tegenstander / te-gen-stan-der ( de (m) | znw | tegenstanders )
1対戦相手; 敵; 相手; 反対者
Kruisverwijzing
tegenstander
lemma | meaning |
---|---|
abisetaoshi-浴びせ倒し | (sumo) de tegenstander naar beneden duwen door op hem te leunen |
ada-仇 | vijand; tegenstander |
aite-相手 | tegenstander; rivaal |
aitekata-相手方 | de andere partij; de tegenstander |
aitesenshu-相手選手 | tegenspeler; tegenstander |
akusenkutō-悪戦苦闘 | een verwoed [wanhopig] gevecht met de rug tegen de muur (tegen een sterke tegenstander); een zware strijd onder moeilijke omstandigheden |
atemi-当て身 | een knock-out slag; slag op een belangrijk deel van de tegenstander |
bodī・chekku-ボディー・チェック | (in sport) een forse duw tegen het lichaam van een tegenstander |
bōtaoshi-棒倒し | spel waarbij het de bedoeling is om de paal van de tegenstander omver te werpen |
butteki-仏敵 | vijand [tegenstander] van de boeddhistische leer |
chikaramake-力負け | verlies door krachtsverschil (met sterkere tegenstander) |
daburuheddā-ダブルヘッダー | (honkbal) twee wedstrijden na elkaar tegen dezelfde tegenstander |
ebigatame-海老固め | worsteltechniek (de tegenstander (als een garnaal) ten val te brengen door een handgreep om zijn nek en om een knie) |
fea・kyatchi-フェア・キャッチ | (rugby en American Football) het afvangen de bal van een tegenstander |
fukitaosu-吹き倒す | overweldigen (van een tegenstander) |
furikomu-振り込む | (bij mahjong) een steen weggooien die een tegenstander goed kan gebruiken [waarmee een tegenstander kan winnen] |
fusengachi-不戦勝 | (judo) overwinning wegens niet-opkomen [niet-verschijnen] van de tegenpartij [tegenstander] |
fusenshō-不戦勝 | (judo) overwinning wegens niet-opkomen [niet-verschijnen] van de tegenpartij [tegenstander] |
gyakute-逆手 | (sport) onderhandse greep; backhand; de arm van een tegenstander in tegengestelde richting draaien; een aanval pareren |
hanmi-半身 | (bij vechtsporten) de starthouding (diagonaal) tegenover de tegenstander |
hansokugachi-反則勝ち | overwinning door een overtreding van de tegenstander |
hatakikomi-叩き込み | sumo techniek (de tegenstander vellen met meerdere snelle slagen) |
hidariyotsu-左四つ | (van sumoworstelaars) greep met de linkerhand onder de rechterarm van de tegenstander |
hitorizumō-一人相撲 | (zinloos) gevecht zonder tegenstander; gevecht tegen windmolens |
hitteki-匹敵 | gelijkwaardige tegenstander |
hōrudingu-ホールディング | (basketbal, voetbal, boksen, e.d.) een tegenstander hinderen [vasthouden] met arm of hand |
iai-居合い | iai, in een soepele beweging het zwaard trekken, de tegenstander neermaaien, en daarna het zwaard terug in de schede doen |
iaijutsu-居合術 | de iai-krijgskunst, het in een soepele beweging het zwaard trekken, de tegenstander neermaaien, en daarna het zwaard terug in de schede doen |
inasu-往なす | (bij sumo) opzij stappen om een tegenstander uit balans te brengen |
infaito-インファイト | het binnen een armlengte van de tegenstander boksen |
isamiashi-勇み足 | bij sumo(worstelen) een tegenstander naar de rand van de ring brengen maar dan per ongeluk zelf uit de ring stappen |
isukumeru-射竦める | de tegenstander intimideren met een woeste [dreigende] blik |
itamiwake-痛み分け | gelijkspel in een sumo wedstrijd, omdat de tegenstander een verwonding heeft opgelopen |
jakuteki-弱敵 | een zwakke vijand [tegenstander; opponent] |
kamoru-鴨る | een tegenstander makkelijk [listig] verslaan |
kataki-敵 | vijand; tegenstander |
kattoin-カットイン | (basketbal) door de verdedigingslinie van de tegenstander snijden |
kikengachi-棄権勝ち | (judo) overwinning door terugtrekking van de tegenstander |
kirā-キラー | meedogenloze tegenstander |
kirikaesu-切り返す | (een tegenstander) pootje haken |
kōho-候補 | mededinger; rivaal; tegenstander |
kuraimake-位負け | het diep onder de indruk zijn van [geïmponeerd zijn door] de hoge positie van een ander [een tegenstander] |
kuraimakesuru-位負けする | diep onder de indruk zijn van [geïmponeerd zijn door] de hoge positie van een tegenstander |
kurosu・gēmu-クロス・ゲーム | spannende wedstrijd (waarbij de tegenstanders gelijk opgaan); nek-aan-nek race |
kuzushi-崩し | (worstelen, judo, etc.) het uit balans brengen van een tegenstander |
kyōsōaite-競争相手 | concurrent; rivaal; tegenstander |
migiyotsu-右四つ | (van sumoworstelaars) greep met de rechterhand onder de linkerarm van de tegenstander |
mukōgawa-向こう側 | de tegenpartij; tegenstander |
musō-無双 | (sumo) werptechniek door het dijbeen van de tegenstander beet te pakken |
nadegiri-撫で切り | het verslaan [vernietigen] van vele tegenstanders tegelijk |
nanteki-難敵 | een machtige [formidabele] vijand; een sterke tegenstander |
nōtatchi-ノータッチ | (honkbal) het niet aanraken met de bal van een honk of tegenstander door een veldspeler |
osaekomi-抑え込み | (judo) houdgreep door de tegenstander op de grond te drukken |
ōte-王手 | schaak (positie waarbij de koning van de tegenstander direct wordt aangevallen; bij schaakspel, shogi, e.d.) |
ottsukeru-押っ付ける | bij Sumo de arm van de tegenstander vastklemmen zodat die de gordel niet kan pakken |
pāfekuto・gēmu-パーフェクト・ゲーム | perfecte wedstrijd (een honkbalwedstrijd waarin de tegenstander geen enkele run heeft gemaakt) |
rabu・gēmu-ラブ・ゲーム | (Eng.: love game) game gewonnen zonder dat de tegenstander scoort (tennis, badminton) |
raidingu-ライディング | houding bij worstelen waarbij men boven op een tegenstander ligt en ervoor zorgt dat die niet kan bewegen |
ronteki-論敵 | opponent [tegenstander] in een debat |
shimau-仕舞う | (arch.) een zaak beëindigen door je tegenstander te vermoorden |
shōteki-小敵 | gering aantal tegenstanders [vijanden] |
shōteki-小敵 | kleine [onbeduidende] vijand; zwakke tegenstander |
sukuinage-掬い投げ | (sumo) worp door een arm onder de oksel van de tegenstander te steken (een van de worptechnieken zonder de band van de tegenstander vast te pakken) |
supāringu-スパーリング | het sparren; oefenen met een tegenstander (b.v. bij boksen) |
taiteki-大敵 | geduchte [geweldige] vijand [tegenstander] |
takkuru-タックル | (sport) het stoppen en onderuithalen van de tegenstander |
teki-敵 | vijand; tegenstander |
tekishitsu-敵失 | fout gemaakt door een tegenstander [vijand] |
tekishu-敵手 | rivaal; tegenstander; vijand |
tekitaisha-敵対者 | tegenstander; vijand |
torikobosu-取り零す | (onverwacht) verliezen (van een makkelijke tegenstander) |
torikumu-取り組む | worstelen (met een tegenstander); strijden |
torippingu-トリッピング | (sportterm) tripping (het laten struikelen van een tegenstander) |
tsumeshōgi-詰め将棋 | een shogi-probleem (een gegeven schaakstelling waarbij het doel is de koning van de tegenstander schaakmat te zetten) |
tsuridasu-釣り出す | (bij sumo) de tegenstander uit de ring (dohyō) tillen |
uchigake-内掛け | (sumo-techniek) binnen-beenworp (een been aan de binnenkant van een been van de tegenstander zetten om hem omver te werpen) |