身 mi
1 (menselijk) lichaam
身に付ける
1. dragen (kleding, wapen, etc.)
1. dragen (kleding, wapen, etc.)
2 (zich)zelf
身に付ける
2. leren; zich eigen maken
2. leren; zich eigen maken
身に付く
geleerd [zich eigen gemaakt] hebben
geleerd [zich eigen gemaakt] hebben
身をひく
zich terugtrekken
zich terugtrekken
3 (maatschappelijke) status; positie
4 gevoel; hart
5 hoofdonderdeel (bv. vlees zonder de botten, vat zonder de deksel)
Spreekwoord(en)/gezegde(s)
身から出た錆
Je verdiende loon krijgen.; Oogsten wat je zaait. (lett. roest van het eigen lichaam)
Je verdiende loon krijgen.; Oogsten wat je zaait. (lett. roest van het eigen lichaam)
身を殺して仁を成す
De deugd bereiken door wereldse verleidingen te weerstaan [door zelfopoffering]. (lett. deugd krijgen door jezelf te doden)
De deugd bereiken door wereldse verleidingen te weerstaan [door zelfopoffering]. (lett. deugd krijgen door jezelf te doden)