channeruken-チャンネル権 | het gezag [de rechten] hebben over de (tv) kanalen |
chihōjichi-地方自治 | lokale overheid; lokaal gezag |
chūōshūken-中央集権 | centralisatie van de macht; centraal gezag |
daiichininsha-第一人者 | de hoogstgeplaatste [meest gezaghebbende] persoon; degene met de hoogste rang; de leidende [invloedrijkste] persoon (op een bepaald gebied) |
gichōshokken-議長職権 | bevoegdheden [gezag] van de voorzitter (van het Parlement, ed.) |
haihanchiken-廃藩置県 | administratieve hervorming van het Japanse staatsbestuur in 1871 (overgang van feodaal clan-systeem naar prefecturen onder centraal overheidsgezag) |
heiken-兵権 | de militaire macht; het militaire gezag |
ijō-委譲 | overdracht (van bevoegdheid, gezag, etc.) |
ikioi-勢い | macht; gezag; autoriteit; invloed |
iryoku-威力 | macht; gezag; autoriteit; invloed |
ishin-威信 | gezag; prestige; aanzien; waardigheid |
kangoken-監護権 | voogdij; ouderlijk gezag |
kanken-官憲 | autoriteiten; het gezag; de overheid |
kao-顔 | prestige; gezag; roem; invloed |
kengen-権限 | macht; zeggenschap; gezag |
kengenhan'i-権限範囲 | jurisdictie; binnen de zeggenschap [het gezag] van |
kenpei-権柄 | macht; gezag; autoriteit |
kenryoku-権力 | macht; gezag; invloed |
kenryokusha-権力者 | een machtige [invloedrijke; gezaghebbende] persoon |
ken'i-権威 | gezag; autoriteit; macht |
kokui-国威 | nationaal prestige [gezag]; nationale eer [waardigheid] |
konkyo-根拠 | autoriteit; gezag |
ninmeiken-任命権 | bevoegd gezag; bevoegde autoriteiten |
ōken-王権 | koninklijk gezag; koninklijke macht |
oshi-押し | gezag; autoriteit |
ōsoritī-オーソリティー | autoriteit; gezag; overheidsinstantie |
ryōmin-良民 | gezagsgetrouwe burger(s) |
seii-勢威 | gezag; macht; invloed |
senkō-専行 | eigengereidheid; het handelen op eigen gezag [naar eigen goeddunken]; het willekeurig handelen |
shinken-親権 | ouderlijk gezag |
shinkensha-親権者 | ouderlijk gezaghebbende; voogd; wettelijk vertegenwoordiger |
shokken-職権 | gezag; macht |
sōshuken-宗主権 | suzereiniteit (gezag van een suzerein) |
tōro-当路 | gezaghebbende positie |
tōro-当路 | gezaghebbers; autoriteiten |
yūryoku-有力 | daadkracht; macht; invloed; gezag |