Kruisverwijzing
taalgebruik
lemma | meaning |
---|---|
akugen-悪言 | laster; vulgair [ruw] taalgebruik; scheldwoord; belediging |
akugon-悪言 | laster; vulgair [ruw] taalgebruik; scheldwoord; belediging) |
bōgen-暴言 | harde [beledigende; grove] taal; grove woorden; grof taalgebruik |
buji-蕪辞 | nederige bewoording; nederig taalgebruik |
buji-蕪辞 | grove woorden; grof taalgebruik |
chōeki-懲役 | (onbeleefd taalgebruik) aanspreektitel van gedetineerden |
daikō-乃公 | (arch.; arrogant taalgebruik van mannen) ik; mij |
gagen-雅言 | verfijnd [elegant] en correct taalgebruik |
gesewa-下世話 | plat [ordinair] taalgebruik |
gozonji-御存じ | (beleefd taalgebruik voor) weten; kennen |
gusaku-愚策 | (bescheiden taalgebruik) mijn slechte plan [tactiek] |
gusoku-愚息 | (nederig taalgebruik) mijn zoon (lett. domme zoon) |
haisatsu-拝察 | (beleefd, nederig taalgebruik) vermoeden; veronderstelling |
hyōhen-豹変 | (verwijzing naar de vacht van een luipaard) plotselinge verandering van gedrag (en taalgebruik) |
jishoku-辞色 | iemands taalgebruik en uiterlijke verschijning [gelaatstrekken; gelaatsuitdrukking] |
jūaku-十悪 | (boeddh.) tien slechte daden (die gedrag, taalgebruik en instelling omvatten) |
keigo-敬語 | beleefd taalgebruik; eerbiedige uitdrukkingen |
keisai-荊妻 | (nederig taalgebruik t.o.v. een hoger geplaatste) mijn (eigen) vrouw |
kenjōgo-謙譲語 | eerbiedig [nederig] taalgebruik |
kirikōjō-切り口上 | stijf [formeel] taalgebruik [spreken] |
kotobatsuki-言葉つき | taalgebruik; woordkeus; manier van spreken |
kotobazukai-言葉遣い | taal; taalgebruik; woordkeus |
parōru-パロール | (een term van de taalkundige Ferdinand de Saussure) taaluiting; woorden (concreet taalgebruik) |
shigo-詩語 | poëtisch woord [taalgebruik] |
shisō-詞藻 | poëtisch [bloemrijk] taalgebruik; stijlfiguur; poëtische uitdrukking [retoriek] |
shisō-詞藻 | iemand die goed is in poëtisch taalgebruik |
shōsei-小生 | (formeel, bescheiden, mannelijk taalgebruik) ik |
sonkeigo-尊敬語 | erend [respectvol] taalgebruik |
teineigo-丁寧語 | beleefdheidsvorm; beleefd taalgebruik |
tsurime-つり目 | (in vertaling beledigend taalgebruik) spleetoog |
wagahai-我輩 | (mannelijk taalgebruik, eerste persoon meervoud) wij |
wagahai-我輩 | (mannelijk taalgebruik, eerste persoon enkelvoud, tegenwoordig met een nogal arrogante duiding) ik |
zōgon-雑言 | schuttingtaal; grof taalgebruik; scheldwoorden |