犬(狗) inu
1 hond
2 verklikker; tipgever
Spreekwoord(en)/gezegde(s)
犬の喧嘩に子供が出、子供 の喧嘩に親が出る
Van het één komt het ander; Geen oorzaak zonder gevolg. (lett. als honden vechten komen de kinderen, als kinderen vechten komen de ouders)
Van het één komt het ander; Geen oorzaak zonder gevolg. (lett. als honden vechten komen de kinderen, als kinderen vechten komen de ouders)
犬も歩けば棒に当たる
Wie zoekt, die vindt.; Zoekt en gij zult vinden. (lett. een hond die rondloopt zal een stok vinden)
Wie zoekt, die vindt.; Zoekt en gij zult vinden. (lett. een hond die rondloopt zal een stok vinden)
Zie ook: 犬(けん)