敵 teki
1 vijand; tegenstander
2 rivaal; concurrent
Spreekwoord(en)/gezegde(s)
汝の敵を愛せよ
Heb uw vijanden lief.
Heb uw vijanden lief.
敵に塩を送る
Kwaad met goed vergelden. (lett. zout sturen naar je vijand (zout was kostbaar vroeger))
Kwaad met goed vergelden. (lett. zout sturen naar je vijand (zout was kostbaar vroeger))
Zie ook: 敵(かたき)