voordeel / voor-deel ( het (o) | znw | voordelen )
1てん; 便びん [baat; nut; pluspunt]
2特典とくてん [ten gunste]
3えき; 収益しゅうえき [winst; profijt]
4アドバンテージ [bij tennis scoren]
5ぜん [het voorste deel]