaaien) |
hagiawaseru-接ぎ合わせる | (stukken) verbinden; aan elkaar zetten [naaien; lijmen] |
hansoku-反側 | het woelen [zich steeds omdraaien] in bed |
hansokusuru-反側する | in bed (liggen te) woelen; zich steeds omdraaien in bed |
hantokeimawari-反時計回り | draaien tegen (de wijzers van) de klok in (linksom) |
harau-払う | (met een zwaard, stok e.d.) heen en weer zwaaien |
hatafuri-旗振り | het vlaggenzwaaien |
hayamaki-早蒔き | vroeg (in het seizoen) zaaien |
hidarimaki-左巻き | linksdraaien (tegen de klok in) |
hidarimawari-左回り | linksomdraaiend (tegen de wijzers van de klok in) |
hien-飛燕 | (in vechtsporten) snel bukken en draaien (als een zwaluw) |
hōsei-縫製 | het naaien (met een naaimachine); naaiwerk |
iai-居合い | iai, in een soepele beweging het zwaard trekken, de tegenstander neermaaien, en daarna het zwaard terug in de schede doen |
iaijutsu-居合術 | de iai-krijgskunst, het in een soepele beweging het zwaard trekken, de tegenstander neermaaien, en daarna het zwaard terug in de schede doen |
ichaicha-いちゃいちゃ | het flirten; het aaien [strelen] |
ichaichasuru-いちゃいちゃする | flirten; aaien; strelen |
ichibandori-一番鶏 | het eerste kraaien van de haan (bij zonsopgang) |
iimagirasu-言い紛らす | zich ergens uitpraten [uitkletsen]; ergens omheen draaien; een ontwijkend antwoord geven |
ireru-入れる | aanzetten; opendraaien |
jikamaki-直播き | directe bezaaiing (het zaaien direct in het veld) |
kaeru-変える | (iets) veranderen; wijzigen; herzien; terugdraaien |
kaesu-返す | (iets) omkeren; omdraaien; herhalen |
karamawari-空回り | het stationair draaien (van een motor) |
karamawarisuru-空回りする | stationair draaien (van een motor) |
karasugane-烏金 | geld uitgeleend voor één etmaal; lening die direct de volgende ochtend moet worden terugbetaald (lett. kraaien-geld; kraaien krijsen bij zonsopgang) |
karasuguchi-烏口 | (lett. kraaienbek) tekenpen; trekpen (voor tekenen met inkt) |
karikomu-刈り込む | oogsten (maaien [afsnoeien] en opslaan) |
kennawa-間縄 | een touw dat wordt gebruikt om de plantafstand te markeren bij het zaaien of planten van zaailingen |
kiru-切る | (snel) (om)draaien; van richting veranderen; (een bal) met effect slaan [gooien] |
kirutingu-キルティング | het quilten (verschillende lapjes aan elkaar naaien) |
kojiwa-小皺 | fijne [kleine] rimpels; kraaienpootjes |
kokekokkō-コケコッコー | (onomatopee) kukeleku (het kraaien van een haan) |
korobasu-転ばす | (laten) struikelen [vallen; draaien] |
kukenui-絎縫い | blinde [onzichtbare] steek (bij naaien van stoffen) |
kurukuru-くるくる | (onomatopee) in de rondte; alsmaar ronddraaiend; wervelend |
kurumeku-眩く | ronddraaien; rondtollen |
kurumeru-包める | misleiden; ergens omheen draaien |
kusakari-草刈り | het maaien van gras |
kutsugaesu-覆す | op zijn kop draaien; kapseizen |
mageru-曲げる | verdraaien (ook fig.: feiten, etc.); veranderen (van mening b.v.) |
makikaeshi-巻き返し | zich herstellen (van tegenslag); zich vermannen; het terugdraaien; terugspoelen |
makiokosu-巻き起こす | veroorzaken; doen ontstaan [opwaaien]; ophef veroorzaken |
makiotoshi-巻き落とし | naar beneden draaiende aanval (kendō, sumo) |
makitsuke-蒔き付け | het zaaien; zaad strooien |
makitsukeru-巻き付ける | winden; draaien; knopen; vastbinden |
maku-蒔く | zaaien |
matsuwaru-纏わる | (om iets of iemand) heen draaien; omringen; volgen |
mau-舞う | dwarrelen; ronddraaien; rondvliegen |
mawaributai-回り舞台 | draaiend toneel; draaitoneel |
mawaru-回る | rondgaan; rondrennen; de ronde doen; ronddraaien |
mawasu-回す | ronddraaien; roteren |
meguraseru-巡らせる | laten rondgaan; laten omcirkelen [ronddraaien} |
migimaki-右巻き | rechtsdraaien (met de klok mee) |
miokuru-見送る | iemand uitgeleide doen [uitzwaaien; wegbrengen] |
mochikuzusu-持ち崩す | geruïneerd worden; naar de haaien gaan |
modosu-戻す | terugdraaien; terugplaatsen; terugzetten |
moesakaru-燃え盛る | oplaaien van een brand [vuur]; fel [hevig] branden |
moetatsu-燃え立つ | het doen oplaaien van een brand; hevig branden; fel kleuren |
mojiru-捩る | draaien; wikkelen; verdraaien |
mukinaoru-向き直る | zich omdraaien [omkeren]; rechtsomkeert maken |
muku-向く | zich richten (naar; tot); (om)draaien naar; uitzien op; gaan in de richting (van) |
naderu-撫でる | aaien; strelen; strijken (over); gladstrijken |
nejiageru-捩じ上げる | iemand de arm omdraaien [verdraaien; omwringen]; iemand in bedwang houden |
nejikomu-捩じ込む | indraaien; inschroeven |
nejiru-捩る | draaien; schroeven |
nejiru-捩る | verdraaien; verzwikken |
nigosu-濁す | ergens omheen draaien; een ontwijkend antwoord geven; vaag blijven |
nuu-縫う | naaien; stikken |
okuribi-送り火 | ceremonieel vuur [fakkels] om de zielen van de overledenen bij hun vertrek uit te zwaaien |
okuru-送る | (iem.) uitgeleide doen [uitzwaaien] |
omotezukai-面使い | één van de bewegingen in Nō theater (het hoofd naar links en rechts draaien om om je heen te kijken) |
ōmubyō-オウム病 | papegaaienziekte; psittacosis |
ōmugaeshi-鸚鵡返し | het (iemand) napraten; papegaaien |
osomaki-遅蒔き | het laat (in het seizoen) zaaien |
ōten-横転 | rotatie; het omrollen [draaien; kantelen] (op een zijde) |
pettingu-ペッティング | het strelen; aaien; liefkozen |
rokuroseikei-ロクロ整形 | het (op de schijf) draaien [vormen] |
sainen-再燃 | het opnieuw vlamvatten [oplaaien] (van ruzie, brand, liefde, e.d.) |
saisō-採草 | grasmaaien voor veevoer of compost |
sakuzuke-作付け | het planten [aanplanten; zaaien] van gewassen |
sasu-刺す | naaien; borduren |
senkaisuru-旋回する | (om)draaien; ronddraaien; roteren |
shākusukin-シャークスキン | haaienhuid; haaienleer; haaienvel |
shibakari-芝刈り | het maaien van een gazon; grasmaaien |
shitanui-下縫い | het los [tijdelijk] aan elkaar naaien; rijgsteken |
shiwa-皺 | (huid) rimpel; groef; kraaienpootjes |
shūkō-秋耕 | het zaaien in de herfst |
sodetsuke-袖付け | een mouw aan een kledingstuk naaien; het armsgat; de mouwnaad |
sōgei-送迎 | het verwelkomen en uitzwaaien [afscheid nemen) (van mensen) |
sōingu-ソーイング | naaiwerk; naaien |
sōsharu・apurikēshon-ソーシャル・アプリケーション | sociale software; software waar sociale netwerken op draaien (Engels: social application) |
sutetchi-ステッチ | steek (naaien, breien, borduren) |
sutetchi-ステッチ | (vast)naaien; hechten |
taisabaki-体捌き | (judo) draaiende beweging van het lichaam |
taketonbo-竹蜻蛉 | (traditioneel Japans speelgoed) bamboe libelle, een propellor die gaat draaien door een pin snel in beide handpalmen te wrijven |
tanemaki-種蒔き | het zaaien; zaad (over een akker) strooien |
tebata-手旗 | vlaggetje; kleine vlaggetje om mee te zwaaien |
teisen-停船 | (van vaartuigen) het stoppen; bijdraaien |
tenchimuyō-天地無用 | (tekst op bagage, pakketten, etc.) niet ondersteboven draaien; deze kant boven houden |
tenjiru-転じる | draaien; wenden; van richting veranderen |
tenkai-転回 | omwenteling; rotatie; het ronddraaien |
tōbi-掉尾 | (lett.) met de staart zwaaien |
tojiru-綴じる | (dicht)naaien; stikken |
tokeimawari-時計回り | draaien met (de wijzers van) de klok mee (rechtsom) |
tsuzuriawaseru-綴り合わせる | samenbinden; aan elkaar naaien [nieten; binden; hechten] |
tsuzuru-綴る | inbinden; aan elkaar naaien [stikken] |
unten-運転 | optimaal gebruik (van iets); optimaal laten draaien [functioneren] |
utsumukeru-俯ける | naar beneden kijken; ondersteboven draaien [hangen]; op zijn kop zetten |
uzumaku-渦巻く | ronddraaien; wervelen |
yojiru-捩る | (in elkaar) draaien; wikkelen; kronkelen |
yoru-縒る | ineendraaien; in elkaar draaien; omwinden; twijnen |
yurasu-揺らす | (iets) heen-en-weer schommelen [zwaaien; slingeren] |
yurayura-ゆらゆら | (onomatopee) schommelend; slingerend; zwaaiend; wankelend |
yuriugokasu-揺り動かす | schudden; wiebelen; zwaaien |
yusayusa-ゆさゆさ | (onomatopee) schommelend; zwaaiend; wankelend |