じいさん(御爺さん) ojiisan
1 oude man; grijsaard
彼は最近すっかり白髪が増えてお爺さんのようになった。
Hij is de laatste tijd zo grijs geworden dat hij er uitziet als een oude man.
2 meneer; mijnheer
お爺さん!手袋を落としましたよ。
Meneer! U liet uw handschoenen vallen.
3 grootvader; opa
お爺さんは孫達と公園で遊んだ。
De grootvader speelde met zijn kleinkinderen in het park.