無用 muyō
1 nutteloos [onbruikbaar; onnodig; overbodig; onbevoegd] zijn
無用な
nutteloos; onbruikbaar; onnodig; overbodig
nutteloos; onbruikbaar; onnodig; overbodig
無用の長物
een nutteloos [overbodig] artikel
een nutteloos [overbodig] artikel
無用の心配をかける
onnodige overlast veroorzaken
onnodige overlast veroorzaken
無用の者立入禁止
verboden voor onbevoegden
verboden voor onbevoegden
Spreekwoord(en)/gezegde(s)
無用の用
Alles heeft zijn nut [waarde]. (lett. het nut van het nutteloze)
Alles heeft zijn nut [waarde]. (lett. het nut van het nutteloze)
Zie ook antoniem: 有用(ゆうよう)