thuis1 / thuis ( bw )
1家に; 自宅に; ホーム
thuis zijn
自宅にいる
自宅にいる
thuis en uit (van sportwedstrijden)
ホーム・アンド・アウェー
ホーム・アンド・アウェー
Spreekwoord(en)/gezegde(s)
oost west, thuis best
ホームスイートホーム
ホームスイートホーム
Zie ook: home
Kruisverwijzing
thuis
lemma | meaning |
---|---|
asagake-朝駆け | iem. vroeg in de morgen thuis lastig vallen voor een interview |
asagakesuru-朝駆けする | iem. vroeg in de ochtend thuis lastig vallen voor een interview |
bakkunetto-バックネット | een scherm [net] achter de thuisplaat (honkbal en softbal) |
bakkusutoppu-バックストップ | een scherm [net] achter de thuisplaat (honkbal en softbal) |
bangoya-番小屋 | wachtpost; wachthuisje; wachthok |
ban'ya-番屋 | wachtpost; wachthuis |
bokoku-母国 | thuisland; moederland |
bōtohausu-ボートハウス | botenhuis; boothuis |
debushō-出不精 | (vaak) thuis blijven |
debushō-出不精 | thuisblijver; thuiszitter; huismus |
deharau-出払う | verlaten [zonder mensen] zijn; niemand thuis zijn |
fukkō-復航 | terugreis; thuisreis |
funaya-船屋 | botenhuis [boothuis; schuitenhuis] aan een meer (al dan niet met woongedeelte erboven); visserhut (tijdens bevriezing op of aan het water) |
gaisen-凱旋 | feestelijke overwinningsparade; triomfantelijke thuiskomst (na een overwinning) |
hachimenroppi-八面六臂 | allround [veelzijdig; van vele markten thuis] zijn |
haimu-ハイム | huis; woning; thuis |
hausudoresu-ハウスドレス | makkelijk zittende kleding voor thuis |
hausuhazubando-ハウスハズバンド | huisman; thuisblijvende echtgenoot (van werkende vrouw) |
herusu・mētā-ヘルス・メーター | personenweegschaal voor thuisgebruik |
hibyōin-避病院 | ziekenhuis voor patiënten met een besmettelijke ziekte (die in quarantaine moeten blijven); pesthuis |
hōmu-ホーム | thuis; huis; tehuis |
hōmubēsu-ホームベース | (honkbal) thuishonk; thuisplaat |
hōmu・bankingu-ホーム・バンキング | thuisbankieren; internetbankieren |
hōmu・doresu-ホーム・ドレス | makkelijk zittende kleding voor thuis |
hōmu・gēmu-ホーム・ゲーム | thuiswedstrijd |
hōmu・herupā-ホーム・ヘルパー | hulp in huis; thuishulp; thuiszorg |
hōmu・in-ホーム・イン | (honkbal) honkloper die de thuisplaat bereikt |
hōmu・purēto-ホーム・プレート | (honkbal) thuisplaat; thuishonk |
hōmu・suchīru-ホーム・スチール | (honkbal) het stelen van het thuishonk (d.w.z. dat de honkloper begint te rennen naar de thuisplaat al voordat de pitcher heeft gegooid) |
honba-本場 | geboorteplaats; thuisland; thuisbasis; bakermat |
honchi-本地 | geboortegrond; thuisland |
hondo-本土 | geboorteland; vaderland; thuisland |
honrui-本塁 | (honkbal) thuisplaat; thuishonk |
ibasho-居場所 | de eigen plek [plaats] van iemand; de plek waar men zich thuisvoelt |
ie-家 | huis; thuis; woning |
ieoakeru-家を空ける | uit huis zijn; niet thuis zijn |
inshokuten-飲食店 | restaurant; eethuis |
irusu-居留守 | het doen alsof je niet thuis bent (voor bezoekers) |
isshokenmei-一所懸命 | in de middeleeuwen de plaats die samoerai kregen als thuishaven om te leven en te werken |
ittemairimasu-行って参ります | ik ga; tot ziens; tot straks (gezegd door degene die weggaat tegen degene die thuis blijft) |
itterasshai-行ってらっしゃい | tot ziens; tot straks (gezegd door degene die thuis blijft tegen degene die weggaat) |
jikahatsuden-自家発電 | eigen (thuis) energieopwekking |
kaigosābisu-介護サービス | verpleegkundige dienst; verpleegkundige thuiszorg |
kateigi-家庭着 | makkelijk zittende kleding voor thuis |
kawaya-厠 | gemakhuisje; buiten-wc; privaathuisje |
kikan-帰還 | terugkomst; thuiskomst |
kikō-帰航 | terugreis; thuisreis |
kikoku-帰国 | remigratie; terugkeer naar eigen land; thuiskomst |
kirai-帰来 | terugkeer; thuiskomst |
kishukusha-寄宿舎 | kosthuis; pension; hostel |
kitaku-帰宅 | thuiskomst |
kitakusuru-帰宅する | thuiskomen |
kitchin・dorinkā-キッチン・ドリンカー | keukendrinker; thuisdrinker (een huisvrouw, die geen baan heeft en verslaafd is aan alcohol) |
kokunaishijō-国内市場 | thuismarkt; binnenlandse markt |
kōminkan-公民館 | wijkcentrum; buurthuis; gemeenschapsgebouw |
komyunitī・sentā-コミュニティー・センター | wijkcentrum; buurthuis |
koryōriten-小料理店 | Japans eethuisje met een eenvoudige menukaart |
kutsurogu-寛ぐ | luieren; zich ontspannen; relaxen; doen alsof men thuis is |
kyotaku-居宅 | (iemand's) woning; (woon)huis; thuis |
maihōmu-マイホーム | iemands eigen huis [thuis] |
mochikaeru-持ち帰る | terugbrengen; thuisbrengen; meenemen naar huis |
naijo-内助 | hulp of ondersteuning van binnenuit (via een eigen organisatie of bedrijf; vaak ook van de echtgenote die thuis meewerkt) |
naikoku-内国 | thuisland; land van herkomst |
naisho-内緒 | een privé plek (niet openbaar, maar thuis); de keuken |
nakaban-中番 | (Edo-periode) een wachthuis tussen twee kruispunten |
okaerinasai-お帰りなさい | welkom thuis; welkom terug (gezegd door degene die thuis is tegen degene die thuis komt) |
okami-女将 | eigenares [bazin] van een Japans eethuis, theehuis, e.d. |
okami-御上 | (aanspreektitel voor) de eigenares [bazin; gastvrouw] van een traditioneel eethuis, theehuis, hotel, e.d. |
okamisan-お上さん | (aanspreektitel voor) de eigenares [bazin; gastvrouw] van een traditioneel eethuis, theehuis, hotel, e.d. |
penshon-ペンション | pension; kosthuis |
purēto-プレート | (honkbal) thuisplaat |
rusu-留守 | niet thuis zijn; afwezigheid |
rusuban-留守番 | het op (iemand's) huis passen; thuis zitten [blijven] |
rusui-留守居 | het op (iemand's) huis passen; thuis zitten [blijven] |
seikōudoku-晴耕雨読 | op het land werken als de zon schijnt en thuis een boek lezen als het regent (verwijst naar het stille [geïsoleerde] leven op het platteland) |
sengyōshufu-専業主夫 | huisman; thuisblijvende echtgenoot (van werkende vrouw) |
settaku-拙宅 | mijn huis [thuis] |
shokuten-食店 | (term uit de Meiji periode) eethuis; eetgelegenheid; restaurant |
shutchōkyōju-出張教授 | het lesgeven bij een leerling thuis |
shutchōkyōju-出張教授 | docent die les geeft bij een leerling thuis |
sodaigomi-粗大ごみ | (humoristisch) een nietsnut (m.n. een echtgenoot die na pensionering thuis rondhangt en verder niets onderneemt) |
sōhō-ソーホー | SOHO (Eng.: small office home office) klein kantoor; thuiskantoor |
sokoku-祖国 | thuisland; vaderland; geboorteland |
sumai-住まい | (iemand's) woning; (woon)huis; thuis |
tadaima-ただいま | hallo, daar ben ik weer; ik ben thuis (gezegd door degene die thuis komt tegen degene die thuis is) |
takuhai-宅配 | thuisbezorging |
takuhaibin-宅配便 | koeriersdienst; (snelle) levering aan huis; thuisbezorging |
teiko-艇庫 | botenhuis; boothuis |
tenaishoku-手内職 | thuiswerk (doen); handwerk thuis verrichten |
tochikujō-屠畜場 | slachthuis; slachterij; abattoir |
uētingu・sākuru-ウエーティング・サークル | in honkbal, het gedeelte van het veld (schuin achter de thuisplaat) waar de volgende slagman wacht |
wagaya-我が家 | het eigen huis; thuis |
zaitaku-在宅 | het thuis zijn |
zaitakusuru-在宅する | thuis zijn; thuis blijven |