vrucht / vrucht ( de (m/v) | znw | vruchten )
1実; 果実 [van een plant]
2果物; フルーツ [fruit]
3胎児 [foetus; embryo]
4成果; 所産 [product; resultaat (van je werk, etc.)]
Kruisverwijzing
vrucht
lemma | meaning |
---|---|
abogado-アボガド | avocado (vrucht) |
abokado-アボカド | avocado (vrucht) |
ada-徒 | vruchteloosheid; ijdelheid; nutteloosheid |
adabana-徒花 | bloemen die geen vrucht dragen |
adabana-徒花 | ondernemingen [plannen] die geen vrucht afwerpen [die mislukken] |
aemono-和え物 | groenten, vis of zeevruchten met een dressing (van miso, azijn, sesam, e.d.) |
ainokesshō-愛の結晶 | een kind uit een liefdesrelatie; de vrucht der liefde |
amanatsu-甘夏 | amanatsu (citrusvrucht, Citrus natsudaidai) |
āmondo-アーモンド | amandel (steenvrucht) |
anmitsu-餡蜜 | een kommetje met verschillende zoete ingrediënten (vruchten, zoete bonen, e.a.), bedekt met suikerstroop |
aodachi-青立ち | rijstaren die geen vrucht dragen |
appuru-アップル | appel (vrucht) |
arinomi-有りの実 | (oud woord voor: 梨の実) (de vrucht van de) Japanse peer |
banjirō-蕃石榴 | guave (vrucht en boom; Psidium guajava) |
biden-美田 | een vruchtbaar en productief rijstveld |
budō-葡萄 | druif (plant of vrucht) |
cherimoya-チェリモヤ | cherimoya (Zuid-Amerikaanse vrucht en boom, Annona cherimola) |
dekiru-出来る | groeien; vrucht dragen |
donguri-団栗 | eikel (vrucht van een eikenboom) |
dorian-ドリアン | doerian (tropische vrucht) |
ekijū-液汁 | sap (van vruchten, planten, bomen, etc.) |
ekika-液果 | sappige vruchten |
funin-不妊 | onvruchtbaarheid; steriliteit |
furūtsu-フルーツ | fruit; vruchten |
furūtsu・ponchi-フルーツ・ポンチ | vruchtenpunch; fruitpunch |
fusa-房 | tros (bloemen, vruchten, e.d.) |
geden-下田 | minder goed [onvruchtbaarder] geworden rijstveld |
guaba-グアバ | guave (vrucht en boom; Psidium guajava) |
gyokai-魚介 | (eetbare) zeevissen en schaal- en schelpdieren; zeevruchten |
gyōkairui-魚介類 | (soorten) zeevissen en schelpdieren; zeevruchten |
hairu-入る | vrucht dragen (van bomen, planten, e.d.) |
hamanabe-蛤鍋 | een maaltijdsoep [stoofpot] met mosselen [zeevruchten] |
hanami-花実 | bloemen en vruchten [fruit] |
hanaochi-花落ち | jonge vruchten zoals aubergines en komkommers, die worden geoogst kort nadat de bloemen zijn afgevallen |
hasui-破水 | (med.) het breken van de vliezen (voor de bevalling); vruchtwaterstroom |
hatsunari-初生り | de eerste vruchten van het seizoen |
hindo-貧土 | onvruchtbare [verschraalde] grond |
hiyoku-肥沃 | vruchtbaarheid (van grond, aarde) |
hō-豊 | vruchtbaar; rijk (van oogst, etc.) |
hōjō-豊穣 | vruchtbaarheid; rijke [overvloedige] oogst [groei] |
hōjō-豊饒 | vruchtbaarheid; fertiliteit |
hōnen-豊年 | een vruchtbaar jaar; een jaar van overvloed |
hoppu-ホップ | hop (plant: Humulus lupus); vruchtkegels van de hop-plant |
hoshigaki-干し柿 | gedroogde kaki (vrucht) |
hōshoyaki-奉書焼き | een gerecht waarbij vis [zeevruchten; paddenstoelen] in papier gewikkeld worden gestoomd op een open vuur |
hōyoku-豊沃 | vruchtbaarheid (van grond, aarde) |
iyokan-伊予柑 | iyokan (Japanse citrusvrucht) |
jinkōjusei-人工授精 | kunstmatige inseminatie [bevruchting] |
jukuchi-熟地 | vruchtbare grond |
jukushi-熟柿 | gerijpte [rijpe] kaki (vrucht) |
jukushikusai-熟柿臭い | (verschaalde) dranklucht; alcohollucht (lett. de stank van een rijpe kakivrucht) |
jūsā-ジューサー | vruchtenpers; fruitpers; sapcentrifuge |
jusei-授精 | bevruchting; bestuiving; inseminatie |
jutai-受胎 | bevruchting; zwangerschap |
ka-菓 | (in kanji combinaties) vrucht; fruit |
ka-菓 | wordt samen met telwoord gebruikt om aantal vruchten te tellen |
kabosu-かぼす | kabosu (citrusvrucht: Citrus sphaerocarpa) |
kahi-果皮 | schil; vlies; vruchtschil |
kaisanbutsu-海産物 | voedsel uit de zee (zeevruchten, zeewier e.d.) |
kaisen-海鮮 | zeevruchten |
kaitai-懐胎 | bevruchting; zwangerschap; dracht |
kajitsu-花実 | bloemen en vruchten [fruit] |
kajū-果汁 | vruchtensap; fruitsap |
kaki-柿 | kaki vrucht (Japanse perzik) |
kan-柑 | (in kanji combinaties) citrusvrucht |
kaniku-果肉 | vruchtvlees |
kanka-乾果 | droge vruchten (b.v. noten) |
kanka-乾果 | gedroogde vruchten |
kashisu-カシス | zwarte bes (struik, vrucht of likeur) |
katafune-片船 | romp [huls] van een vrucht (in de lengterichting doorsneden) |
kenka-堅果 | noot (boomvrucht) |
kiiui-キーウィ | kiwi (vrucht, Actinidia) |
kinkan-金柑 | kumquat (citrusvrucht) |
kinomi-木の実 | vrucht (van een boom); noot; bes |
kitsu-橘 | tachibana citrusvrucht (Citrus tachibana) |
kiui-キウイ | kiwi (vrucht, Actinidia) |
konomi-木の実 | vrucht (van een boom); noot; bes |
kudamono-果物 | fruit; vruchten |
kuri-栗 | Japanse kastanje (vrucht) |
kurogaki-黒柿 | Kurogaki, een groenblijvende boom, van de familie van de kaki bomen (Diospyros kaki) met donkere vruchten |
mandarin-マンダリン | mandarijn (vrucht) |
mi-実 | vrucht; bes |
mikan-蜜柑 | mandarijn (vrucht) |
momo-桃 | perzik (vrucht); perzikboom |
mudabana-無駄花 | een bloem die geen vrucht draagt |
museiran-無精卵 | onbevrucht [onvruchtbaar] ei |
naraseru-生らせる | vrucht laten dragen; ervoor zorgen dat er veel vruchten komen (aan een boom) |
narasu-生らす | vrucht dragen; vol vruchten zitten |
naridoshi-生り年 | mastjaar (bij bosbouw en natuurbeheer een benaming voor een jaar waarin bomen en planten veel meer vrucht dragen dan normaal) |
naridoshigenshō-生り年現象 | mastjaar (een jaar waarin bomen veel vruchten geven) |
narimono-生り物 | eetbare vruchten; fruit |
narimono-生り物 | een boom die vruchten draagt |
naru-生る | vrucht dragen |
nashinomi-梨の実 | (de vrucht van de) Japanse peer |
nasu-茄子 | aubergine (vrucht) |
natsukan-夏柑 | de benaming van een vrucht, een soort Chinese citroen |
natsume-棗 | jujube (een vrucht, soort rode dadel) |
natsumeyashi-棗椰子 | dadel (vrucht) |
natsunari-夏成り | vruchten, etc. die in de zomer rijp zijn [in de zomer geplukt of geoogst kunnen worden] |
nattsu-ナッツ | noot; noten (boomvrucht) |
niku-肉 | vruchtvlees; moes |
nin-仁 | de pit van een vrucht |
papaia-パパイア | papaja (boom en vrucht) |
papaiya-パパイヤ | papaja (boom en vrucht) |
pīchi-ピーチ | perzik (vrucht) |
pīman-ピーマン | (groene) paprika vrucht |
ponchi-ポンチ | punch (een drankje van vruchtensap en suiker, met wijn, rum of cognac) |
reishi-茘枝 | lychee (boom en vrucht) (Litchi chinensis) |
ringo-林檎 | appel (vrucht) |
sakuranbo-桜ん坊 | kers (vrucht) |
sakuyu-搾油 | olie-extractie, (het persen van zaden, vruchten of planten om olie te verkrijgen) |
sanchi-産地 | gebied [streek] waar een lokaal product (wijn, vruchten, kunstnijverheid, e.d.) wordt geproduceerd |
seika-成果 | resultaat; prestatie; uitkomst; vruchten (fig.) |
sekijo-石女 | onvruchtbare vrouw; een vrouw die geen kinderen kan baren |
shibaguri-柴栗 | een Japanse kastanjeboom (met kleine, maar lekkere, vruchten) |
shōtokēki-ショートケーキ | lagen cake of biscuitgebak met room en vruchten ertussen |
shūkaku-収穫 | (fig.) oogst; opbrengst; vruchten; goed resultaat; prestatie |
sudachi-酢橘 | citrusvrucht (Citrus sudachi) |
sukasshu-スカッシュ | vruchtendrank |
sumūjī-スムージー | smoothie (vruchtendrank, met melk, yoghurt of ijs) |
suzunari-鈴生り | tros (b.v. van vruchten); opeenhoping; massa; (over)vol met mensen; volgepropt zijn |
tachibana-橘 | een citrusvrucht (Citrus tachibana) |
taigaijusei-体外受精 | in-vitrofertiliatie (IVF); reageerbuisbevruchting |
tasan-多産 | vruchtbaarheid; fertiliteit |
tekishin-摘心 | het dieven [weghalen] van takken [knoppen] van een plant (om de groei van vruchten te bevorderen) |
tsukudani-佃煮 | zeevruchten, vlees of zeewier gekookt in sojasaus en mirin |
umazume-石女 | onvruchtbare vrouw; een vrouw die geen kinderen kan baren |
ume-梅 | Japanse abrikoos (vrucht) |
uminosachi-海の幸 | voedselproducten uit de zee; zeevruchten |
uranari-末生り | vrucht die groeit aan het uiteinde van een tak of stengel (en daardoor onvolgroeid en onrijp is) |
wase-早稲 | rijstvariëteit die vroeg rijpt; vroeg rijpende gewassen [vruchten] |
yasechi-瘦せ地 | onvruchtbaar land; schrale grond |
yaseru-痩せる | onvruchtbaar worden |
yaseta-瘦せた | onvruchtbaar; steriel |
yokudo-沃土 | vruchtbaar land; vruchtbare grond |
yokuya-沃野 | vruchtbaar veld; vruchtbare grond [vlakte] |
yōmaku-羊膜 | vruchtvlies (in baarmoeder bij zwangerschap) |
yōsui-羊水 | vruchtwater (vloeistof in de baarmoeder tijdens zwangerschap) |
yuzu-柚 | yuzu, Japanse citrusvrucht (Citrus junos) |
zakuro-石榴 | granaatappel (vrucht) |