話す hanasu
1 spreken; praten; zeggen; (in een bepaalde taal) spreken
昨日の事を話してごらん。
Laat me eens horen wat er gisteren gebeurd is.
Laat me eens horen wat er gisteren gebeurd is.
大声で話す
met luide stem praten
met luide stem praten
フランス語で話す
in het Frans praten
in het Frans praten
2 converseren; praten met; bespreken
彼は話してみるとなかなかしっかりした男だ。
Wanneer je met hem praat, merk je dat hij een vrij sterke persoonlijkheid is.
Wanneer je met hem praat, merk je dat hij een vrij sterke persoonlijkheid is.
3 (iem. overreden door) het uitleggen
話せばわかる。
Als we het samen goed bespreken, begrijpen we elkaar.
Als we het samen goed bespreken, begrijpen we elkaar.