にく niku
1 vlees
頬の肉がおちる
de wangen zijn ingevallen [hol geworden]
肉を食う
vlees eten
肉を焼く
vlees bakken [grillen]
肉が落ちる
afvallen; mager worden
肉が付く
aankomen; dikker worden
肉を付ける
dikker maken
2 vruchtvlees; moes
このメロンは肉が厚い。
Deze meloen heeft stevig [dik] vruchtvlees.
3 direct; rechtstreeks; puur
その星は肉眼では見えない。
Deze sterren zijn met het blote oog niet te zien.
4 lichaam; sexueel verlangen; passie
肉の誘惑
de verleiding [verzoeking; verlokking] van het vlees
5 de dikte (van iets)
肉の薄い鋳物
een dun soort metalen voorwerp
6 het postuur [de grootte; dikte; omvang] van iemand
7 zegel-inkt; stempelkussen
印肉を貸してください。
Mag ik alsjeblieft jouw stempelkussen even lenen?
8 bloedverwantschap; stamboom

Spreekwoord(en)/gezegde(s)
肉を切らせて骨を切る
Je kunt veel toegeven [verdragen] maar blijven doorgaan en dan aan het einde toch je doel bereiken. (lett. snijd het vlees en snijd de botten)