spreker / spre-ker ( de (m) | znw | sprekers )
1話者 [spreker; verteller]
2 演説家; 発言者; 演説者 [redenaar]
Zie ook: redenaar
Kruisverwijzing
spreker
lemma | meaning |
---|---|
achira-あちら | die kant (op afstand van zowel de toehoorder als de spreker); daar; die |
anata-彼方 | daarginds; daarheen (weg van spreker en toehoorder) |
anna-あんな | zulke; zo'n; zoals dat [die] (op afstand van zowel de toehoorder als de spreker) |
ano-あの | dat; die (op afstand van zowel de spreker als de toehoorder) |
are-あれ | dat; die (op afstand van zowel de spreker als de toehoorder) |
asoko-あそこ | daar; die plaats (op afstand van zowel de toehoorder als de spreker) |
asuko-あすこ | daarginds (een plek bij de spreker en gesprekspartner verwijderd) |
atchi-あっち | die kant (op afstand van zowel de toehoorder als de spreker); daar; die |
baya-ばや | (drukt een wens [plan] van de spreker uit om iets te doen) wil; zou willen |
benshi-弁士 | (goede) spreker; redenaar; verteller |
bogowasha-母語話者 | moedertaalspreker; native speaker |
chūshō-中傷 | laster; belastering; kwaadsprekerij; zwartmakerij |
dokuzetsu-毒舌 | een giftige [scherpe] tong; krasse [beledigende] taal; kwaadsprekerij |
enja-演者 | iemand die een toespraak houdt; spreker |
enzetsuka-演説家 | spreker; redenaar |
fukuwajutsushi-腹話術師 | buikspreker |
hanashibeta-話下手 | een slechte spreker |
hanashijōzu-話し上手 | een goede spreker |
hanashite-話し手 | spreker; verteller; causeur |
happyōsha-発表者 | een spreker; presentator; iem. die een referaat houdt |
hassei-発声 | de eerste spreker; voorzanger |
hatsugensha-発言者 | de spreker |
kageguchi-陰口 | kwaadsprekerij; boosaardige roddel [laster]; achterklap; geroddel achter iemand's rug |
kakuseiki-拡声器 | megafoon; luidspreker |
kochira-此方 | deze kant (dichtbij de spreker); hier; deze |
koko-ここ | hier; deze plaats (dichtbij de spreker) |
konna-こんな | zulke; zo'n; zoals dit [deze] (dichtbij de spreker) |
kono-この | dit; deze (dichtbij de spreker) |
kore-此れ | dit; deze (dichtbij de spreker) |
kōshi-講師 | docent (hoger onderwijs); spreker; iemand die een lezing geeft |
kotchi-こっち | deze kant (dichtbij de spreker); hier; deze |
kotozuke-言付け | gerucht; roddel; kwaadsprekerij |
kuchibeta-口下手 | een slechte spreker; iemand die slecht uit zijn woorden kan komen |
kuchibuchōhō-口不調法 | slechte spreker; iemand die slecht uit zijn woorden kan komen |
kuchigōsha-口巧者 | goede spreker |
kuchijōzu-口上手 | goede spreker; vlotte prater |
megafon-メガフォン | megafoon; luidspreker |
megahon-メガホン | megafoon; luidspreker |
neitibu-ネイティブ | (afkorting voor) native speaker; moedertaalspreker |
neitibu・supīkā-ネイティブ・スピーカー | moedertaalspreker; native speaker |
raudosupīkā-ラウドスピーカー | luidspreker |
sendenkā-宣伝カー | reclamewagen; luidsprekerwagen |
shisutemu・konpōnento-システム・コンポーネント | een stereo set [stereotoren] (bestaande uit afspeelapparatuur, versterker en luidspreker) |
sochira-そちら | die kant (dichter bij de toehoorder dan bij de spreker); daar; die |
soko-そこ | daar; die plaats (dichter bij de toehoorder dan bij de spreker) |
sonna-そんな | zulke; zo'n; zoals dat [die] (dichter bij de toehoorder dan bij de spreker) |
sono-その | dat; die (dichter bij de toehoorder dan bij de spreker) |
sore-それ | dat; die (dichter bij de toehoorder dan bij de spreker) |
soro-候 | gebruikt als hulpwerkwoord, voegt het beleefdheid toe van de spreker voor de toehoorder |
sotchi-そっち | die kant (dichter bij de toehoorder dan bij de spreker); daar; die |
sukōkā-スコーカー | luidsprekersysteem voor middentonen |
supīkā-スピーカー | luidspreker; speaker |
tooboe-遠吠え | achterklap; kwaadsprekerij; geroddel |
ūfā-ウーファー | woofer (luidsprekersysteem voor lage tonen) |
warukuchi-悪口 | belediging; scheldwoord(en); laster; roddel; kwaadsprekerij |
washa-話者 | spreker; verteller |
yani-やに | Zeg...?; ..., zeg! (is een uitdrukking die alleen wordt gebruikt indien de spreker de luisteraar iets vertelt wat hij/zij nog niet wist en is dialect |
yūbenka-雄弁家 | een begaafd redenaar; een goede [vlotte] spreker |
zangen-讒言 | laster; kwaadsprekerij; belastering; ongegronde beschuldiging |